Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
GrensverkeerGa naar voetnoot+
| |
[pagina 151]
| |
dat een buitenlander in die betiteling van talen, volkeren, naties en staten, waar dan ook nog ‘Dutch’,‘Belgian’ en ‘belge’ bijkomen, lekker verloren loopt. In San Francisco zei een lieve gastheer me ooit: ‘You say you come from Belgium and you are Flemish. But your language is Dutch. Why don't you speak Flemish or Belgian?’ Ik heb dat al tientallen keren trachten uit te leggen en ik moet zeggen dat ik dat aan het opgeven ben. Als je iets wil vertellen over ‘de Nederlanden’, dan hoort iemand in de USA onmiddellijk ‘the Netherlands’, en dan zijn we vertrokken. En over de positie van Vlaanderen binnen de huidige structuur van België gin ik ook niet meer. Pierre H. Dubois, die lange jaren in België woonde, schreef zowat tien jaar geleden over de Vlaamse kwestie: ‘Er zijn weinig zaken zo ingewikkeld als de geschiedenis en de psychologie van de Vlaamse Beweging met al haar tendenties en nuanceringen.’Hij kon het weten en gelijk heeft hij. De identiteit van de Vlamingen werd nooit zo mythisch afgestempeld als in de glorietijd van de Frans-Belgische auteurs eind negentiende eeuw. Ten tijde van het Symbolisme kwamen toen als prototypische Vlamingen naar voren auteurs van Vlaamse herkomst of alvast met Vlaamse schuilnamen als Maurice Maeterlinck, Nobelprijs voor literatuur 1911, Michel de Ghelderode, Georges Rodenbach, Charles de Coster en nog verscheidene anderen. Bij middel van de rassen-psychologische theorie van Hippolyte Taine (la race, le milieu, le moment) werden deze in het Frans schrijven de Vlamingen, die meestal maar zeer gebrekkig Nederlands kenden, internationaal uitgeroepen tot authentieke uitbeelders van het Vlaamse ‘ras’. Maeterlinck was daar zó mee ingenomen, dat hij een bijdrage in een Frans tijdschrift ondertekende met ‘Mooris Maaterlinck’. Auteurs als Maeterlinck, De Ghelderode en De Coster hadden via vertalingen en essays ook grote ruchtbaarheid gegeven aan mystieke teksten van Ruusbroec en Hadewych. En van de weeromstuit werd de mystieke aanleg op hun eigen ‘ziel’ overgedragen. Zo verschenen die Fransschrijvende Belgen als zielsverwant met de Vlaamse mystici uit de Middeleeuwen. Voorgesteld werd zelfs dat de toneelstukken van Maeterlinck het best tot hun recht zouden komen, indien ze meteen in het Middelnederlands zouden worden vertaald en opgevoerd. Zo diep wad die ‘mirage’ (die geclicheerde, tot mythe verheven identiteit) in hun werk doordrongen. Het spreekt vanzelf dat het geritsel met de clichés hier over de schreef kan gaan. Niemand minder dan Karel van de Woestijne schreef in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 13 november 1911 naar aanleiding van Maeterlincks Nobelprijs, dat zijn Gentse stadsgenoot zijn ‘ziel’ te danken had aan de Gentse wateren, de rivieren en kanalen in zijn geboortestad (dus aan de tweede determinerende factor. ‘le milieu’, in de tripiek van Taine). Dat oogt mooi en dat lijkt allemaal zo makkelijk toepasbaar en overdraagbaar, en dat maakt groeperingen onder de huif van een ‘ras’ of een ‘ziel’ of een ‘temperament’ van een volk zo makkelijk. Het is wel leuk en gerieflijk, maar of het de kern van de zaak raakt, valt te betwijfelen. Ik neem me voor op dat geritsel met clichés terug te komen in verband met het onderscheid tussen Noord en Zuid in onze literatuur, ook een aspect van ‘Vlaanderen in Europa’ waar ik in mijn onoverzichtelij ke stapel teksten voortdurend ben tegenaan gelopen. |
|