Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Léon HanssenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 97]
| |
legitimiteit kunnen opbouwen die haar nu dreigt te ontvallen? Dat de biografie in dat proces een symptomatische rol zou spelen, lijkt mij in dit verband hoogst twijfelachtig. Uit de doctoraalscriptie van Annette Portegies, Omzien op de afgelegde weg. Schrijversbiografieën in cultuurhistorisch perspectief (Vakgroep Nederlands, Leiden 1992) blijkt overduidelijk de belangrijke rol die de biografie reeds meer dan honderd jaar binnen de literatuurwetenschap vervult. Geruime tijd werd, zij naar een woord van Maarten van Buuren, geëerd als de ‘koningin van de literatuurgeschiedenis’. Zelfs het autonomistische (tekstgerichte) tijdschrift Merlyn was in de jaren zestig lang niet zo anti-biografisch als nog vaak wordt verondersteld; een van haar redacteuren, J.J. Oversteegen, liet niet na op dit misverstand te wijzen en produceerde in zijn emeritaat een tweedelige biografie van de schrijver Cola Debrot. Een in het oog springende overeenkomst tussen literatuur- en geschiedwetenschap (de twee disciplines waarbij de biografie doorgaans wordt ingedeeld) is dat zij verbanden moeten leggen tussen, in principe unieke, empirische data. Maar uit de uniciteit van het onderzoeksmateriaal mag men niet concluderen dat de onderzoeksresultaten het ook zijn. Net als in andere takken van deze wetenschappen richt de biografie zich op de vaststelling van harde ervaringsgegevens die op grond van generaliserende theoretische inzichten met elkaar in verband worden gebracht. Deze theorieën vinden hun kracht in hun verklarende vermogen en de mate van instemming waarmee zij door de gemeenschap van onderzoekers en niet-academische vakgenoten worden verwelkomd en overgenomen. De biografische traditie waar Nederland langzamerhand prat op mag gaan, is gefundeerd op de voorwaarde ten eerste van betrouwbare harde onderzoeksfeiten, ten tweede van het gebruik van verschillende, elkaar aanvullende, interpretatiekaders en ten slotte op de voorwaarde van strenge onderlinge kwaliteitskritiek op verschillende platforms. Mocht er al sprake zijn van een impasse van de literatuurwetenschap als gevolg van haar individualistische aanpak, dan zou de biografie juist bij uitstek een panacee kunnen zijn door haar geschiktheid om diverse specialismen met elkaar te integreren. Met andere woorden: vanwege haar interdisciplinaire karakter. Het is in het wezenlijke belang van de biograaf verschillende academische disciplines en interpretatiekaders met elkaar te verbinden, wil hij tenminste greep krijgen op de veelkantigheid van zijn onderwerp. Als hij zijn onderzoeksresultaten vervolgens tot stand brengt op een manier die in die verschillende disciplines gebruikelijk en vergelijkbaar is, wie zou hem dan binnen het universitaire veld enige legitimiteit ontzeggen? Het geeft ook daarom geen pas met onbehagen over de biografie te spreken, omdat de biografen de universiteiten voortaan links zullen laten liggen als zij met een dergelijke weerstand worden geconfronteerd. Wie daarmee gebaat is: de academies niet, de biografen niet, het publiek niet. Eén teken aan de wand. Bij de bekendmaking door het W.F. Hermans Instituut dat Willem Otterspeer was uitverkoren tot biograaf van Hermans, liet Otterspeer - auteur van onder andere een gelauwerde biografie van de filosoof Bolland - zich enigszins cynisch ontvallen niet de illusie te hebben dat er voor zo'n boek enige belangstelling zou bestaan aan de Nederlandse universiteiten. Het is lang geleden dat de naam van Hermans afweerreacties opriep onder professoren. Waarom zijn biografie dan wel? Niet alleen binnen de zogenaamde cultural studies heeft de biografie de reputatie gekregen van een onderzoeksmethode die veel relevante, vaak vakoverschrijdende kennis kan opleveren. Ook in bijvoorbeeld de wis- en natuurkunde wordt het genre om die reden beoefend. Te wijzen is alleen maar op de binnen en buiten de universitaire wereld met applaus ontvangen biografieën van Christiaan Huygens door C.D. Andriesse (Titan kan niet slapen, 1993) en van de wiskundige L.E.J. Brouwer door Dirk van Dalen (Mystic, Geometer, and Intuitionist. The Life of L.E.J. Brouwer. Vol. I The Dawning Revolution, I 999). In de traditie van de narratieve biografie is het een goede gewoonte om de vraagstellingen en theorieën zo scherp mogelijk toe te spitsen op het specifieke onderwerp en de cultuurhistorische context daarvan. Deze aanpak kan vanzelfsprekend tot aantoonbare verschillen in een reeks van biografieën binnen een specifiek onderzoeksgebied leiden, maar dat wil nog helemaal niet zeggen dat die biografieën daarom geen onderlinge samenhang vertonen. De vaststelling van die samenhang is juist een van de taken van de wetenschappelijke consensusvorming. Waar zich consensus ontwikkelt, ontstaan onherroepelijk ook opvattingen over wat kwaliteit is en wat niet, over wat voortreffelijke (wetenschappelijke) biografieën zijn en wat niet. Het is Mörings goede recht om van de literatuurwetenschap een gezaghebbend oordeel te eisen. Verdaasdonk wil of kan hem dat niet geven en verwijst daarbij naar een legitimiteitscrisis van de literatuurwetenschap, waarvan het succes van de biografie een sprekend voorbeeld zou zijn. Maar de biografie, heb ik aangetoond, verdient zoveel onbehagen niet. De literatuurwetenschap trouwens net zo min.
Naar aanleiding van: H. Verdaasdonk, ‘Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische benadering’, Literatuur 99-5. |
|