Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 5
(1991)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Annetje Lie in het holst van de nacht:
| |
Korte samenvattingHet boek begint, als Annetje Lie al vier zondagen, ‘met alle dagen ertussen’, bij haar oma is: ‘Haar vader heeft haar zomaar opeens gebracht met zijn groene auto propvol speelgoed en kleren, niet alleen zomerkleren maar ook truien voor de winter en het is helemaal geen winter.’ Annetje Lie wordt dus niet verteld, wáárom ze uit logeren gaat en hoelang dat zal duren en van haar oma, lief maar afwezig, komt ze niet veel méér te weten. Hoewel het huisje van haar oma als knus wordt omschreven, vol met oude spulletjes uit oma's kindertijd en die van de moeder van Annetje Lie, is de laatste toch bang; bang, omdat ze denkt haar ouders niet meer terug te zullen zien. Haar oma zingt de hele dag liedjes; liedjes die ze niet begrijpt, en ook | |
[pagina 26]
| |
(daarom?) eng vindt. Vooral 's nachts is Annetje bang en dan roept ze om haar oma. Oma moppert: ‘Kind toch, me wakker maken in het holst van de nacht.’ Annetje weet niet wat ‘het holst van de nacht’ betekent, ze vult het op haar eigen (kinderlijke) manier in en verbindt het met een vossehol, dat ze eens gezien heeft; de woorden prikkelen in elk geval haar fantasie, haar verbeelding.Ga naar eind1 Wanneer ze in slaap valt, droomt ze van ‘het holst van de nacht’; een wonderlijke wereld, waar de maan de gids is, met sprekende muizen, piepende schommels, tevens bewoond door figuren uit de liedjes en verhalen van haar oma, met als engste figuur de Jurkenvrouw. De volgende dag wil Annetje Lie vroeg naar bed en komt ze in dezelfde droomwereld terecht. De werkelijkheid is dat ze ziek wordt en koorts krijgt. Vanaf dat moment leeft Annetje Lie (en de lezer) in haar koortsdromen. De werkelijke wereld dringt slechts flardsgewijs tot haar door. Pas wanneer blijkt dat Annetje Lie ernstig ziek is, komen haar ouders in beeld. Eerst de vader, wiens aanwezigheid nauwelijks tot haar doordringt. Vervolgens, bijna aan het eind van het boek, haar moeder. Op dat moment is Annetje reeds herstellende. Toch eindigt het verhaal in de fantasiewereld van Annetje - al is het dan geen koortsdromenwereld meer - met een uitspraak van haar gids, de Maan: ‘Wel, waar gaan we heen?’ vraagt de Nieuwe Maan. Een open einde. De lezer blijft in het ongewisse over hoe het met Annetje Lie en haar ouders afloopt. Maar het einde is zeker positief.Ga naar eind2 | |
VoorgeschiedenisHet boek kent een lange voorgeschiedenis. In een interview in het Haarlems Dagblad 7-4-1988, zegt Imme Dros: In 1977 werd ik met nog een aantal auteurs gevraagd om voor de boekenmolen die droom uit mijn jeugd op te schrijven, die ik me het best herinnerde. Er kwam me toen een angstdroom voor de geest waarin een zinnetje hardop werd uitgesproken. Letterlijk werd door een Jurkenvrouw in een kast met muizengaten gezegd: ‘Is er nog een gaatje om door te kruipen?’ Zo'n tekst is zo bijzonder, die vergeet je nooit. Naderhand, toen ik die dromen in een boek | |
[pagina 27]
| |
wilde verwerken, heb ik ze in eerste instantie in de mond gelegd van een meisje, dat ziek was met mazelen. Maar schrijvende besefte ik al gauw, dat mazelen niet genoeg is voor zulke dromen. Daar zit wat anders achter. Die onzekerheid en die angst, dat zal een kind in een gezin dat uit elkaar valt, ook voelen. En rond de autobiografische dromen is zo het beslist niet autobiografische verhaal van Annetje Lie gegroeid. Pas toen het boek af was, realiseerde Imme Dros zich de eigenlijke achtergrond van haar jeugddroom, al weet je natuurlijk nooit, of ook dit niet een constructie is van de werkelijkheid: ‘Ik ben een oorlogskind, ik was drie jaar toen de oorlog begon. In een oorlogssituatie zijn mensen zo bezig met hun eigen problemen, dat ze niet stilstaan bij de angst en de onzekerheid die dat met zich meebrengt voor een kind. (ibidem).
Het vlotte niet direct met het boek. In een ander interview (Algemeen Dagblad 15-6-1988) zegt de schrijfster daarover: ‘Aanvankelijk wist ik niet hoe, maar toen ik besefte, dat die kinderdroom slechts betekenis kon krijgen door hem te combineren met andere elementen uit mijn jeugd, viel alles op zijn plaats. De enge liedjes die mijn grootmoeder zong, het huis van mijn tante met de soldaatjes, waarmee ik speelde, de angst voor Heintjevaar die in het water zat en je zou pakken. Dat zijn eigen herinneringen, maar met elkaar vormen ze een volstrekt eigen, nieuw verhaal.’ | |
AnalyseGeen pure, geheel op haar eigen werkelijkheid berustende jeugdherinneringen dus van Imme Dros, maar een literaire constructie (en ik bedoel dit positief). Het verhaal speelt zich, zoals vaker bij Dros, af op Texel. Daar staat het huis van de oma van Annetje Lie op de dijk aan de zee. Waar het ouderlijk huis staat, blijft vaag; waarschijnlijk op het vasteland, de ‘vaste wal’, zoals eilandbewoners zeggen. Texel is in zoverre belangrijk, dat Imme Dros op deze manier de sfeer van het eiland met zijn oude liedjes en verhalen - een soort hommage aan wat je orale literatuur zou kunnen noemenGa naar eind3 - in haar boek kon verwerken. In ruimtelijke zin is echter de fantasiewereld van Annetje Lie het belangrijkst. ‘De belevenissen van Annetje Lie zijn avonturen in het grensgebied van fantasie en werkelijkheid’, stelde Jan Blokker terecht bij de uitreiking van de Woutertje Pieterse-prijs. | |
[pagina 28]
| |
In een analyse is het noodzakelijk, terwille van een interpretatie, beide werelden afzonderlijk te zien. Niet, dat ze écht los van elkaar staan, het zijn immers beide werelden van Annetje Lie. Gebeurtenissen, personen of voorwerpen in haar droomwereld komen natuurlijk niet uit de lucht vallen, ze zijn (deels) gebaseerd op de realiteit. In de werkelijke wereld begint het verhaal. Annetje Lie is bang alleen gelaten te worden. Op een gegeven ogenblik voelt ze zich afglijden in een fantasiewereld, de wereld van Assepoester. Assepoester kent ze van de prent, die bij oma in de keuken hangt. Ze voelt zich hier niet thuis en roept om haar oma, die wat korzelig reageert (‘Kind toch, me wakker maken in het holst van de nacht’). Ze valt weer in slaap en verkeert dan in de (door haarzelf gecreëerde) wereld van het holst van de nacht. Aanvankelijk een heel plezierige wereld met zachte wolken, waarop je kunt springen en met de maan als een boot, waarmee je tochtjes kunt maken. De maan leidt haar naar het ouderlijk huis - de plek immers waarnaar ze in de realiteit verlangt -, maar deze plaats blijkt haar angst in te boezemen. Er bevinden zich allerlei vijandige elementen: de schommel op zolder keert zich tegen haar, haar vaders ‘donkere kamer’ is een eng hol. Vertrouwd zijn gelukkig de trouwschoenen van haar moeder (een wensdroom dat haar vader en moeder weer bij elkaar zullen komen?)Ga naar eind4 Annetje trekt die aan en voelt zich even veilig, maar de enge Jurkenvrouw, die lief praat, maar er eng uitziet, heeft het op die trouwschoenen voorzien. Annetje Lie vlucht vervolgens in het hol van de muis met de rode snor, voor even veilig, ook omdat ze daar haar dorst mag lessen met vele glazen limonade. Via deze glazen komen we weer terecht in de (normale) realiteit, want Annetje wordt wakker en haar oma staat naast het bed met een beker. De volgende dag wil Annetje uit zichzelf vroeg naar bed, uiteraard een teken dat ze lichamelijk niet in orde is. Wat volgt is een zeer lange (koorts)droom, die het grootste deel van het boek beslaat. Zij keert terug in ‘het holst van de nacht’, waar haar vriendje, de muis met de rode snor, haar om zo te zeggen opwacht. Zij bewijst hem een dienst door zijn snor groen te verven, want dan pas kan hij koning worden. Annetje en de Muizenkoning mogen vervolgens met de Maan mee; ze landen in een weiland, waar de Maan en de Muizenkoning een felle woordenstrijd aangaan. Deze ruzie wordt bijgelegd en ze belanden in een circus, een chaotisch en angstaanjagend circus. In de verwarring verliest Annetje haar beide vrienden en voelt ze zich bedreigd door de Jurkenvrouw (een manifestatie van de enge kant van haar oma?).Ga naar eind5 In elk geval is ze verlaten door haar bekenden net als in de realiteit. Ze weet niet meer waar ze zich bevindt en komt bij de dijk aan de zee | |
[pagina 29]
| |
terecht. Ze moet dan denken (vgl. de plaats van de woning van haar grootmoeder) aan het enge slaapliedje van haar oma over ‘de grote kerel met de kattebek’, waarin ook Heintjevaar voorkomt, die prompt opduikt uit de zee. De associatie met de figuur van Magere Hein lijkt gezien de omstandigheden plausibel. Heintjevaar is immers een wezen, dat mensen de zee intrekt. (Op Texel werd deze figuur gebruikt om kinderen van de haven weg te houden). Bijna krijgt hij Annetje te pakken, maar de Maan, die weer is verschenen, trekt haar bijtijds weg. Ook komen ze de Muizenkoning opnieuw tegen en Annetje vraagt of ze haar gezamenlijk naar huis willen brengen, haar ouderlijk huis wel te verstaan. Maar dat blijkt leeg en staat er onheilspellend ‘als het ergens leeg is hebben schommels en jurkenvrouwen de macht.’ Een omschrijving, die vermoedelijk verwijst naar situaties, waarin Annetje Lie alleen thuis is achtergelaten en zich omgeven waant door allerlei enge wezens, daarbij niet beseffend dat zij het is, die ‘de dingen’ op deze wijze ‘bezielt’: ‘The horror is - om zo te zeggen - in the eye of the beholder.’ Voor de tweede keer is de terugtocht in de droom van Annetje Lie dus een mislukking. Heel even wordt ze wakker, omdat haar oma aan haar bed staat, maar al snel hoort ze de muis weer roepen. De (angst)droom gaat verder en eindigt in een nachtmerrie. Opnieuw wordt ze wakker in de huiskamer van oma en is de dokter, een vriendelijke mevrouw, op bezoek, die haar aan de Maan doet denken. Opnieuw verschijnt de muis, eigenlijk op een moment dat Annetje wakker lijkt en zich (min of meer) bewust is van de buitenwereld. Voor het eerst lopen hier buiten- en binnenwereld, droomwereld en werkelijkheid in elkaar over. Een indicatie dat Annetje ernstig ziek is, geestelijk en lichamelijk. Men kan zeggen, dat vanaf dat moment de droomwereld overheerst, slechts af en toe vernemen we (mét Annetje Lie) signalen uit de buitenwereld. Stemmen worden onmiddellijk in de droom verwerkt of vervagen meteen weer. Opnieuw ontmoet Annetje de muis. Deze, met zijn groene snor nog steeds Muizenkoning, is nu in het bezit van een leger. Een leger, bestaande uit tinnen soldaatjes en één kleisoldaat, waarmee Annetje bij haar oma speelde. Weer raakt Annetje verdwaald - symptomatisch voor haar geestelijke situatie -, ze is haar gids, de Maan, kwijt. ‘Ik zie de Maan nergens’, klaagt Annetje. Vaag dringt op dat moment de stem van haar vader tot haar door: ‘Die kun je niet zien. Het is donkere maan.’ Zij ontmoet dan in haar droom de vos, de vos van ‘het holst van de nacht.’ Toen Annetje deze term voor het eerst hoorde, moest ze immers denken aan een vossehol. In ruil voor een rondleiding moet Annetje een aantal haren afstaan (hier speelt Imme Dros een taalspelletje, zoals wel vaker in het boek, | |
[pagina 30]
| |
waar letterlijke interpretaties van figuurlijke uitdrukkingen opduiken; op deze plaats speelt ze met het gezegde ‘een vos verlstreken’).Ga naar eind6 Op dit moment dringt opnieuw de werkelijkheid de droom binnen: de haren uittrekkende vos doet haar pijn; de pijn is echt, maar wordt onmiddellijk in de droom verwerkt. Annetje wordt voorgesteld aan allerlei huisgenoten van de vos: de das, de bunzing en de wilde kat, die samen een zanggroep vormen. De wilde kat blijkt haar weggelopen poes Sneu te zijn, de andere beesten zijn vermoedelijk figuren uit haar lectuur, al is het evengoed mogelijk dat ze uit de Texelse natuur ‘gelezen’ zijn. De vier zangers geven een voorstelling, ze zingen een lied, een lied over een brug en de dood: ‘Was er een brug van daar naar hier / een brug van touw wellicht van lood/ dan kwam de zwarte wagen niet / dan was het kleinste kind niet dood.’ De zangers zingen niet alleen, ze dreigen haar ook vast te binden. Het lied heeft een doodskarakter en geeft aan hoe ver Annetje van de werkelijkheid is verwijderd geraakt: er is nauwelijks nog een brug daar naar toe. De vier zangers houden haar vast, omdat ze de Muizenkoning, haar vriend, niet wil verraden. Uitkomst brengt de Muizenkoning zelf met zijn leger van tinnen soldaatjes. Teruggekomen in het veilige hol van de Muizenkoning ziet Annetje dat de trouwschoenen van haar moeder in de kast tussen de limonadeglazen staan; een ereplaats volgens de Muizenkoning, ‘het zijn de schoenen van een Trouwe Vriendin’. In werkelijkheid wordt Annetje Lie in een auto gedragen en naar het ziekenhuis gebracht. Ze wordt half wakker in een vreemde witte wereld, met als enige bekende de Muizenkoning. Annetje Lie komt langzaam tot het besef dat ze in het ziekenhuis terechtgekomen is. Ook onder de dunne witte deken is hier de wereld van ‘het holst van de nacht’ aanwezig, maar ze durft er niet in zonder de Maan, want ‘ergens daarbinnen liggen de vier zangers op de loer. Ergens daarbinnen is de Jurkenvrouw.’ Ze weet nu ook dat haar moeder nog steeds niet gekomen is en heeft het angstige vermoeden dat die dood is. Ze moét te weten zien te komen wat er met haar moeder gebeurd is, ze moét weten of haar vermoeden op waarheid berust. In haar volgende droom gaat Annetje Lie (dus) op zoek naar haar moeder. Ze zweeft het raam uit, maar weer komt ze in een nachtmerrie terecht: ze droomt dat ze bedolven wordt onder appels. In werkelijkheid probeert een verpleegster haar appelmoes te voeren. Kennelijk houdt ze daar (op dat moment althans) niet van. Dan komt de Maan, haar gids, met wie ze opnieuw haar moeder gaat | |
[pagina 31]
| |
zoeken. Voor de derde keer keert ze terug naar haar ouderlijk huis. De Maan waarschuwt haar dat het de laatste keer is dat ze naar die plaats terug kan gaan. Het huis is leeg. Aan de buren vraagt ze waar haar moeder is, maar die weten het ook niet. Als laatste, wanhopige, mogelijkheid vraagt ze aan de Maan om haar naar Heintjevaar te brengen, in de veronderstelling kennelijk dat hij haar moeder (reeds) in zijn bezit heeft, maar deze ontkent dat. Een vreselijke huilbui is het gevolg. Wellicht van opluchting, omdat ze nu zeker weet, dat haar moeder niet gestorven is. En dan, ineens, droomt Annetje van haar moeder. In die droom stapt haar moeder uit de foto, die op het nachtkastje staat. Het is een trouwfoto. Haar moeder vraagt om haar trouwschoenen. Die liggen nog op de dijk bij de zee. Haar moeder stapt het raam uit en vliegt weg. De Maan en Annetje vliegen haar achterna. Op de dijk staat haar vaders groene auto en haar moeder legt het bruidsboeket op de groene auto en loopt de dijk af, de zee in, naar Heintjevaar. Maar deze wil haar niet hebben en werpt haar terug op het land. Even komt Annetje weer bij, huilend, en naast haar bed staat haar grootmoeder, die op Annetjes aandringen belooft dat ze niet weg zal gaan. Gerustgesteld valt ze in slaap en droomt dat ze op de dijk zit bloemenkransen te vlechten: ‘Ze was vergeten hoe heerlijk het is om op de dijk te zitten in de wind als het zomer is. Ze vlecht de krans op de manier die oma haar heeft geleerd, en in haar hoofd zingt het zachtjes en dat is niet vervelend, het is wat ze zelf wil.’ Wanneer ze wakker wordt, staat haar moeder aan haar bed. Deze belooft bij haar te zullen blijven en ook dat ze, als Annetje beter is, elke zondag bij oma op bezoek zal komen: ‘Elke zondag. Niet elke dag, maar wel elke zondag.’ ‘Nu weet je het, zegt de Maan. Hij is nog donker maar met een vlijmscherp lichtrandje aan de rechterkant, een komma van licht.’ | |
InterpretatieEen vraag die na deze analyserende lezing van het verhaal blijft, is: Wat is er toch aan de hand in het gezin van Annetje Lie? Zelfs de schrijfster weet het niet (NRC Handelsblad 15-4-1988): Wat er met het gezin aan de hand is, heb ik bewust in het midden gelaten. Ik weet het ook niet. Misschien probeerden die ouders door iets niet te vertellen het kind te beschermen en was die moeder gewoon gek. Misschien hadden ze een heel slecht huwelijk. Maar volgens mij is er meer aan de hand. Dat het met die moeder niet goed zit, is duidelijk. Weggelopen uit een inrichting, ontslagen uit de gevangenis, bij een nieuwe minnaar ingetrokken? Ik weet het niet.’ | |
[pagina 32]
| |
De dromen geven enkele indicaties over de gezinssituatie. In hoofdstuk zeven bijvoorbeeld maken de Maan en de Muizenkoning (symbolen voor de moeder en de vader?)Ga naar eind7 tot tweemaal toe ruzie. M.i. een duidelijk teken, dat de ouders over het hoofd van Annetje Lie nogal eens een woordenstrijd uitvechten. En hoe is het met de moeder gesteld? Duidt de scène in hoofdstuk negentien - de moeder laat haar bruidsboeket achter op de auto van haar vader - erop, dat het huwelijk is verbroken? De moeder loopt het water in naar Heintjevaar, de dood, en ze wordt teruggeworpen. Moet dit niet als een mislukte zelfmoordpoging verstaan worden? De schrijfster weet het niet en laat het aan de lezer over. In één van haar laatste dromen - er kan dan gesproken worden van ‘een tijd van vrede’ - zit Annetje Lie rustig op de dijk in de zon. In haar hoofd zingt een liedje en dit keer is het een liedje dat ze zélf wil. Het is het liedje dat haar vriend, de Muizenkoning, ooit voor haar gemaakt en gezongen heeft. Het eerste couplet is hetzelfde, het tweede is anders: Wie zingt er het liedje, eene twee
van het meisje een, twee, drie
ze leeft in een koninkrijk aan zee
en haar naam is Annetje Lie.
Ze woont bij oma aan de dijk
het meisje, een, twee, drie
aan de blauwe zee van het koninkrijk
en haar naam is Annetje Lie.
Dat ‘thuis’ niet meer bestaat, wordt even later bevestigd in de realiteit. Haar moeder komt dan (eindelijk) op bezoek en doet haar de eerder gememoreerde belofte. Er is geen thuis meer en Annetje Lie heeft daar vrede mee. De veilige (hoewel, veilige?) wereld van haar ouderlijk huis bestaat niet meer. Maar haar ouders blijven, ze hebben haar niet écht verlaten, ze zal contact met hen blijven houden. Annetje Lie weet aan het eind van het boek waar ze aan toe is. De onzekerheid over wat er met haar zou gebeuren was misschien wel erger dan de wetenschap dat er geen echt ouderlijk thuis meer is. |
|