Literatuur. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Odile HeyndersGa naar voetnoot+
| |
[pagina 24]
| |
boe (1937) en De Levensgift (1938). De laatstgenoemde is ook de laatste bundel die De Mérode publiceerde. De ondertitel van De Levensgift luidt: ‘Elisabeth Barrett aan Robert Browning’'. De vijftien gedichten waaruit deze bundel bestaat, zijn kennelijk geïnspireerd door gedichten die Barrett aan Browning schreef. Maar om welke gedichten het precies gaat, wordt niet duidelijk. | |
Elizabeth Barrett en Robert BrowningDe love-story van Elizabeth Barrett en Robert Browning begint in Londen in januari 1845. Zij is een negenendertigjarige dame met een rijke familie en heeft bekendheid verworven als dichteres. Vanaf haar puberteit is zij ziekelijk en sinds jaren gekluisterd aan stoel en sofa, omdat zij niet meer in staat is te lopen. Elizabeth Barrett is een echte Victoriaanse dame: neurotisch, geïsoleerd, afhankelijk van haar dominante vader en van de opium die zij sinds haar puberteit neemt om te kunnen slapen, intelligent, creatief en zéér gevoelig. Robert Browning is zeven jaar jonger dan zij, en ook gedesillusioneerd. Hij behoort tot een gegoede, maar niet zo puissant rijke familie. Hij is op dat moment al een dichter, maar heeft moeite zijn werk uitgegeven te krijgen. In januari 1845 schrijft hij Barrett een briefElizabeth Barrett in Rome, 1861, een maand voordat ze stierf
Een portret van Robert Browning door Dante Gabriel Rossetti.
om haar te complimenteren met Poems, een dichtbundel die zij in het jaar ervoor heeft gepubliceerd. Dat is het begin van een uitgebreide correspondentie. In levende lijve ontmoetten ze elkaar voor het eerst in mei 1845. Een jaar later blijkt Barrett weer in staat te lopen, zijn haar psychische en fysieke kwellingen voorbij. Ze trouwen stiekem om haar vader niet te verontrusten en reizen na de huwelijksvoltrekking onmiddellijk naar Italië. Zij wordt door haar vader onterfd en uit het gezin gestoten: ‘The Barrett pride was damaged.’ In Florence krijgen ze samen een zoon en sterft Elizabeth in de zomer van 1861 in Roberts armen. In het eerste jaar van hun liefdesrelatie, het jaar waarin zij bijna dagelijks met elkaar correspondeerden, schreef Barrett vierenveertig gedichten, die in 1850 in druk verschenen als Sonnets from the Portuguese. Het zijn semi-autobiografische liefdesgedichten die zij aanvankelijk voor haar man schreef en niet wilde publiceren, maar Browning zette, toen hij de gedichten enkele jaren nadat zij ze had geschreven onder ogen kreeg, haar aan tot publicatie en ‘verzon’ de omweg van de ‘vertaling’ uit het Portugees, om daarmee het particuliere karakter van de gedichten te verhullen. Browning suggereerde de titel ‘Catarina to Camoes’, omdat hij die Portugese dichterliefdesgeschiedenis inspirerend vond. Barrett verschool zich dus achter een niet-bestaand Portugees origineel, omdat zij haar verliefdheid niet in de openbaarheid wilde brengen. In 1906 werden de Sonnets from the Portuguese door Hélène Swarth, de vrouwelijke Tachtiger, in het Neder- | |
[pagina 25]
| |
lands vertaald en ingeleid. Ik citeer uit het dwepende voorwoord dat zij aan haar vertaling vooraf liet gaan: De Sonnets from the Portuguese zijn niet uit het Portugeesch vertaald, maar oorspronkelijke verzen van Elisabeth Barrett, gedicht in haar verlovingstijd met Robert Browning. Hij placht haar zijn Portugeesje te noemen om haar donker uiterlijk. Ook hield hij veel van de Portugeesche poëzie. [...] Was de sonnettencyclus eerst een gave van Roberts ‘Portugeesje’ geweest, voortaan moest het publiek er een vertaling uit een weinig bekende taal in wanen te ontvangen, zóó jonkvrouwelijk beschroomd bleef Elisabeth Barrett Browning om haar liefde openlijk te belijden. In haar briefwisseling met haar verloofde vinden wij geen enkele toespeling op deze sonnetten, hoewel de inhoud van sommige harer brieven soms bijna dezelfde is. Zoo beveiligde zij haar edele maagdeliefde met den sluier van een - verdichte - vertaling.Swarth bood, naar eigen zeggen, een ‘vrije bewerking’ van Barretts Victoriaanse poëzie, maar liet daarin veel van het dramatische karakter van het origineel verloren gaan. Zij maakte er nogal hoogdravende statige lyriek van. Een handschrift van het voorlaatste sonnet van Sonnets from the Portuguese.
Meer dan dertig jaar later presenteert De Mérode zijn laatste dichtbundel, De levensgift, ook als bewerking van Barretts gedichten. Gelukkig houdt hij veel meer afstand ten opzichte van het origineel en bereikt daarmee juist een grotere verbondenheid in dramatiek en beeld. Het goede van zijn gedichten is, dat zij ons nieuwsgierig maken naar die van zijn Victoriaanse voorgangster. De Mérode presenteert zich niet als dé auteur van deze verzen, maar houdt zich schuil door de naam van Barrett in de ondertitel van zijn bundeltje te noemen, zonder dat hij verder duidelijk maakt waar en hoe hij op haar werk ingaat. Hij mystificeert de bron van deze liefdesgedichten. ‘De levensgift, geeft uitdrukking aan de liefde die Elisabeth Barrett gevoeld heeft voor Browning’, schrijft H. Marsman dan ook in zijn kritiek op de bundel in de NRC van 10 november 1938, maar geeft ook ‘een beeld van de liefde van iedere vrouw, die onvoorwaardelijk aan haar liefde gehoorzaamt en er met den inzet van haar geheele wezen in gelooft en voor leeft’. Marsman vindt het ‘teekenend’ dat De Mérode niet de liefde van Browning voor Barrett, maar andersom die van Barrett voor Browning in het voetlicht plaatst. Wat inhoud betreft zijn het vrouwelijke verzen, maar de vrouwelijk ondergane gevoelens worden ‘zeer mannelijk verwoord’. De tweeledigheid geeft een beeld van De Mérodes ‘dubbelnatuur’, aldus de dichter/criticus. Ik denk dat we die dubbelnatuur breder kunnen opvatten dan Marsman waarschijnlijk heeft bedoeld. Naast de liefde van Barrett of van vrouwen in het algemeen, geeft De levensgift ook uitdrukking aan De Mérodes eigen gevoelens van liefde die gesublimeerd worden, omdat zij als particuliere gevoelens onacceptabel zijn. Zoals Barrett bij monde van een niet-bestaande Portugees haar liefde durfde uit te spreken, zo spreekt De Mérode zijn liefde uir via de mond van Barrett. Wat hij niet openlijk kan zeggen - dat hij liefde voelt voor mannen of jongens - zegt hij via een omweg die haar poëzie mogelijk maakt. De ene dichter geeft de ander stem. | |
De gedichten van De MérodeGeen van de gedichten van De Mérode is een sonnet, wat nog eens duidelijk maakt dat hij niet gericht was op het maken van ‘vertalingen’ van Barrett. Het eerste gedicht van de bundel biedt meteen een aanknopingspunt voor de interpretatie dat het hier niet alleen om de liefde van een vrouw gaat: Liefde kent geen barmhartigheid.
Zij twist met ons om 't daaglijksch brood.
| |
[pagina 26]
| |
Zij is het die ons rauw verstoot
En op de markt kastijdt.
Zij heerscht verbeten als de dood.
Wien zij gevangen heeft geleid,
wordt enkel tot het graf bevrijd
En onsterflijke nood.
Onder banieren, blank en rood,
Rukt ze op; o mannenminnestrijd.
Den dappere dien haar kling doorsnijdt
Huldigt ze in haren schoot.
In dit gedicht wordt de liefde geantropomorfiseerd, tot personage gemaakt. Zij is een vrouwelijk personage dat geen positieve eigenschappen heeft en ‘twist’, ‘verstoot’, ‘kastijdt’, ‘heerscht’ en ‘gevangen’ neemt. De liefde kent geen barmhartigheid, maar rukt op, zo lezen we in de derde strofe, onder witte en rode vlaggen. Oprukken houdt strijdvaardigheid in, en past in het semantisch veld waarin feodale connotaties voorkomen als ‘vechten’ en ‘met zwaarden doorklieven’. De liefde als vrouwelijk personage behoort dus tot een nogal polemisch betekeniscluster. Het gevecht dat geleverd wordt, wordt benoemd als en zelfs aangesproken met ‘o mannenminnestrijd’. Dir is een mooie dubbelzinnige term waarmee het ridderlijke vechten aangeduid kan worden, maar ook de homoseksuele liefde. Mannen minnen en leveren strijd; ze houden ervan om te vechten, en leveren ook strijd in hun liefde voor elkaar. (Jacob Israël de Haan of Gerard Reve geven mooie voorbeelden van het beminnen dat ook vechten is.) De lyrische stem, die de liefde voorstelt als een vrouwelijk personage, noemt haar ‘mannenminnestrijd’. De Mérode maakt het niet voor niets zo ingewikkeld: de dichter wil openhouden welke sekse nu van welke sekse houdt. De laatste twee regels houdt hij deze complexiteit in stand: de liefde (‘ze’) huldigt de dappere, die door haar kling doorsneden wordt. ‘Kling’ lijkt in eerste instantie een fallussymbool (een kling is het voorste scherpe gedeelte van een zwaard of bajonet), maar wordt hier verbonden met de vrouw die de metafoor voor de liefde is. Wie letterlijk of figuurlijk bij wie binnendringt blijft vaag. Het is alsof we de vrijende gestalten alleen achter een sluier zien: het lijkt erop dat ze aan het vechten zijn. In veel van de volgende verzen worden de negatieve gevolgen van de liefde voortgezet. Zij is streng, minacht, maakt eenzaam. En zij wordt in verband gebracht met de onbenaderbaarheid van God. Hij is het die boven haar staat. Ik citeer het vierde gedicht uit de bundel:Bram Corbijn van Willenswaard (links) en de Mérode, 1935.
Ik riep hem, en mijn engel kwam.
Hij had op mijn geroep gewacht.
Hij stond gereed, en hij volbracht
't Bevel dat hij van God vernam:
‘Weer af, val aan, àl wat er schaadt
En 't zingen dezer ziel verwart.
'K stel u tot heiland voor dit hart.
Wees sterk van arm en kloek van daad.‘
En hij, nog luistrend naar dien eisch,
Zwoer trouw aan God en ons verbond.
Hij kuste reinigend mijn mond
En sloeg de steel stuk van doods zeis.
De geliefde komt als reddende engel en kust de ‘ik’ op zijn mond. Tegelijkertijd maakt hij aan diens doodswens een einde: hij slaat de zeis kapot. Het is duidelijk dat de engel hier iemand van het mannelijk geslacht is. Wie de ‘ik’ is, weten wij lezers natuurlijk niet, maar zowel Barrett als De Mérode kunnen achter deze persoonsvorm schuilgaan. Dit is niet zo dubbelzinnig in alle gedichten. Bijvoorbeeld in het tiende gedicht zegt de ‘ik’ openlijk: ‘Gij zijt mijn engel, en beschermt / Mij met en tegen uw natuur. / ik ben uw zuster en gebuur, / Ik ben - de vrouw die naar u kermt.’ Hier is er geen twijfel dat de- | |
[pagina 27]
| |
gene die aan het woord is een vrouw is, hoewel zij wel even stokt (aangeduid met liggend streepje) voordat zij het woord ‘vrouw’ uitspreekt. Wie de ‘ik’ ook is, hij of zij is bezeten van de liefde, zo blijkt uit het volgende gedicht dat sterk doet denken aan de vrolijk opsommende liefdesgedichten van Jan Hanlo of Herman Gorter. Ik citeer de eerste twee strofen: Ik kus uw lippen en uw oogen,
Ik kus uw haren en uw mond,
Ik kus mij moede en gezond;
Kussende ben ik rondgetogen.
Gij glimlacht en gij wilt gedoogen
Dat ik uw hand kus en uw voet.
Ik eet uw vleesch en drink uw bloed
Ik kus uw lippen en uw oogen.
[...]
Dit is het enige ‘gelukkige’ liefdesgedicht dat De Mérode zich permitteert. Het heeft vanwege de herhaling en eenvoud het karakter van een liedje. In de volgende gedichten is de toon weer zwaar, ingehouden en vaak somber. Alleen uit de slotstrofe van het laatste gedicht blijkt iets van het geluk dat de liefde heeft opgeleverd, en van het vuur dat nog steeds binnenin de spreker brandt: Ik heb 't gewaagd; aanvaard mijn schrift.
Neem, lees, en wees als ik gelukkig
En handel liefdrijk met mijn nukkig
Hart en mijn ongebroken drift.
Deze boodschap aan de geliefde die ook een boodschap aan de lezers is, is een vraag om te aanvaarden wat er over de liefde verteld wordt, van de gevoelens en driften die daarbij horen. De levensgift is een geschenk om te leven - het leven krijgt weer zin - en is ook ‘mijn’ leven als geschenk aan ‘jou’. Algemene en particuliere associaties kunnen daarbij eenzelfde geldigheid hebben.
De titel van De Mérodes bundel lijkt aan het eerste gedicht van de Sonnets from the Portuguese te zijn ontleend. Hier wordt een klassieke figuur opgevoerd, die de jaren bezong die een ‘a gift’ met zich meebrachten: I thought once how Theocritus had sung
Of the sweet years, the dear and wished-for years,
Who each one in a gracious hand appears
To bear a gift for mortals, old or young
De ‘gift’ is niet ‘death’ maar ‘love’, zo lezen we bij Barrett. Liefde houdt dood op afstand en maakt het leven opnieuw zinvol. Net als in de gedichten van De Mérode, is in de sonnetten van Barrett niet altijd duidelijk wie object en wie subject van de liefde is. Wie reageert er eigenlijk op wie? Voortdurend zien we krijgshaftige taal waarmee de liefde aangeduid wordt, en dat is niet altijd in positieve zin. ‘Death’ en ‘God’ zijn ook hier steeds dominant aanwezig. Er is een aantal sonnetten, in de reeks van meer dan veertig, waaruit heel duidelijk blijkt dat de spreker een vrouw is. Als voorbeeld citeer ik het gedicht waarin een vrouwelijk personage haar geliefde een haarlok aanbiedt: I never gave a lock of hair away
To a man, Dearest, except this to thee,
Which now upon my fingers thoughtfully
I ring out to the full brown length, and say,
‘Take it.’ My day of youth went yesterday;
My hait no longer bounds to my foot's glee,
Nor plant I it from rose or myrtle-tree,
As girls do any more. It only may
Now shade on two pale cheeks, the mark of tears,
Taught drooping from the head that hangs aside
Through sorrow's trick. I thought the funeral-shears
Would take this first; but Love is justified:
Take it thou, ... finding pure, from all those years,
The kiss my mother left here when she died.
Dit is een mooie gedicht waarin een vrouw wordt opgevoerd die niet meer jong is en haar haren lang draagt en met bloemen versiert. (Toen gold kennelijk wat nu ook geldt: als de vrouwen jong zijn, dragen ze het haar lang en als zij de dertig gepasseerd zijn knippen ze het korter.) Zij wenst dat hij haar liefde, zo zuiver als de kus die haar moeder na haar sterven achterliet, aanvaardt. De vrouwelijke spreker heeft een complexe rol in deze sonnetten. Soms is zij degene die haar geliefde aanspreekt (‘I leave all for thee’), ook is zij het die de liefde ondergaat (‘First time he kissed me, he but only kissed / The fingers of this hand wherewith I write’). Een volgende keer is ze duidelijk de dichter zelf (‘A poor, tired, wandering singer’), dan weer degene die de liefde als zodanig probeert te objectiveren (‘Yet love, mere love, is beautiful indeed / And worthy of acceptation’). Maar steeds is er een beheerste balans in de toon van de gedichten, nergens worden zij dweperig, geforceerd of juist uitbundig. Eigenlijk zijn het geen gedichten die je direct in verband brengt met een op de sofa wegkwijnende dichteres. Virginia Woolf schreef in The common reader (1932) dat het werk van Barrett Browning slechts tot de ‘dienstbodekamer’ van het literaire landhuis gerekend | |
[pagina 28]
| |
kon worden. Latere feministische critici oordeelden positiever over Barretts poëzie. Net als De Mérode is zij in ieder geval een dichter wiens werk niet steeds dezelfde reactie oproept. Neu als hij heeft ze ook nogal veel en verschillende gedichten geschreven en is niet alles even sterk. Maar tussen die vele gedichten zitten er enkele die verrassen en - uiteindelijk - ontroeren. Zoals het laatste sonnet dat, net als het slotgedicht van De Mérode, een ‘gift’ aan de toehoorder is: Belovèd, thou hast brought me many flowers
Plucked in the garden, all the summer through
And winter, and it seemed as if they grew
In this close room, nor missed the sun and showers
So, in the like name of that love of ours,
Take back these thougts, which here unfolded too,
And which on warm and cold days I withdrew
From my heart's ground. Indeed, those beds and bowers
Be overgrown with bitter weeds and rue,
And wait thy weeding: yet here's eglantine,
Here's ivy! - take them, as I used to do
Thy flowers, and keep them where they shall not pine:
Instruct thine eyes to keep their colours true
And tell thy soul, their roots are left in mine.
De geliefde bracht bloemen, zij geeft hem gedichten terug. Vanuit haar geïsoleerde positie is dit het enige dat zij doen kan. Zij ondertekent hen niet alleen met haar eigen naam, maar schrijft hen ook toe aan een onbekende Portugees. Gevoelens van liefde kun je in poëzie niet rechtstreeks uitspreken. | |
De Mérode en BarrettIk denk dat deze casus de volgende, voorzichtige ‘conclusies’ oplevert. De Mérode, gelezen aan het einde van de twintigste eeuw, blijkt interessanter, want raadselachtiger, als we zijn Victoriaanse gedichten plaatsen naast zijn christelijk imago en zijn functie als representant van de protestantse lyriek. Waarmee weer eens bevestigd wordt dat een poëtisch oeuvre niet één dominante literatuuropvatting laar zien, maar een samenspel is van verschillende literatuuropvattingen. We zouden zelfs kunnen beweren dat ‘perioden’ van literatuurgeschiedenis door elkaar heenlopen: Barrett ‘betekent’ iets voor een dichter uit het interbellum; haar Victoriaanse dichterschap, uit het midden van de negentiende eeuw, raakt aan dat van hem. Er is ook een wat meer principiële uitspraak te doen naar aanleiding van deze casus: de nationale letterkunde moet in een breder kader worden beschouwd. Om het wat gechargeerd te zeggen: zonder Barrett geen De Mérode. Een nationale letterkunde kan nooit een afgebakend object zijn, omdat het nu eenmaal inherent is aan de ontwikkeling van poëzie dat zij een intertekstueel proces is dat zich niet laat begrenzen. Alle prachtige recente initiatieven met betrekking tot literatuurgeschiedschrijving ten spijt, lijkt me dat dit comparatistische aspect nogal verwaarloosd wordt. De intertekstuele keten is verder uit te breiden. Ook over Rainer Maria Rilke valt er een verhaal te vertellen. Hij ‘vertaalde’ Barretts sonnetten op een zodanige wijze dat er weinig van het origineel in te herkennen is. Rilke verbleef op Capri in een tuinhuisje bij een grote villa en maakte samen met zijn gastvrouw Alice Faehndrich de vertaling van de sonnetten. Zij las alle vierenveertig sonnetten aan hem voor en vertaalde ze voor hem, waarna Rilke ze omzette in echte dichterlijke taal. Idylle in de Italiaanse zon. Maar dat verhaal valt verder buiten deze tekst. | |
LiteratuuropgaveDit is de uitgebreide tekst van een lezing die gepresenteerd werd op het congres Profiel en vooruitgang. Het onderzoek in de OSL, dat werd georganiseerd door de onderzoeksschool Literatuurwetenschap in december 1998. Voor nadere informatie over de Barrett-Browning geschiedenis zie: Dallas Kenmare, The Browning love-story, London, [z.j.] en de biografie van Margaret Forster, Elizabeth Barrett Browning, A Biography, London 1988. Meer literair-kritische informatie bieden de studies van Dorothy Mermin, Elizabeth Barrett Browing, The origins of a new poetry, Chicago and London 1989 en Helen Cooper, Elizabeth Barrett Browning, Woman and artist, Chapel Hill and London, 1988. Haar verzameld werk kent verschillende uitgaven. Ik maakte gebruik van The Works of Elizabeth Barrett Browning, with an introduction and bibliography by Karen Hill, 1994. Over Willem de Mérode verschenen twee biografische studies van Hans Werkman, De Mérode en de jongens, Biografische fragmenten, Baarn 1991 en De wereld van Willem de Mérode, Amsterdam 1983. Werkman bezorgde ook de Verzamelde gedichten, 2 dln, Baarn 1987. Maar juist ook de oorspronkelijke, vaak prachtig uitgegeven bundeltjes zijn het naslaan waard. |
|