Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Grensverkeer
| |
[pagina 234]
| |
schrijft, die blijft, leest de lezer dan. Hij wordt verzocht in te treden en zijn rol te spelen in hét spel van de literaire creativiteit, dat van de intertextualiteit. In Vlaanderen is die herrie rond Nolens - Fabre vrij snel weggeëbd. Niemand spreekt of schrijft daar nog over. De term ‘plagiaat’ is in het literaire discours wat uit de mode. Georges Wildemeersch schreef in het tijdschrift Kreatief in 1969 al een opmerkelijk artikel onder de titel Kanttekeningen na de dood van het plagiaat. En nog in 1990 verscheen een speciale aflevering van het tijdschrift Yang, geheel gewijd aan het plagiaat en met een uitvoerige bibliografie, getiteld Kleptografie. Maar ‘plagiaat’ werd in die artikels al duchtig ontmijnd. Die teksten dateren al uit het tijdperk van de intertextualiteit. In Nederland waren er evenwel tot in de jaren '90 flinke opstootjes rond plagiaatskwesties. Denken we maar aan de heisa rond Het beloofde land uit 1991 van Adriaan van Dis. Die werd toch duchtig bij de kraag gevat, en in zijn volgende boek In Arika. Reisroman (1995) stond toch al een Verantwoording met de opsomming van 24 bronnen. Postmodernistisch spel met intertextualiteit of niet, je doet er toch maar beter aan ten behoeve van je critici een beetje je boeken te openen. Willem Brakman had dat met zijn roman Heer op kamer allicht ook beter gedaan: dan had hij onprettige connecties met de Jack-the-Ripper-roman van Marie Belloc-Lowndes kunnen vermijden. Geen plagiaat, maar postmodernisme, zo werd er toen geschreven. Jawel, maar je kunt dan toch beter meteen een paar zinnetjes in een verantwoording toevoegen, zeggende dat je vier of vijf citaten uit zekere Crapanzano gesampeld hebt. Of misschien nog ‘heel veel dingen’ meer, zoals Van Dis, spijtoptant in een latere druk van Het beloofde land.
Ook in Nederland is het tij inmiddels wel gekeerd. In 1991 verschenen nog het boek van Wim Zaal, De verlakkers. Literaire vervalsingen en mystificaties en in 1993 het ophefmakende essay van Hans van Straten, Opmars der plagiatoren. Handleiding voor de praktijk. In dat boek van Hans van Straten werden Hugo Claus (met De Metsiers) en Paul de Wispelaere (met Een eiland worden) zonder meer als gewetenloze dieven gebrandmerkt. Dat lexicon is nu toch zeer in onbruik geraakt, maar ik kan me moeilijk inbeelden dat die essays van Zaal en Van Straten in het begin van de jaren '90 door Vlamingen geschreven hadden kunnen worden. Gaan we daar het cliché van de calvinistische rechtschapenheid voor naar boven halen? En dat andere zo duurbare cliché van het Belgische gesjoemel? Ach, wij sjoemelen toch allemaal in België, de één met wat meer miljoenen dan de ander. Waarom zouden we de stem verheffen voor een ontleninkje meer of minder in De Metsiers? Ik ben van mening dat, indien De Metsiers nu, ongeveer een halve eeuw later, zou verschijnen, er niemand nog graten in zou vinden dat die debuutroman zo sterk ruikt naar As I Lay Dying of The Sound and the Fury van William Faulkner. (Overigens, wie kent die romans van Faulkner nog zó goed dat hij of zij Benjy van Faulkner tussen de regels in een zekere Bennie van Claus zou kunnen herkennen?) Nee, we zijn voorzichtig gaan omgaan met een zwaar woord als ‘literaire dieverij’. Het slagwoord is nu ‘samplen’. ‘We vissen allemaal in dezelfde vijver’, zegt ook de Antwerpenaar Paul Mennes, ‘we samplen, gappen en grappen naar hartelust in de beeldbar, 24 uur op de 24 uur.’ ‘Ik ben en ik pik, ik sta erom bekend’, zegt de Vlaamse actrice Chris Lomme. Zou dat nu typisch Belgisch zijn, in dit fin-de-siècle? Naar aanleiding van de bekroning van Paul de Wispelaere met de Grote Prijs van de Nederlandse Letteren in 1998, las ik in De Standaard de volgende uitspraak: ‘Het zogenaamde plagiaat in Een eiland worden (o.m. in verband met L. Durrell, ontdekt door Piet van Aken) was een vorm van sampling avant la lettre. Geen gemene dieverij, meneer Van Straten, kom nou.’ |
|