Een vijftiende-eeuwse Dominicus-gids voor de Arabische wereld
Het was in het jaar 1481 dat de Gentenaar Joos van Ghistele een pelgrimage begon naar het Heilige Land. In Keulen las hij echter een boekje over het geheimzinnige christelijke rijk van Pape Jan. Dit rijk zou in Ethiopië liggen en reizigers uit het westen zouden er meer dan welkom zijn. Hierop besloot hij het doel van zijn reis te verruimen, ook al omdat hij het aldaar gelegen graf van de heilige Thomas wilde bezoeken.
Uiteindelijk duurde het ruim drieëneenhalf jaar voor hij weer thuis was. Thuisgekomen overhandigde hij zijn aantekeningen aan de priester Ambrosius Zeebout die er in vijf jaar tijd, gebruikmakend van meer dan zeventig andere bronnen, een lijvige reisbeschrijving van maakte. Het boek geeft een fascinerend beeld van de Arabische wereld aan het einde van de vijftiende eeuw.
Hoewel deze reisbeschrijving blijkens drie handschriften en drie drukken in de zestiende eeuw behoorlijk populair moet zijn geweest, is het nooit tot een moderne editie van de tekst gekomen, ondanks de door menig onderzoeker geuite wens daartoe. Eindelijk verschijnt dan nu, van de hand van R.J.G.A.A. Gaspar, een editie van de tekst: Ambrosius Zeebout, Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (Hilversum: Verloren, 1998, ƒ 79, -).
De tekst met zakencommentaar beslaat liefst 428 pagina's, voorafgegaan door nog eens 55 pagina's inleiding. Hoewel de prestatie van de heer Gaspar indrukwekkend is, moet toch geconcludeerd worden dat zijn werk - zoals hij zelf ook constateert - nog maar het begin van de ontsluiting van het werk van Zeebout is. De taak die hij op zich heeft genomen was te groot voor één man, maar dit vaststellend heeft hij verzuimd om op basis hiervan een heldere keuze te maken. Dit maakt dat er zowel ten aanzien van de editie als ook van de inleiding iets te wensen overblijft.
Hij schrijft: ‘De aantekeningen zijn zo sober mogelijk gehouden. Ik heb er met name van afgezien - sporadische uitzonderingen daargelaten - allerlei woordbetekenissen te geven die de lezer zelf zou kunnen opzoeken in Verwijs-Verdam-Stoett, Middelnederlandsch woordenboek of in het Woordenboek der Nederlandse Taal, en de velerlei algemeen-christelijke c.q. rooms-katholieke termen en gebruiken toe te lichten die (in ieder geval tot voor kort) als bekend mochten worden verondersteld.’ (p. LIII) Hoewel de tekst geen onoverkomelijke problemen oplevert, maak ik uit deze opmerking toch op dat de tekst niet in eerste instantie bestemd is voor een publiek van relatieve leken, maar eerder voor vakgenoten.
Als ik nu vanuit dit besef naar de inleiding kijk, dan zie ik dat terecht veel pagina's besteed zijn aan een beschrijving van de bronnen waaruit Ambrosius Zeebout zegt geput te hebben. Aan de andere kant krijgt de lezer echter nauwelijks inzicht in de feitelijke verhouding tussen de aantekeningen van Joos van Ghistele en de informatie die uit andere bronnen is gehaald. De betrouwbaarheid van het verhaal wordt als uitvloeisel daarvan ook niet ter discussie gesteld. Erg beknopt is de heer Gaspar ook over de doelstelling van Joos van Ghistele: over het rijk van Pape Jan horen we zo goed als niets, hoewel dat de voornaamste drijfveer was van waaruit Joos van Ghistele zijn reis begon. De suggestie van Becjczy (in: Literatuur 10 (1993), pp. 146-153) als zou de reis van Ghistele in feite zijn uitgewerkt tot een be-