Converso
In de jaren negentig van de zestiende eeuw was Cervantes inner van belastinggeld, commies, in die tijd een oneervol beroep voor een christen, aangezien belasting en rente zaken waren die de joden beheerden. Hiermee stuiten we op het drama in Cervantes' leven. Hij was christen, maar geen ‘oude’ christen: hij stamde af van ‘conversos’, bekeerde joden. In die tijd moest je christen zijn in Spanje. De katholieke koningen Ferdinand en Isabella die Columbus in 1492 geld gaven om zijn ontdekkingsreizen te maken, hadden nog iets anders op hun naam staan: een decreet dat joden het land uit moesten op straffe van verbranding. De joden konden het vege lijf alleen redden door zich tot christen te bekeren, ‘converso’ te worden: dan waren ze meestal ‘alleen’ hun geld, bezittingen en sociale status kwijt. Spanje diende, in naam van de God van Rome, ‘zuiver’ te zijn, en de inquisitie zorgde voor afweging en afwikkeling inzake die zuiverheid. Ontzaglijk veel Spaanse joden zijn op grond van dat decreet het land uit gejaagd, verbrand, of van hun bezittingen beroofd. Voor de Moren gold over het algemeen iets meer clementie: een beetje Moorse inslag schijnt zelfs een poosje mode te zijn geweest.
Tegen dit onverdraagzame, rechtzinnige, starre klimaat, vergelijkbaar met een systeem als het latere fascisme, is Cervantes in zijn geschriften altijd ingegaan, op een bedekte of indirecte manier die bij de censuur net door de beugel kon. Cervantes had heimwee naar de tijd, dat Moren, christenen en joden naast elkaar konden leven en er zelfs een beperkte maar toonaangevende humanistische stroming in Spanje bestond onder invloed van Erasmus. Een tijd waarin kunst en wetenschappen bloeiden en vooropliepen.
Cervantes voorzag het verval van Spanje dat inderdaad eeuwenlang zou doorzetten en voortkwam uit die onvruchtbare hang van koningen en kerk naar hiërarchie en totalitarisme.
Een ‘converso’, een bekeerde jood, kon nooit aan het hof werken. En dat wilde Cervantes nu juist zo graag, want het hof was de grote maecenas, de geldschieter, de kunstsponsor van die dagen. Van huis uit had hij geen geld, want hij stamde af van sterk verarmde adel. Zijn vader was gedwongen geweest handwerk te verrichten, want zo heette het toen nog als je, zoals hij, chirurgijn was. Een chirurgijn was zeker geen chirurg in onze zin, maar een aderlater, trekpleisterbevestiger, verzorger van lavementen, kortom: een kwakzalver. Het beroep