Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Leo RossGa naar voetnoot+
| |
Machtsovername en boekverbrandingenDe uitnodigingen gingen uit van de drie Joegoslavische PEN-centra, dat in Zagreb, dat in Ljubljana en het Servische in Belgrado. Er kwamen 26 of 27 delegaties en tussen de 300 en 400 deelnemers, het is moeilijk aan exacte cijfers te komen. Op de groepsfoto die van | |
[pagina 226]
| |
Groepsfoto van het Internationale PEN-congres in Dubrownik. mei 1933.
het PEN-congres gemaakt is, op dezelfde plaats waar Dubravka is opgevoerd, vóór het Paleis van de Hertog, tel ik meer dan tachtig personen, waarschijnlijk in hoofdzaak bestuursleden. Volgens mij zir Jo van Ammers op de voorste rij. Zij was bestuurslid van de Nederlandse PEN. Van het begin af aan was het duidelijk dat de Duitse delegatie voor moeilijkheden zou gaan zorgen. Na Hitlers ‘Machtübernahme’ in januari hadden de nazi's de Duitse PEN vrij gemakkelijk in handen gekregen. Voorzitter Alfred Kerr vluchtte en werd meteen vervangen, vele leden werden geroyeerd en ook bij razzia's opgepakt. Schrijvers als Thomas en Heinrich Mann, Alfred Döblin en Ernst Toller, die in het buitenland vertoefden, keerden niet terug. In april was de Duitse PEN geheel genazificeerd. De secretaris van de internationale PEN-club, Herman Ould, maakte op 9 mei in een brief bezwaar tegen die reorganisatie en voorspelde de Duitsers dat de kwestie in Dubrownik aan de orde gesteld zou gaan worden. De boekverbrandingen waren toen nog niet eens geweest, die vonden een dag later plaats, op 10 mei: ‘a bonfire of books’ aan achttien Duitse universiteiten, en dat kan een vereniging van schrijvers die zichzelf respecteert niet stilzwijgend over haar kant laten gaan. Er ging een gerucht dat de Duitsers weg zouden blijven, maar zij kwamen. Hans Martin Elster kondigde een tien man zware Duitse delegatie aan, waarvan hijzelf en Edgar von Schmidt-Pauli (een onbekend publicist) deel zouden uitmaken. Elster was een oudgediende, penningmeester van de Duitse PEN en lid van het internationale Executive Committee. In zijn brief van 3 mei 1933 aan het ‘comité préparatoire’ in Zagreb vroeg hij: ‘what other German members we may expect to meet in Dubrovnik’. Het is onwaarschijnlijk dat men hem heeft voorbereid op de komst van Ernst Toller, die door de Engelse delegatie als gast was uitgenodigd. De PEN-club van Palestina zond een telegram: ‘as the Germans are in Dubrovnik, we have nothing to do there’. Toch trad Schalom Asch tijdens het congres op als leider van een ‘Jewish’ of ‘Yiddish PEN Centre’. Nederland werd vertegenwoordigd door Jo van Ammers-Küller en door W.H. Westerman, redacteur van het Haagsch Maandblad en lid van het internationaal uitvoerend comité. Zij hadden vóór het congres geen contact met elkaar gehad. Ze hadden geen gedragslijn afgesproken en Ammers zal er later, in haar apologie, op wijzen dat hen van het thuisfront hoegenaamd geen advies was meegegeven. Er was geen sprake geweest van een ‘bindend mandaat’, wat overigens, zoals ze bitter opmerkte, vóór Dubrownik ‘nimmer | |
[pagina 227]
| |
gebruikelijk’ geweest was. Er kwam ook een onbekend aantal gewone Nederlandse PEN-leden. ‘Holland had a large and, as it proved, somewhat agonized delegation’, schreef de Amerikaanse afgevaardigde Henry Seidel Canby later. | |
Op weg naar DubrownikOp de boot waarmee een heel gezelschap van gedelegeerden van Triëst naar Dubrownik reisde, begonnen al voorbesprekingen. Men had er 24 uur de gelegenheid voor. Iedereen voelde dat er onweer in de lucht zat, maar de stemming bleef welwillend, de leider van de Engelse delegatie en aangewezen voorzitter van de internationale PEN, H.G. Wells, wilde geen bindende uitspraken doen. De Fransen kregen de indruk dat Wells op verzoening zou aansturen en de Duitsers dachten dat hij hun de hand boven het hoofd zou houden. Jo van Ammers-Küller onderhield goede relaties met zowel de Engelsen als met de Duitsers. Zij zwoer bij het parool van de kort daarvoor gestorven vroegere voorzitter van de PEN: ‘no politics in the PEN under any circumstances’. De Duitsers verzekerden haar dat geen intelligent mens in Duitsland die boekverbrandingen had goedgekeurd en dat er in Duitsland ook geen echte boycot van boeken was. Daarom besloot zij bemiddelend te zullen optreden om een breuk in de PEN te helpen voorkomen. Eenheid in de PEN, dat was het voornaamste. Dat had John Galsworthy, in 1921 voorzitter geworden bij de oprichting van de oudste, de Engelse PEN-club, steeds nagestreefd; de politiek moest buiten de deur van de vereniging gehouden worden. Vegesack laat in zijn boek De intellectuelen in het hoofdstuk ‘PEN - poets, essayists, novelists’ en verder, zien dat dit vanaf het begin eigenlijk al niet vol te houden was. Er waren steeds meer problemen: met Gerhart Hauptmann, met de vervolging van Unamuno, met Russische en Sovjet-auteurs. In 1930 bepleitte Ernst Toller het opzetten van een Russische afdeling; in 1932 ontplooide Toller politieke activiteiten die Galsworthy tot het oordeel brachten dat hij een probleem voor de PEN werd. Er was een duidelijke tegenstelling tussen Toller, de politieke activist, en Galsworthy, die de PEN buiten de politieke aangelegenheden wilde houden. Jo van Ammers-Küller koos de kant van Galsworthy. Tijdens de oversteek naar Europa zei Canby: ‘If the German PEN section persists in its present attitude, disciplinary action will be necessary.’ Het had geen zin een humanistische en vredelievende, internationaal georiënteerde vereniging als de PEN te handhaven en tegelijkertijd leden te tolereren die de uitgangspunten van die vereniging verwierpen en bestreden. Maar, aldus een welwillende Canby, alles hing af van wat het congres in Dubrownik zou besluiten. | |
Het congres begintOp 25 mei werd 's avonds de openluchtvoorstelling van Dubravka gegeven. Op 26 mei werd het International PEN Club Congress officieel geopend. Wells herdacht John Galsworthy, die hij als president van de wereldfederatie van PEN-clubs zou opvolgen. Hij werd staande aangehoord. Daarna volgde een toespraak tot het congres waarin hij een heel andere toon aansloeg dan waar men bij zulke gelegenheden aan gewend was. Zijn rede was nog net geen aanval op Duitsland. Hij noemde Hitler niet, maar wél ‘Marxist Russia’ en ‘Fascist Italy’. Hij maakte de congresgangers in elk geval duidelijk dat hij van de lijn van Galsworthy zou gaan afwijken en dat hun iets ongehoords te wachten stond. Aan de vooravond van het congres vond ook een beraad van het Executive Committee plaats. Men besprak een Amerikaanse resolutie, die door Canby zou worden ingediend en die nog eens de principes van de PEN samenvatte: vrijheid van de kunstenaar, vrije circulatie van literaire werken en wederzijds respect tussen de volkeren. Dit gebeurde op zo'n manier dat Hitler-Duitsland, weliswaar niet met name genoemd, toch impliciet veroordeeld werd. Het Executive Committee zou die resolutie steunen. Ook de Nederlandse afgevaardigde, Westerman, stemde ermee in. Maar toen Wells een optreden van Ernst Toller ter sprake bracht, die dan ‘de Duitsche delegatie zou aanvallen’, meende Westerman zich daartegen te moeten verzetten. Toller, zei hij, was al een jaar geleden uit de Duitse PEN gestoten, omdat hij zijn lidmaatschap gebruikte voor het maken van communistische propaganda. Wells ontnam de Nederlander daarop het hem beloofde voorzitterschap van de zitting op vrijdag 27 mei en nam het ‘presidium’ van die dag op zich. Deze handelswijze, zei Westerman later in Amsterdam, had in de geschiedenis van de PEN geen precedent. Er was al in november 1932 afgesproken dat hij de tweede zitting van het congres zou presideren, maar hij had zich in Dubrownik bij de ingreep van Wells neergelegd om een conflict te vermijden. Toen op die bewuste vrijdag Ernst Toller inderdaad het woord kreeg, had Westerman zijn mening niet onder stoelen of banken gestoken. Hij riep: ‘het lijkt hier wel een communistische propagandavergadering’, en verliet de zaal. De zittingen van het congres vonden plaats in de schouwburg van Dubrownik. De zaal is klein en gevuld met rijen roodbeklede stoelen, op de wijze van bioscoopstoeltjes aaneengevoegd. Volgens Nora Cervelin, de directrice van de openbare leesbibliotheek, | |
[pagina 228]
| |
die mij er rondleidde en die mij ook het (onder de indruk van de Servisch-Montenegrijnse bombardementen op Dubrownik geschreven) informatieve boekje van Branko Matan schonk, hebben die stoelen vroeger los van elkaar gestaan en was er een middenpad. Voor zóveel congresgangers moet er in die zaal nauwelijks plaats zijn geweest. Rondom ziet men loges, balcons. Links en rechts verbinden twee trapjes de zaal met het toneel. Langs een van beide trapjes moet Jo van Ammers-Küller de bühne opgestormd zijn. Zo begon de vergadering van vrijdagochtend, onder voorzitterschap van Wells, ik citeer Canby: ‘in a closely packed opera house, in a tense atmosphere’. | |
Het optreden van Ernst TollerIn zijn verslag van 24 juni geeft Canby een overzicht van de uiteenlopende meningen in de zaal: de Fransen, Polen en Belgen waren uit op een confrontatie met de Duitsers, maar de Oostenrijkers, Hollanders en Zwitsers wilden politiek uit de PEN uitbannen, dus de Duitsers met algemeenheden laten ontsnappen. De Duitsers waren bereid een algemene resolutie zonder protest te accepteren, maar ze wilden onder geen voorwaarde op een discussie over de nationale revolutie in het nieuwe Duitsland of op zijn leider Adolf Hitler ingaan. Zij werden vanuit Berlijn ook regelmatig telefonisch geïnstrueerd en geïnspireerd. Wells stelde onmiddellijk de Amerikaanse resolutie aan de orde. Zij vond algemene bijval. Maar toen verraste het Frans-Pools-Belgische blok de vergadering én de voorzitter met een tweede, veel scherpere resolutie. Daarin werd Duitsland wel degelijk aan de schandpaal genageld. De resolutie werd gesteund door zestien gedelegeerden. Als opstellers worden zowel de Belg René Lyr als de Fransen Jules Romains en Benjamin Crémieux genoemd. Het was een echte overval. Tijdens het beraad van het Executive Committee de avond tevoren, vertelt Westerman, had Crémieux, die lid van het comité was, van een dergelijke motie met geen woord gerept. Maar Wells hield de boot af. Hij wilde eerst de Canby-motie binnenloodsen. Aan de opstellers van de tweede resolutie raadde hij overleg aan met de Duitsers in de lunchpauze. De Canby-motie werd met eenstemmigheid aangenomen. Branko Matan vreest dat ‘a straightforward answer to the question what, how and why it had happened in Dubrownik in 1933 would not be possible’. Hij houdt de gang van zaken voor ‘staged’ door Wells, hij vermoedt een ‘London conspiracy’. In elk geval zien we hier geen samenwerking tussen de Engelsen en de Fransen. Na het congres zou Crémieux, secretatis van de Franse PEN, aan Ould schrijven dat hij dit gebrek aan coördinatie betreurde. Na de pauze bleken de Franse en de Duitse gedelegeerden het merkwaardig genoeg eens geworden te zijn. Zij presenteerden een revisie van de eerdere motie, Jules Romains sprak verzoenend en werd daarvoor gecomplimenteerd door Schmidt-Pauli. De Duitsers zouden zich niet tegen deze motie verzetten, op voorwaarde dat er in de vergadering geen discussie op gang gebracht werd. Deze voorwaarde wees Wells van de hand. Hij duldde, zei hij, geen onderonsjes in de PEN, geen afspraken achter de schermen. Vrije discussie was noodzaak, wilde de PEN zichzelf niet onstervelijk belachelijk maken. En hij gaf het woord aan Herman Ould. Deze roerde precies de onderwerpen aan die men kon verwachten: de boekverbrandingen, de uitsluiting van leden van de Duitse PEN en de mishandeling van joodse en niet-joodse schrijvers en kunstenaars in Duitsland en wat de aanwezige leden van de Duitse PEN daar wel van dachten en of men had geprotesteerd? Schmidt-Pauli verklaarde dat de Duitsers weigerden hierop in te gaan. Toen riep Wells Ernst Toller voor het front. Die wilde eerst niet spreken, hij wilde de resolutie van Jules Romains niet in de wielen rijden en pas spreken nadat zij aangenomen was, maar Wells zei: ‘You must speak now or never.’ Toller verklaarde zich bereid, waarop de Duitsers de zaal en de schouwburg uitwandelden. Een tumult brak los, een storm stak op, een ‘verbal riot’, een ‘magnificent comedy, yet of deep significance’, schreef Canby later. The Manchester Guardian schreef: ‘De PEN heeft de traditie van Galsworthy losgelaten en is onder de stimulerende en provocerende leiding van Wells een nieuwe fase ingegaan.’ Dwars door het pandemonium in de schouwburgzaal maakte zich toen de figuur van Jo van Ammers-Küller los. ‘Mrs. Jo van Ammers-Küller from Holland excitedly ran onto the platform, shouting above the noise: “If Galsworthy were alive, this would never have happened!”’ Een aantal gedelegeerden van Oostenrijk, Zwitserland, Nederland en ook Italië volgde de Duitsers, maar keerde later terug. Jo van Ammers niet, zij was ‘te ontroerd’. De Franse resolutie werd aangenomen met tien stemmen vóór, twee tegen en veertien onthoudingen. Branko Matan schrijft: ‘The legendary Dubrovnik no to Nazism occurred against the will of most of the Congress participants.’ | |
De algemene ledenvergadering van de Nederlandse PENHet optreden van de Nederlandse delegatie op het PEN-congres bleef in het vaderland natuurlijk niet | |
[pagina 229]
| |
onopgemerkt. Op 31 mei publiceerde de NRC een ooggetuigenverslag van A. den Doolaard. Toen de nazi-schrijvers de aftocht bliezen, aldus Den Doolaard, zag men mevrouw Van Ammers-Küller naar ‘het spreekgestoelte’ stormen. Het was ‘het dramatische moment van den middag’, menig gedelegeerde keek verbaasd op. Het optreden van Toller noemde zij een schandaal en iets dergelijks zou volgens haar onder de leiding van Galsworthy niet voorgekomen zijn. Daarna verliet zij ‘onder teekenen van hevige emotie’ de zaal. Johan Fabricius had toen ‘onder grooten bijval der aanwezigen’ geroepen dat de overige Nederlanders het met Ammers helemaal niet eens waren. Maar Westerman koos wél partij voor haar. Hij vond dat het woord alleen aan de gedelegeerden toekwam en dat de gewone PEN-leden hun mond moesten houden. Hij liet erop volgen dat de PEN-club vroeger wel eens aan een reisbureau had doen denken, maar dat deze bijeenkomst hem eerder een ‘broeinest van communisme’ toescheen. De man werd van alle kanten uitgefloten. Buiten zorgde de hemel voor symboliek, schrijft Den Doolaard, het regende en bliksemde die middag ‘dat de stukken er af vlogen’. Voor de houding van Jo van Ammers had Den Doolaard een verklaring: ‘Het is een bekend feit dat het Duitsche publiek de vertalingen van mevr. Van Ammers-Küller's boeken gaarne leest, en waarschijnlijk is de sympathie wel wederkerig.’ In dezelfde NRC werd een ‘open brief’ van Nico van Suchtelen aan het bestuur van de Nederlandse PEN gepubliceerd. Hij noemt zich daarin bitter teleurgesteld door het gebrek aan eendracht op het PEN-congres in Dubrownik. De ‘geheele beschaafde wereld’ had verwacht ‘dat er unaniem en op de krachtigste wijze zou worden geprotesteerd tegen de ongehoorde schanddaden der Duitsche regeering’, en was diep beschaamd door ‘een onzer gedelegeerden’ die ‘zich belachelijk zou hebben aangesteld’, ‘zelfs zou de geheele delegatie zich, door de zaal te verlaten, kennelijk solidair hebben verklaard met de afgevaardigden van den heer Hilter, althans daarvan den schijn op zich hebben geladen’. Op 1 juni schrijft Du Perron aan Ter Braak: ‘Las je het schandaal in de P.E.N. club, en het heroïsch optreden van Jo Kuller en een zekere idioot, genaamd Westerman (wie is dat?)?’ Op 2 juni stuurt hij hem een krantenknipsel, het stuk van Den Doolaard: ‘zeer leutig om te lezen’. Hij spoort Ter Braak hevig aan erover te schrijven, maar Ter Braak maakt geen haast: er komt een ledenvergadering van de Nederlandse PEN, waar een oordeel over de Nederlandse delegatie geveld zal worden. Er is een plan om met een blok uit te treden. Ook Ter Braak, ‘sedert jaar en dag trouw wanbetaler’, wil dan meedoen. Op zaterdag 17 juni vergaderde de Nederlandse PEN-club onder voorzitterschap van J.D. Bierens de Haan 's middags in het Carlton Hotel te Amsterdam. Jo van Ammers-Küller las een apologie voor, die door haar en Westerman gezamenlijk zou zijn opgesteld, maar die in veel passages duidelijk haar stempel draagt. Zij kende, zei ze, de Duitsers goed. Zij had in de Duitsers steeds een ‘diepen eerbied voor de geestelijke waarden van het leven, een groote liefde en belangstelling voor het boek en een groote eerbied en genegenheid voor den schrijver, den kunstenaar’ ontmoet. Het ‘overgroote deel van het Duitsche volk’ keurde het verbranden van boeken af, daarvan was ze overtuigd. Juist uit eerbied voor die Duitsers had zij de tweede motie niet kunnen steunen. Dit was wel heel wat anders dat wat ‘in een der Hollandsche kranten’ had gestaan: ‘dat J.v.A.K. wel anders zou hebben gehandeld, wanneer men ook haar boeken in Duitschland had verbrand’. Het bestuur kwam met een motie, voorgelezen door Herman Robbers. Daarin werd vastgesteld dat de gedelegeerden van Nederland ieder politiek- en rassenvooroordeel vreemd was en dat er bij hen geenBrief van Salomonson, secretaris van de Nederlandse PEN, aan de overige PEN-centra, opgesteld in het Frans Duits en Engels.
| |
[pagina 230]
| |
sprake was geweest van goedkeuring van het verbranden van literair werk en het ‘uitbannen’ van schrijvers, maar dat zij alleen een breuk in de PEN-club hadden willen voorkomen. De Nederlandse PEN verwierp wat er in Duitsland gebeurde en ‘bejammert de gebleken onmacht der Duitschers’ om ertegen op te treden. Nico van Suchtelen las een eigen, iets verder gaande motie voor, ondertekend door een dertigtal leden, waaronder Menno ter Braak. Beide moties werden een beetje aan elkaar aangepast en toen trok Van Suchtelen de zijne in. De motie van het bestuur werd aangenomen. De secretaris van de Nederlandse PEN, H. Salomonson, zou de overige PEN-clubs in het Frans, Duits en Engels van de motie op de hoogte stellen. Jo van Ammers-Küller trad als bestuurslid af. De voorzitter zag haar echter ‘wegens haar vele werkzaamheden en verdiensten aan de P.E.N. club bewezen’ graag herbenoemd. Dat gebeurde bij acclamatie. Op 18 juni schrijft Ter Braak aan Du Perron, datJo van Ammers-Küller met Galsworthy en zijn vrouw.
hij ‘voor de eerste en laatste maal’ een PEN-bijeenkomst heeft bijgewoond. Het was ‘liederlijk’ geweest. Ter Braak was ‘met stomheid’ geslagen geweest. Hij bedankte als lid. In juni schreef hij in het tijdschrift Forum een stukje ‘Het naspel van Dubrovnic’. Hij hoonde: ‘Wij zijn uit de verte met veel succes dapper geweest’, en deed een voorspelling voor 1934: dan ‘zullen de Duitschers weer wat netter voor den dag komen, om mevr. Van Ammers te pleizieren en zal het diner weer hoofdnummer zijn’. | |
Kent u Jo van Ammers-Küller?Niet lang na deze gebeurtenissen verscheen in Bremen een boekje Kennen Sie Jo van Ammers-Küller? Ein Lebensbild, bij Carl Schünemann, Ammers' voornaamste uitgever in Duitsland, in een eerste oplage van 10.000 exemplaren. Het bevat onder meer een studie van D.H. Sarnetzki over ‘die Literatur des niederdeutschen, des “dietschen” Kulturkreises, also des holländischen und flämischen Sprachzentrums’. Jo van Ammers wordt dan vergeleken met Felix Timmermans, maar ook met Thomas Mann (Buddenbrooks) en John Galsworthy (Forsyte Saga). Ook staat in het boek het opstel ‘Persönliches und Unpersönliches über Jo van Ammers-Küller’ van Eva Schumann, die van haar nog kort tevoren Der Apfel und Eva (1932) en Prinz Incognito (1934, sic) vertaald had. Vrijwel alles van Jo van Ammers werd in het Duits vertaald, zij gold in Duitsland als ‘die Frauenrechtlerin’. Zij behandelde in haar boeken de problemen van het huwelijk en de spanning tussen beroep en liefde. Als bestemming van de vrouw zag zij volgens Schumann: ‘Kameradin neben dem Mann in Schreibstube und Werkstadt’ te zijn. Het boekje bevat ook twee opstellen van Jo van Ammers zelf. Eén daarvan, ‘Mein Entwicklungsgang’ geheten, is gedateerd juli 1933. Het bevat allerlei gegevens: geboortejaar, huwelijk, echtscheiding, haar eerste werken, romans en toneelstukken, en weidt natuurlijk uit over het boek dat haar, ook internationaal, beroemd maakte (‘und dann zog ich das grosse Los’), De Opstandigen. Over Dubrownik horen we niets. Of toch. Al babbelend en vertellend komt Ammers te spreken over haar bijzondere gevoelens van sympathie voor Duitsland en de Duitsers; haar voorvader Küller kwam uit Duitsland en zij heeft, schrijft ze, ‘immer wieder empfunden, wie lebhaft in Deutschland das Bedürfnis für die geistigen Werte des Lebens ist, wie gross die Liebe zum Buch, das Interesse, die Verehrung für den Dichter’. Het is een bijna letterlijk citaat uit haar apologie van een maand eerder in het | |
[pagina 231]
| |
Jo van Ammers-Küller in een kopte van een kostuum uit de zeventiende eeuw
Carlton Hotel in Amsterdam. De polemiek met H.G. Wells wordt voortgezet. En nu begrijpt men ook waarom dit boekje met een foto van Jo van Ammers, lopend tussen John Galsworthy en zijn echtgenoot (een foto uit 1931), verlucht werd: ‘ware John Galsworthy hier geweest dan zou dit niet zijn gebeurd, hij had de P.E.N. Club bijeengehouden’. In zijn inleiding tot Ammers' apologie in het Carlton, herinnerde Bierens de Haan aan 1931, toen de Nederlandse PEN een internationaal PEN-congres in Amsterdam had georganiseerd. In Dubrownik was het er nogal grof aan toegegaan, zei hij, er was geschreeuwd, gefloten en gejoeld. ‘Het indertijd in Nederland gehouden congres was een feest voor allen, zonder wanklank.’ Jo van Ammers-Küller was in 1931 secretaresse van de Nederlandse PEN. Zij speelde op het congres in Amsterdam een voorname rol. Een groot succes was de avondreceptie in het Rijksmuseum. ‘Ter gelegenheid van het IXe Internationale Congres van de P.E.N. Club’, schreef ‘hoofddirecteur’ F. Schmidt-Degener in 1932 in zijn verslag, ‘werd op Donderdag 25 Juni in het Museum een avondreceptie gehouden.Maria de Witte, vrouw van Johande Beaumont, geschilderd door Jan Mijtens. 1661
Het aantal deelnemers bestaande uit litteratoren uit alle deelen van de wereld, bedroeg circa 550 personen.’ Jo trad op als gastvrouw. ‘Wer sie damals gesehen hat,’ schrijft Eva Schumann, ‘berichtet begeistert von ihrer überlegen-weltgewandten Liebenswürdigkeit, mit der sie die Gäste, die unbekannten ebenso wie die berühmten, aufnahm und das grosse gesellschaftliche Ereignis leitete.’ Bij deze gelegenheid droeg ze de kopie van een kostuum uit de zeventiende eeuw. Eva Schumann was niet op het congres geweest, maar zag wel bij Ammers thuis een portretfoto boven de schoorsteen waarop zij in dit ‘faltenreichen, braunen Seidenkleid mit weiten, bauschigen Ärmeln’ poseert. ‘In diesem Kleid hat sie in den festlich erleuchteten Räumen des Ryksmuseums die Gäste des P.E.N.-Klubs empfangen, als er vor einigen Jahren in Amsterdam seine Tagung abhielt.’ (Er liepen overigens méér dames en heren gecostumeerd rond.) Ammers had haar de dag daarop ‘im Ryksmuseum das Bild der holländischen Patrizierin gezeigt, nach dem dieses schöne Gewand für sie angefertigt wurde’. Het is het portret van Maria de Witte Françoiser, | |
[pagina 232]
| |
vrouw van Johan van Beaumont, een schilderij van Jan Mijtens uit 1661. De kopie is heel nauwkeurig, het bruine gewaad (dat oorspronkelijk wel blauw geweest zal zijn), de sjaal, de opbollende mouwen, de parelketting, de pinkring, de pijpekrullen, heel gedetailleerd. Ik denk dat dit het is wat Jo van Ammers-Küller in Dubrownik verdedigd heeft: haar kostuum, haar pijpekrullen.
Dubrownik mei 1998, Diemen juni/juli 1998. | |
LiteratuuropgaveAll the paintings of the Rijksmuseum in Amsterdam. A completely illustrated catalogue (1976), hierin: het schilderij van Jan Mijtens, p. 407. In Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur (1986) geredigeerd door G.J. van Bork en N. Laan, bleek tot mijn verbazing in het hoofdstuk ‘De jaren dertig’ Dubrownik helemaal niet voor te komen. Menno ter Braak, ‘Het naspel van Dubrovnic’, in: Forum, juli 1933, pp. 558-559. Menno ter Braak en E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940, deel II (Amsterdam, 1964). Carel ter Haar, ‘De Duitse PEN club en de emigranten. Terugblik op een in Frankfurt gehouden tentoonstelling’, in: Maatstaf 29 (1981), 5 (mei), pp. 61-84. Kennen Sie Jo van Ammers-Küller? Ein Lebensbild. Berichte, Aufsätze und Bilder von und über Jo van Ammer-Küller (Bremen: Carl Schünemann, 1933). Branko Matan, Speak Now or Never. The 1933 Dubrovnik PEN Club Congress. Volume I: A Reader (Zagreb-Dubrovnik, 1993). ‘Notulen van de Algemeene Ledenvergadering van de P.E.N. Club op Zaterdag 17 Juni 1933 in het Carlton Hotel te Amsterdam’ (PEN-archief, Letterkundig Museum, Den Haag). F. Schmidt-Degener, ‘Verslag van den hoofddirecteur’, 1932, in: Verslagen omtrent 's Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst 1931, p. 30. Thomas von Vegesack, De intellectuelen. Een geschiedenis van het literaire engagement 1898-1968. Vertaald door Petra Broomans en Wiveca Jongeneel (Amsterdam, 1989). |
|