Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 5
(1991)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Een madeliefje op de grote bonte berg
| |
[pagina 28]
| |
verdord door te weinig kwaliteit en valt het weg in het bonte geheel? Misschien heeft het meer met kwantiteit te maken. Het kleine aantal oorspronkelijke titels moet aangevuld worden met vertalingen om die kwantiteit op peil te houden. Maar welke selectiecriteria pas je bij de keuze van te vertalen boeken toe? Worden de klassieken uit de Europese jeugdliteratuur gekozen, zoals ‘Alice in Wonderland’? Of wordt er vertaald uit onbekendere cq kleinere talen? Om dat na te kunnen gaan, is het nuttig eerst naar het verleden te kijken: hoe is de Friese kinder- en jeugdliteratuur ontstaan, met name in relatie tot het grote Europese geheel? Na dit historisch overzicht volgt dan de hedendaagse situatie. Aan de orde komen het beleid van uitgevers, de plaats van de kritiek, de invloed van buitenlandse literatuur (en van vertalingen daarvan) op oorspronkelijk werk en tenslotte de kontakten naar buiten. | |
GeschiedenisNa een bloeiperiode in de Middeleeuwen zien we de Friese literatuur pas na 1800 weer opleven. In die tijd ontstaat langzamerhand het besef dat, wil een taal leven, die taal gelezen en geschreven moet worden. In 1822 verschijnt er een klein onooglijk boekje, dat door de auteurs zelf, de gebroeders Halbertsma, is uitgegeven onder de titel ‘De lapekoer fan Gabe Skroar’. Verhalen en gedichten, oorspronkelijk en vertaald uit het Duits, van de kleermaker Gabe. Het boekje heeft succes onder familie en vrienden van de schrijvers en reeds spoedig komen er meer uitgebreide versies op de markt, tot tenslotte, na de dood van de schrijvers, een kloek boek verschijnt, vol volksverhalen, gedichten en liederen, geheel in de stijl van de Romantiek. Een boek, dat waarschijnlijk evenveel door kinderen als door volwassenen werd en wordt gelezen. Hoewel het als start van de Nieuwfriese literatuur in het algemeen geldt, wordt dit boek toch meestal niet als beginpunt van de kinder- en jeugdliteratuur gezien. Het eerste, speciaal voor kinderen bedoelde boekje is, een vertaald sprookje van de Gebroeders Grimm. De vertaler, Harmen Sytstra, heeft het verhaal een Hollandse titel meegegeven: ‘Gelukkig Hansje’ om de Friese kinderen niet meteen af te schrikken. Daarmee wordt de situatie duidelijk getekend. Friese literatuur was nog niet gewoon, voor kinderen zeker niet. Het werk van de Grimms stond in die tijd, ook in Friesland, nogal in de belangstelling. Friezen correspondeerden met hen en naast ‘Gelukkig Hansje’ verschenen ook andere sprookjes in vertaling. Dit eerste, Europese begin inspireerde andere schrijvers om met oorspronkelijk werk te komen. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw verschenen er allerlei kleine bundeltjes met kindergedichten. Daarbij was de Hollandse | |
[pagina 29]
| |
dichter Hieronymus van Alphen in veel gevallen het grote voorbeeld. Druppelsgewijs verschenen er meer vertalingen. Nynke fan Hichtum, die aan het eind van de 19e eeuw haar eerste schreden op het schrijverspad zet, debuteert met vertalingen van Léander en ook bij andere schrijvers komen we, hoewel incidenteel, vertalingen van verhalen of verzen tegen. Opvallend is daarbij de gerichtheid op Scandinavië. Lagerlöf en Andersen zijn auteurs van wie werk in het Fries verschijnt. Vanuit Friesland waren er contacten met deze regio van Europa, terwijl daarnaast Kalma met zijn Jongfryske Mienskip, die in 1915 ontstond, met name aandacht vroeg voor Engeland. Zijn slogan: ‘Friesland en de wereld’ weerklinkt echter in de kinder- en jeugdliteratuur van die tijd nog nauwelijks en van de Engelse kinder- en jeugdliteratuur, die juist in die tijd een bloeiperiode beleeft, vind je pas veel later iets terug. De kwantiteit blijft echter beperkt, zowel bij de vertalingen als bij het oorspronkelijke werk. Na 1920 begint er heel langzaam iets te veranderen, mede onder invloed van het onderwijs. Was er tot dan toe binnen het onderwijs weinig belangstelling en in ieder geval nauwelijks mogelijkheid voor onderricht in de moedertaal, in dit geval het Fries; eind twintiger jaren kunnen kinderen na schooltijd Friese les krijgen. In 1937 wordt bij wet geregeld, dat Friese les ook binnen de lesuren mogelijk is. Gevolg: behoefte aan leesmateriaal op school, maar vooral behoefte aan boeken die thuis gelezen kunnen worden om de opgewekte leeshonger te bevredigen. Een aantal auteurs kwam met oorspronkelijk werk. Aan vertalingen is in de dertiger jaren blijkbaar niet allereerst gedacht; dit heeft waarschijnlijk te maken met het toch wat introverte, naar binnen gekeerde karakter van de Friese jeugdliteratuur uit die tijd. Het werk dat verschijnt is Fries werk, meestal met het platteland als decor, Friese verhaalfiguren en een thematiek die alles met het eigen land te maken heeft en niet direct naar vernieuwing streeft. Daaraan veranderen in eerste instantie de ingrijpende gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog niets. Na de oorlog sukkelt het nog een tijdje in dit spoor verder. Er is niet veel oog voor wat er buiten Friesland gaande is op het gebied van kinder- en jeugdliteratuur. Bovendien telt die literatuur binnen de grote-mensen-literatuur in het algemeen nauwelijks mee. Toch is er bij enkele auteurs een glimp van vernieuwing te bespeuren. Diet Huber en Tiny Mulder namen daarbij het voortouw en hielden het oog ook gericht op wat er buiten Friesland speelde. Met name het werk van Annie M.G. Schmidt werkt inspirerend op beide auteurs.
Langzamerhand komt er toch verandering in het wat gezapige wereldje van de Friese jeugdliteratuur. Weer is het onderwijs daarbij de gangmaker. In 1955 starten de eerste tweetalige scholen in Friesland, mogelijk gemaakt door de | |
[pagina 30]
| |
wet-Cals, maar met name het jaar 1980, om nu maar een grote sprong te nemen, heeft voor nieuwe impulsen gezorgd. Toen werd Fries een verplicht vak op de basisscholen en voelde men hoe langer hoe meer de behoefte aan meer eigentijdse, kwalitatief goede boeken. Om aan die behoefte te voldoen kon men niet volstaan met alleen oorspronkelijk Fries werk. Een klein taalgebied levert nu eenmaal niet een overweldigende hoeveelheid auteurs op die ook nog goed werk kunnen leveren. Een bijkomende factor is, dat auteurs als Eppie Dam, Berber van der Geest, Mindert Wijnstra en Willem Tjerkstra gehandicapt zijn door het feit, dat schrijven voor hen vrijetijdswerk is. Het mag duidelijk zijn, dat in een dergelijke constellatie vertalingen onontbeerlijk zijn om toch een behoorlijke kwantiteit te krijgen en daarnaast de kwaliteit op peil te houden. | |
Beleid uitgeversBij de selectie van (te vertalen) boeken speelt allereerst de doelstelling die je als uitgever hebt, een grote rol. Een uitgeverij als de Koperative Utjouwerij (met als basis een samenwerkingsverband van auteurs) zal het oog meer gericht houden op literaire kwaliteiten en minder op didactische of taalideologische, zoals bij een educatieve uitgeverij als de AFUK. In de eerste strategie is de doelstelling meer gericht op culturele socialisatie, terwijl in het tweede geval de vergroting van leesvaardigheid (in het Fries) een van de hoofddoelstellingen is. Bij die laatste doelstelling past ook het in vertaling uitgeven van triviaalliteratuur als de boeken over De Vijf en de Kameleonserie. Al deze overwegingen bepalen het uitgeversbeleid en de selectie van uit te brengen titels. Vanaf het midden van de 80-er jaren komt er langzamerhand meer systematiek in het Friese uitgavebeleid. Met name richt men zich meer op bepaalde leeftijdsgroepen, maar ook de verdeling over de verschillende genres wordt, aarzelend, een meetellend criterium. Leescommissies zoals enkele uitgevers die hebben ingesteld, doen hierbij nuttig werk. Wel zijn het nog steeds de ‘grote’ Europese talen die zorgen voor aanlevering van de meeste titels. Naast Engels en Duits is dit vooral het Zweeds. Begrijpelijk is dit wel, vooral als je er van uitgaat, dat een boek uit de oorspronkelijke taal behoort te worden vertaald en niet via een meer bekende tussentaal. Toch zijn er ook andere mogelijkheden; het werken in een teamverband van vertalers is daar één van. Zo'n team zou moeten bestaan uit een persoon, die een meer onbekende taal beheerst en voor een letterlijke vertaling zorgt, terwijl daarnaast een ander teamlid van die letterlijke vertaling een vloeiende en soepele, literair-verantwoorde tekst maakt. Dan zou het mogelijk zijn te vertalen uit relatief onbekende minderheidstalen. Finlay Macleod,Ga naar voetnoot3. wijst erop, hoe belangrijk het is, dat uitgevers uit | |
[pagina 31]
| |
minderheidsgebieden de handen ineen slaan. Een goed voorbeeld is de successtory van het kleine hondje dat in het Fries ‘Stip’ en in het Nederlands ‘Dribbel’ heet. Verschillende boeken over hem, zijn in 17 Europese minderheidstalen, waaronder het Bretons, het Iers en het Catalaans, verschenen. Daardoor is uitgave van deze boeken in kleurendruk rendabel. Ook andere, kwalitatief-goede, maar dure uitgaven zouden zo op een financieel-verantwoorde wijze op de markt kunnen worden gebracht. De verhouding tussen het aantal oorspronkelijk-Friese titels en vertalingen heeft zich langzamerhand gestabiliseerd en houdt elkaar in evenwicht, Waren het een aantal jaren geleden vooral prentenboeken, die d.m.v. coprodukties de markt ‘overstroomden’, tegenwoordig worden vooral leesboeken voor boven de tien vertaald. M.n. de leeftijdsgroep tussen 7, 8 en 10, 11 jaar kost nogal weleens ‘oan krapper ein’. | |
KritiekGeldt voor het uitgeven van boeken, dat er van bepaalde doelstellingen wordt uitgegaan, voor de kritiek geldt dit minstens even sterk. Ook bij Friese. recensenten is onderscheid te maken tussen literaire en pedagogisch-didactische overwegingen. Een extra overweging in de positie van de minderheidstaal is het taalideologische element. In de vijftiger jaren bracht Wadman het dilemma van Friese critici reeds onder woorden: beoordelen op Europees nivo of op Fries nivo, waarbij hij het beeld gebruikt van de koorddanser, ‘geen werk, waarbij je fris blijft’.Ga naar voetnoot4. Dit dilemma speelt nog altijd bij elke criticus binnen een klein taalgebied als het Friese, ook bij de criticus van jeugdliteratuur. Die kritiek komt vrij langzaam op gang. Dezelfde Wadman bespreekt in de vijftiger jaren enkele malen naast werk voor volwassenen ook jeugdboeken. Met name Tiny Mulder maakte zich sterk voor een serieuze jeugdboekenkritiek. Voor de RONO, maar vooral later in het Friesch Dagblad bespreekt ze de Friese jeugdboeken die verschijnen, zoals Wieke Goeman-van Randen in de Leeuwarder Courant. Beide recensenten maakten regelmatig vergelijkingen met Hollandstalige en ook buitenlandse jeugdliteratuur en wezen daarmee auteurs de weg buiten het vertrouwde en beschermde Friese wereldje. Opvallend is, dat m.n. in de kranten elk boek dat verschijnt, ook besproken wordt; dit heeft natuurlijk te maken met het geringe aantal boeken dat jaarlijks verschijnt. 20 tot 30 titels per jaar is een productie die door de kritiek is bij te houden. Van selectie is daardoor geen sprake. Het grote gevaar hiervan is dat werk van relatief mindere kwaliteit eigenlijk te veel aandacht en eer krijgt. Een ander gevaar is dat van de onderlinge protectie. | |
[pagina 32]
| |
De invloed van de kritiek in kranten, tijdschriften en radio werkt in eerste instantie achteraf, maar kan toch ook gevolgen hebben voor toekomstig uitgeversbeleid en zelfkritiek bij de schrijvers. Vooral het beoordelen op Europees nivo en het verwijzen naar buitenlandse literatuur kan daarbij aan de ene kant bevruchtend, aan de andere kant echter ook frustrerend werken. | |
Kontakten naar buitenVoor Friesland lijkt het buitenland reeds buiten de provinciegrenzen te beginnen. Helemaal onterecht is een dergelijke benadering niet, als je kijkt naar de aandacht, die sommige instanties en personen in de Randstad hebben voor kinder- en jeugdliteratuur in Vlaanderen, en hun ‘eigen’ minderheidsgebied binnen de staatsgrenzen vergeten. Het handboek ‘De Bibelebontse berg’ is daarvan een duidelijk voorbeeld. In Daalder (1950) was een apart hoofdstuk ingeruimd voor de Friese kinder- en jeugdliteratuur. In ‘de Bibelebontse Berg’ is deze totaal vergeten. Een ander voorbeeld is de gids Boek & Jeugd, die tot voor enkele jaren een aparte rubriek voor Friese kinder-en jeugdliteratuur had, maar nu volstaat met een (sporadisch) vermelden van een Friese vertaling bij een bepaalde titel. Een duidelijk bewijs van onderwaardering van de Friese kinder- en jeugdliteratuur. Gelukkig zijn er ook andere, meer positieve feiten te noemen. Zo krijgt de Friese kinder- en jeugdliteratuur binnen het Landelijk Platform de ruimte door o.a. een plaats in het algemeen Bestuur, een eigen rubriek in het Documentatieblad en een speciale Werkgroep. Deze laatste heeft de activiteiten rond Nynke fan Hichtum in 1989 georganiseerd, is in de organisatie van dit literaire festival aktief geweest en heeft reeds nieuwe plannen voor de toekomst. Buiten de staatsgrenzen telt ze eveneens mee. Drie maal werd in Padua werk van een Friese auteur bekroond, en wel van Diet Huber (‘It abee fan Boukje’), Akky van der Veer (‘Swart op wyt’) en Berber van der Geest (‘Bartele Bûse’); daarnaast zijn er kontakten met de ‘Internationale Jugend Bibliothek’ in München en met Ibby (International Board en Books for Young people). Zo lag de Friestalige ‘Bernekrante’ op een tentoonstelling van kinderkranten en -tijdschriften in Williamsburg in de VS en zal de Friese kinder- en jeugdliteratuur worden gepresenteerd in een nog te verschijnen engelstalige brochure van de Nederlandse sectie van IBBY. Vaak zijn die kontakten ontstaan op initiatief vanuit Friesland en zo hoort het. Het bekende Friese spreekwoord: ‘Wa't himsels weismyt wurdt troch in oar net opkrige’, (vrij vertaald: Wie niet voor zichzelf opkomt, hoeft op een ander niet te rekenen) gaat ook hier op. Minderheden, ook taalminderheden zullen zelf voor hun zaak op moeten komen, moeten durven opkomen, en zichzelf daardoor | |
[pagina 33]
| |
presenteren. Daaruit spreekt dat men zichzelf serieus neemt, met de nodige zelfkritiek, zowel binnen de eigen gemeenschap als naar buiten. Zelfgenoegzaamheid hebben we daarbij uiteraard niet nodig, een tikkeltje meer zelfbewustzijn ‘wie net wei (is mooi meegenomen).’ Dat er wat dat betreft de laatste jaren het een en ander is veranderd, mag blijken uit de groeiende belangstelling in literaire tijdschriften, bij lerarenopleiding en universiteit èn natuurlijk in dit symposium. Het zijn nog maar kleine aanwijzingen voor een veranderende mentaliteit, maar verandering is er. | |
InvloedVoor kinderliteratuur is die mentaliteitsverandering nog altijd noodzakelijk, omdat bedrijvers en bestudeerders van die literatuur door sommigen, waaronder m.n. wetenschappers, nog altijd niet serieus worden genomen. Nog altijd moet er uitgelegd worden, waarom kinder- en jeugdliteratuur ook ‘echte’ literatuur is. Aan dit soort discussies wordt veel kostbare tijd verspild, die beter gebruikt kan worden voor studie en voor het maken van mooie nieuwe boeken. Toch is er ook binnen de Friese literatuur iets van vernieuwing en verandering te merken. De stroom vertalingen die eind zeventiger jaren loskwam, heeft, met toenemende discussie en aandacht voor jeugdliteratuur, onmiskenbaar invloed gehad op het oorspronkelijke werk. Daarnaast lezen sommige schrijvers ook zelf veel meer ‘over de grenzen’, waarvan in hun boeken de resultaten zijn te herkennen. Het voorheen introverte karakter van de Friese kinder- en jeugdliteratuur verandert in één dat meer open staat voor de wereld. Dat is te merken aan de onderwerpen en de thematiek. Het is te merken aan het decor en aan de uitbeelding van de hoofdpersonen. De verhalen zijn niet meer de jeugdherinneringen van jongens uit vervlogen tijden die in hun eigen jeugdland allerlei avonturen beleven, die niets meer met de werkelijkheid van 1990 hebben te maken. Of verhalen over meisjes, die zich alleen maar richten op een toekomstige huwelijkspartner en van zelfrespect en mondigheid nog nooit hebben gehoord. Nee, de hoofdpersonen uit veel hedendaagse boeken zijn kinderen, jonge mensen van deze tijd, die niet alleen in hun eigen kleine wereldje binnen Friesland rondstappen, maar zich bezig houden met algemeen-menselijke problematiek en daarbij, letterlijk en figuurlijk, over de grenzen kijken. Tot nu toe kwam alleen eenzijdig de invloed van niet-Friese kinder- en jeugdliteratuur op de Friese ter sprake. Het mooiste zou zijn, wanneer er van een wisselwerking sprake kon zijn. Allereerst veronderstelt dit kwaliteit, maar ook zelfbewuste èn zelfkritische presentatie is een zaak die in een verenigd Europa met de bonte Bibelebontse berg van literaturen nog veel sterker noodzakelijk zal zijn, dan in de situatie van vandaag de dag. Bekroningen in | |
[pagina 34]
| |
binnen- en buitenland laten zien, dat dit mogelijk is. Waarom dergelijke prijswinnende boeken en ook andere boeken met kwaliteit niet eens te presenteren op boekenbeurzen in het buitenland? | |
SlotEr blijven nog heel wat wensen over in en voor het Europa van 1992, op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur. Bronzwaer zei dit onlangs in de Volkskrant heel duidelijk: Maar de Europese talen zullen niet worden afgeschaft. Integendeel, als het goed gaat, zullen zij aan zelfbewustzijn winnen (...) Immers, wil een Europese gemeenschap werkelijk tot stand komen op menswaardig niveau, dan zullen wij met al die sprekers en schrijvers van vreemde talen in intensiever contact komen (...) En als wij voor hun taal en cultuur werkelijk belangstelling hebben en in het contact ermee een echte verrijking willen zien, dan zal dat alleen kunnen slagen vanuit een attitude die het vreemde respecteert en juist in zijn vreemdheid wil doorgronden, omdat ook het eigene in de confrontatie met het vreemde pas tot stand kan komen. Ook voor de Friese kinder- en jeugdliteratuur gaat dit op. Belangstelling voor elkaar en het presenteren van zichzelf aan de buitenwacht zijn daarbij de trefwoorden.
De kinder- en jeugdliteratuur in de minderheidstaal zou meer naar voren moeten treden. Daarbij zou samenwerking met andere minderheidstalen hoog in het vaandel moeten staan om kwalitatief hoogstaand werk uit te geven. In Friesland bestaan reeds goede kontakten met vooral Wales, maar ook met Ierland en het ligt daarom voor de hand juist die kontakten te intensiveren. Daarnaast zouden schrijvers in minderheidstalen nog meer hun aandacht moeten richten op werk van Europees nivo. Daarbij valt te denken aan de klassieken uit m.n. de Engelse kinder- en jeugdliteratuur. Maar ook werk van moderne schrijvers dat reeds klassieke trekken vertoont, mag daarbij niet worden vergeten. Het peil van een kinder- en jeugdliteratuur in een minderheidstaal als de Friese kan daarvan alleen maar voordeel ondervinden. Ondanks allerlei beperkingen is die Friese kinder- en jeugdliteratuur toch een onderdeel van de Bibelebontse berg, een volop bloeiend madeliefje op de grote bergweide, dat soms trekken vertoont van een fiere pinksterbloem. | |
[pagina 35]
| |
wit
wat it is
te boartsjen yn it tún fan dyn jeugd;
de gerzen raaijemaaije ûnder dyn
fuotten
de blommen soeikje,
de beammen sjonge,
dêr is altyd muzyk.
dan komt de dei, dat immen seit:
do bist grut, in grutte faam!
de beammen swije.
Berber van der Geest it draaioargel spilet;
minsken rinne yn sân hasten foarby...
de man fan it oargel skoddet it bakje,
aloan en alwei.
nimmen dy't sjocht.
wat hat in elk dochs foar wichtichs te
toaien,
hjoed op dizze sinnige dei?
sjoch dy gesichten,
ynfieren en brimstich as
baarnde it libben in elk op 'e neil...
it draaioargel spilet.
nimmen dy't harket;
achterop sit in bern dat sjongt.
Berber van der Geest sêft skoot it njonken my
yn 't waarme hoal
en biddelt om in teltsje
ik trilje licht,
kjeld strykt my lâns de skonken
- in teltsje toe, in lytsenien -
en 'k mompelje ferduldsum:
‘der wie ris...’
yn de holte fan myn lofterearm
benestelt him in bern.
Berber van der Geest | |
[pagina 36]
| |
ik haw myn nocht fan dit hûs,
dizze streek, dizze strjitten.
ik haw myn nocht fan de reek,
dy't stjonkt en ferjout.
ik haw myn nocht fan it doalen
troch godferlitten drokke oarden
yn 't sintrum fan de grutte stêd.
ik wol werom nei wêr't ik boarte en
bern wie;
wêr't ik draafde en in mem te treasten
hie.
wêr't ik sleatsjesprong
en song yn de hoeken fan de sêft
ferljochte keamer.
ik wol werom nei wêr't ik knikkere
en yn 'e touter hong.
ik wol werom
mar it is der net
wêr't ik allang om sykje.
it is der net;
men hat der hûzen boud,
de tsjerke platslein
en âlde bekenden op it tsjerkhôf lein.
it is der net:
myn bernejierren binne wei.
Berber van der Geest |
|