| |
| |
| |
Beatrix Potter observeerde te goed om sentimenteel te worden
‘I can't invent, I only copy’.
Lieke van Duin
Ik heb mij met stijgende verbazing en bewondering in het werk van Beatrix Potter verdiept; niet alleen in het bekende: de dierenverhalen, maar ook in haar onbekende werk: de talloze landschappen en natuurstudies in verschillende stijlen en technieken. Juist dat onbekende werk maakt, dat je de kinderboekjes met andere ogen gaat bekijken en opnieuw waarderen. Vooral wordt duidelijk dat Beatrix Potter haar dieren door en door kende, zowel wat betreft hun karakter als hun uiterlijk. Ze kende ze te goed om in de val van het sentimentalisme te trappen.
Beatrix Potter, het meest bekend geworden door haar prentenboeken over Pieter Konijn, is typisch een kunstenaar op het grensvlak van twee eeuwen. Ze leefde van 1866 tot 1943.
In haar persoonlijk leven heeft de 19-de eeuw gedomineerd: het Victoriaanse tijdperk, mede waardoor het wel erg lang duurde, voordat ze zich wist los te weken uit de al te liefhebbende greep van haar ouders.
Toen ze bijvoorbeeld op haar 39-ste wilde gaan trouwen met haar uitgever, Norman Warne, trok ze zich veel aan van de egocentrische bezwaren die haar ouders daartegen hadden. Zij zouden hun steun en toeverlaat kwijt zijn, dachten ze en bovendien vonden ze een zakenman geen goede partij voor hun dochter. Met tegenzin stemde Beatrix in met de eis van haar ouders dat het huwelijk niet buiten de familiekring bekend gemaakt zou worden. Enkele weken nadat Norman Warne haar ten huwelijk had gevraagd, overleed hij echter aan leukemie.
Beatrix stortte zich op haar werk. Acht jaar later, op haar 47-ste, trouwde ze met haar rechtskundig adviseur, en zelfs toen maakten haar ouders nog bezwaren.
Maar in haar werk, waarvan het hoogtepunt lag tussen 1900 en 1913, overheerste de 20-ste eeuw. De fotografie was in haar tijd een revolutionaire, nog jonge kunstvorm, waarvan ze zich regelmatig bediende voor haar schilderwerk. Ze kon met fotografische precisie en wetenschappelijke exact- | |
| |
heid schilderen, talloze soorten paddestoelen bijvoorbeeld.
Maar met haar kinderboekjes reageerde ze juist op de fotografie, onbewust waarschijnlijk, door precies datgene te tekenen, wat de fotografie per definitie niet kon: realistische dieren in onrealistische, fantasievolle houdingen en situaties.
Sprekende konijnen en eekhoorns, katten en muizen, kikkers en varkens, eenden en vossen met kleren aan, vaak wonend in huizen met stoelen, tafels en bedden, een keuken en een provisiekast. Ze drinken thee uit kopjes en halen krentenbollen bij de bakker.
Twintigste-eeuws was ook dat haar boekjes vanaf het begin in 1902 meteen in kleurendruk verschenen, een fotomechanische reproduktietechniek die toen nog maar pas, in de jaren '90 van de vorige eeuw, ontwikkeld was en waarmee haar uitgeverij, Frederick Darne, bijzonder up to date was.
In ‘The illustrator and the book in England from 1790-1914’ van Gordon N. Ray wordt het genoemde tijdvak, tussen de Franse Revolutie en de Eerste Wereldoorlog, ‘The Golden Age of Illustration’ genoemd. In elk geval in Engeland, dat in die tijd de achterstand in illustratiekunst ten opzichte van omringende landen inhaalde. Werden boekillustraties voor die tijd als een minderwaardige kunstvorm beschouwd, in de 19-de eeuw werd het boek in Engeland tot een zeer belangrijk medium voor artistieke expressie. De politieke prenten van George Cruikshank, het decoratieve werk van Walter Crane, voorloper van de Art Nouveau, en de rake, humoristische dierentekeningen van Randolph Caldecott gelden als hoogtepunten uit die periode.
Beatrix Potter heeft dat werk gekend. Ze werd geboren in Londen als dochter van welgestelde, in kunst geïnteresseerde ouders en het bezoeken van galerieën en exposities - weliswaar altijd onder toezicht - behoorde tot de normale uitjes. Haar vader was advokaat, tekende niet onverdienstelijk en was dol op die nieuwe kunstvorm: de fotografie. Hij werd zelfs gekozen tot lid van de Londense Photographic Society.
Als klein meisje heeft ze haar ouders echter weinig gezien: die hadden het druk met hun werk en sociale verplichtingen, terwijl zij nogal geïsoleerd werd opgevoed door een gouvernante. Later heeft ze eens gezegd dat het ook z'n positieve kanten had dat haar ouders zich weinig met haar bemoeiden: zo kon ze tenminste als kind haar eigen gang gaan en werd haar fantasie niet teveel in de bekende society-banen geleid.
Toen ze bijna zes was, kwam er een broertje, Bertram, en ondanks het leeftijdsverschil trokken ze veel samen op. Op de derde verdieping van hun
| |
| |
grote Londense huis hielden ze een complete dierentuin: konijnen, muizen, kikkers, slangen, salamanders, hagedissen, schildpadden en zelfs vleermuizen; ze werden naar beneden gesmokkeld om in de tuin gelucht te worden. De dieren werden gefokt, opgemeten en grondig bestudeerd. Beatrix en Bertram gingen weinig sentimenteel met hun dieren om: als ze dood gingen werden ze soms gekookt om de skeletjes te kunnen bestuderen. Toen Bertram een keer van huis was schreef hij haar over een zeldzame soort vleermuis die maar niet wilde eten:
‘Heel jammer dat het zo moeilijk is om hem te voeden. Maar ik denk dat het verkeerd is om hem vrij te laten, want we vangen vast nooit meer een ander exemplaar van die soort. Als hij niet in leven te houden is, zoals ik veronderstel, kun je hem beter dood maken en zo goed mogelijk opzetten’.
Waarna hij gedetailleerd ingaat op de techniek van het opzetten.
Beatrix' lievelingsdieren waren haar konijnen, eerst Benjamin Bouncer en toen die doodging, Peter Piper. Zij hebben model gestaan voor de later zo populair geworden personages Pieter Konijn en Benjamin Wollepluis.
Beatrix gaf al vroeg blijk van een onbedwingbare kopieerlust en was niet gauw tevreden over zichzelf. Toen ze acht jaar was, had ze al een schetsboek, waaruit haar talent bleek. Ze tekende er studies van rupsen in en van planten als vingerhoedskruid, en zelfs al aangeklede dieren.
In haar dagboek - in geheimschrift geschreven om aan de contrôle door vooral haar moeder te ontkomen - schrijft ze: ‘Die onweerstaanbare drang om elk mooi voorwerp waar het oog op valt te kopiëren. Waarom kun je niet tevreden zijn met alleen ernaar te kijken? Ik heb geen rust, ik moet tekenen, hoe pover het resultaat ook is!’
Ze legde alles om zich heen in tekeningen vast: landschappen, bloemen, vogels, interieurs en vooral de dieren van de derde verdieping werden aan nauwgezette studies onderworpen, in alle mogelijke houdingen en vanuit allerlei perspectieven, waarbij ze een wetenschappelijke, perfectionistische werkhouding aan de dag legde. Het tegen het eind van de vorige eeuw geopende Museum voor Natuurlijke Historie was gelukkig dichtbij haar ouderlijk huis, zodat ze daar zonder chaperônne naar toe mocht om te tekenen. Vooral de collecties insecten en fossielen bestudeerde ze nauwgezet.
Haar vader realiseerde zich dat ze talent had en liet haar vanaf haar 12de tekenlessen nemen. Een van haar leraren, huisvriend en schilder John Everett Millais, stimuleerde haar eens met de woorden: ‘Er zijn genoeg mensen die kunnen tekenen, maar jij kunt observeren!’.
Al zwervend door de bossen tijdens de zomervakanties, eerst in Schotland en
| |
| |
later in het Lake District, legde ze in de loop der jaren '90 een uitgebreide collectie aquarellen van paddestoelen aan, die in de jaren '50 van deze eeuw in een wetenschappelijke uitgave gepubliceerd werden. Bovendien ontdekte ze een methode om paddestoelesporen te kweken en ze legde het ontkiemen daarvan vast door ze elke zes uur met behulp van een microscoop na te tekenen, een werkstuk dat opzien baarde en jaloezie wekte in het wetenschappelijk establishment van die dagen. (Overigens mocht ze haar werkstuk niet zelf aanbieden bij de Londense Linnean Society, zeg maar de Linnaeusvereniging van plantkundigen, omdat daar geen vrouwen toegelaten werden).
Dit alles zegt veel over haar werkhouding, intentie en geoefendheid. De talloze natuurstudies hebben een hechte basis gelegd voor haar latere prentenboeken.
Haar exacte observatievermogen heeft haar behoed voor sentimentalisme en valse romantiek en dat is waarschijnlijk een van de redenen dat haar werk nu, na een eeuw, nog altijd gewaardeerd wordt.
‘Peter Rabbit’ was haar eerste boek, en door de heldere, economische lijnvoering een van de beste. Het verhaal ontstond door brieven, die ze al vanaf het begin van de jaren '90 schreef aan de kinderen van haar tweede gouvernante, die maar drie jaar ouder was dan zijzelf en met wie ze bevriend was geraakt. Omdat verschillende uitgevers er eerst niet aan wilden, liet ze in 1901 in eigen beheer 250 exemplaren drukken van een zwart-wit versie en vlak daarop nog eens 200.
Uitgever Frederick Warne zag dat die wegvlogen en wilde toen wel publiceren. Het was inmiddels 1902. Maar hij stelde zijn eisen: het moest in kleur, en de vrouw van Mr. McGregor (meneer Verhoef in de Nederlandse vertaling), die in zijn groentetuin Pieter Konijn achternazit, moest vriendelijker getekend worden. De uitgever vond haar onaantrekkelijk om naar te kijken. Het plaatje zou kinderen kunnen afschrikken. Beatrix maakte een aan de smaak van de uitgever aangepaste mrs. McGregor, maar liet de omstreden tekening bij de vijfde druk, al in 1909, maar helemaal weg.
Ook wilde Warne schutbladen. Beatrix vond dat een beetje teveel van het goede - waar ze gelijk in had - maar gaf vriendelijk sputterend toe aan de wensen van de uitgever.
Dergelijke onderhandelingen tussen kunstenares en uitgever laten de indruk na dat Beatrix Potter een vrouw was met een zeer rijke fantasie, authentiek en geestig, maar dat ze nogal eens zwichtte voor de druk van haar uitgever, die beter dacht te weten waar kinderen van hielden. Dat loopt
| |
| |
parallel met het algemene beeld over haar: een originele vrouw, die wel trachtte een eigen leven te leiden - bijvoorbeeld door haar dagboek in geheimschrift te schrijven - maar zich nooit echt wist te bevrijden uit de knellende band van haar ouders en van de Victoriaanse tijd waarin ze leefde.
In Nederland kennen we de meeste verhalen van Beatrix Potter via de vertalingen van Heleen Kernkamp-Biegel. Helaas heeft zij met haar vertalingen vol verkleinwoordjes waar ze in het Engels niet staan, voor de softere benadering van de uitgever gekozen in plaats van voor de meer pittige van Potter zelf. Ze heeft dat softe zelfs versterkt. Waar in de Engelse uitgave van ‘Peter Rabbit’ moeder konijn over het lot van Pieter's vader in de groentetuin van Mr. McGregor onomwonden zegt: ‘He was put in a pie by Mrs. McGregor.’ maakt Heleen Kernkamp-Biegel daarvan: ‘Daar is vader een ongeluk overkomen en we hebben hem nooit meer terug gezien.’
‘Peter Rabbit’ was vanaf het begin een enorm succes. De ene druk na de andere verscheen en al snel volgden verschillende vertalingen. Peter Rabbit veroverde ook Amerika, zij het via een ongelooflijk brutale en foeilelijke pirateneditie, omdat Warne vergeten was het copyright met Amerika te regelen. De plaatjes van Beatrix Potter hadden daarin al hun charme en nuance verloren: ze waren liefdeloos nagetekend, met harde, primaire kleuren ingevuld, achtergronden werden erbij verzonnen en voorts beloofde de Amerikaanse uitgever: ‘The further adventures of Peter Rabbit are told in: “How Peter Rabbit went to sea”’, een boekje dat Beatrix Potter nooit gemaakt heeft.
Vele andere boekjes volgden, met eekhoorns, konijnen, muizen, egels, eenden, kikkers en biggetjes in de hoofdrol. Meestal sympathieke dieren, op ratten, vossen en een das na. Tussen het overlijden van Norman Warne in 1905 en haar huwelijk in 1913, ligt haar meest actieve periode.
De verhalen zijn vriendelijk en humoristisch, en spelen zich af in typisch Engelse heuvellandschappen met veel groen en bloemen. De dieren gedragen zich als mensen maar hebben interesses en angsten die bij hun soort passen: muizen zijn bang voor katten, kleine katjes zijn bang voor ratten, maar grote weer niet; Heer Vos loopt het water in de mond als Jozefien Kwebbeleend nietsvermoedend op hem af komt en konijnepastei versmaadt hij ook niet, evenmin als Dirk Das.
Dat levert spannende avonturen op, die meestal goed aflopen. Niet altijd: jachthonden eten de 12 eieren van Jozefien Kwebbeleend op en een van de konijntjes Wollepluis krijgt een rotte komkommer tegen zijn ribbenkast, hetgeen flink pijn doet.
| |
| |
Over het algemeen zijn de verhaaltjes weinig moralistisch of zoetig. De deugd wordt beloond en het kwaad gestraft, maar niet overdreven.
Wreedheid wordt niet uit de weg gegaan, bijvoorbeeld in het nog niet in het Nederlands vertaalde, schitterende verhaal ‘The tale of Samuel Whiskers’, waarin twee ratten een jong katje vangen, vastbinden om vervolgens te bediscussieren hoe ze hem het smakelijkst kunnen bereiden. Ze halen kruiden, wikkelen hem in deeg en rollen met de deegroller over hem heen. Op het nippertje komt de boerderijhond de ratten verjagen. Grappig detail: op het plaatje zien we Beatrix Potter zelf, die de twee aangeklede ratten met een van haar gestolen kruiwagen vol huisraad ziet wegvluchten voor de hond.
Overigens zijn de mensfiguren in haar werk nooit zo goed gelukt als de dieren: ze zijn stijver, schematischer en popperiger. Dat zag ze zelf ook, en achteraf had ze spijt, dat ze niet meer studie had gemaakt van de menselijke anatomie.
Meestal fotografeerde ze mensen eerst en tekende dan de foto na, een techniek die ze prentenboekkunstenaar als Anthony Browne ook nu nog toepast en met eenzelfde resultaat: zijn mensfiguren leven niet, het is alsof ze in een bevroren houding vastgelegd zijn.
Hoewel Beatrix Potter vooral zichzelf is geweest in haar werk, zijn toch wel een aantal invloeden te bespeuren. In eerste instantie de invloed van haar vader, van wie zij leerde fotograferen en met wie zij vele tentoonstellingen bezocht. Ook is er een tekening bewaard gebleven van een vliegende eend met een muts op, die erg veel op Jozefien Kwebbeleend lijkt.
Verder heeft ze bij wijze van oefening werk van tijdgenoten die ze goed vond gekopieerd, bijvoorbeeld van Walter Crane. J.M.W. Turner vond ze ‘de grootste landschapsschilder die ooit geleefd heeft’ en ook had ze veel waardering voor het werk van de Franse karikaturist Gustave Doré.
Een uitgesproken bewondering had ze voor de 20 jaar oudere Randolph Caldecott, hetgeen te zien is aan het heldere palet van lichte kleuren, het zuinig omgaan met lijnen en soms aan bepaalde figuurtjes. Zo lijkt Jeremias Hengelaar verdacht veel op een kikker van Caldecott en Samuel Whiskers op een rat van deze illustrator.
Op haar beurt heeft Beatrix Potter de Britse illustratiekunst ook beïnvloed. Zoals E.H. Shepard, de illustrator van ‘De wind in de wilgen’ uit 1908 en van ‘Winnie de Poeh’ uit 1926. In 1908 staat hij nog dicht bij Potter, in 1926 heeft hij een duidelijke eigen stijl ontwikkeld. Overigens zou Beatrix Potter in haar zwart-wit illustraties in ‘Het verhaal van Heer Vos’ uit 1912 wel eens geïnspireerd geweest kunnen zijn door de Shepard uit 1908, zodat Potter en
| |
| |
Shepard elkaar waarschijnlijk wederzijds beïnvloed hebben.
Ook bij zeer uiteenlopende hedendaagse illustratoren als Janet en Allan Ahlberg, Quentin Blake en Marjolein Bastin is haar invloed merkbaar.
Na haar huwelijk in 1913 heeft ze weinig nieuwe verhalen meer gemaakt. Deels omdat de zorg voor de landgoederen en boerderijen die ze inmiddels had gekocht, en het fokken van schapen, al haar aandacht opeiste; ze werd zelfs een gewaardeerd jurylid van schapenfokshows.
Maar ook de oorlog eiste haar tol. Haar uitgever ‘gebruikte de oorlog als excuus om haar geen royalties meer te betalen, zo staat het heel eerlijk in ‘The artist and her world’, dat in 1987 bij diezelfde uitgever verscheen. Dat werkte weinig stimulerend. Inderdaad ging de firma in 1917 bijna failliet, maar toen was Beatrix Potter wel zo goed om, als meest verkochte auteur, de uitgeverij er weer bovenop te helpen met enkele nieuwe uitgaven, zoals ‘The tale of Johnnie Town-Mouse’ en verschillende bundels bakerrijmpjes.
De laatste decennia van haar leven deed ze in feite hetzelfde als wat ze in haar jeugd op de derde verdieping van het ouderlijk huis in Londen had gedaan: dieren houden, verzorgen, opkweken en bestuderen. Maar nu niet in het klein, maar in het groot. Haar (nuchtere) liefde voor de natuur was er het eerst en het laatst: na haar dood vermaakte ze haar landerijen aan de National Trust, het Britse equivalent van Staatsbosbeheer.
Beatrix Potter is in Engeland een nationale heldin geworden. Toen er in 1971 een balletfilm naar de verhalen van Beatrix Potter gemaakt was met dansers van het Royal Ballet, kwamen koningin Elizabeth en prinses Anne naar de gala-première.
Beatrix Potter inspireert nog altijd kinderen en volwassenen. De Nederlandse theatermaker Rieks Swarte ging onlangs in première met het hilarische theaterprogramma ‘Potters beesten’, waarin hij vooral de humor uit de verhalen uitvergroot en qua theateropvatting de nadruk legt op doorbreking van de illusie. De voorstelling is in eerste instantie voor volwassenen bedoeld. Waarschijnlijk zou Beatrix Potter zelf in stilte hebben gegniffeld bij het zien van de voorstelling, maar of ze haar plezier openlijk getoond zou hebben, is de vraag.
| |
| |
Geraadpleegde secundaire literatuur selectie:
- | Anne Stevenson Hobbs: ‘Beatrix Potter's Art’, Frederick Warne, London, 1989. |
- | Judy Taylor, Joyce Irene Whalley, Anne Stevenson Hobbs, Elizabeth M. Battrick: ‘Beatrix Potter, the artist and her world’, Frederick Warne & The National Trust, London, 1987. |
- | Judy Taylor: ‘Beatrix Potter and Peter Rabbit’, Frederick Warne, London, 1987. |
|
|