Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Lucifer is geen Hamlet
| |
[pagina 155]
| |
was er de eis van kuisheid buiten het huwelijk en trouw daarbinnen voor mannen was er, vóór en in het huwelijk, een veel grotere vrijheid. Als men de roman (en andere, ook statistische, bronnen) mag geloven dan betrof de mannelijke vrijpostigheid nogal eens het huispersoneel. Maar ook de echtgenotes van vrienden konden rekenen op al dan niet agressieve avances. Constance Ring ontleent zijn naam aan de vrouwelijke protagoniste. Op haar negentiende trouwt Constance na een gelukkige en beschermde jeugd de zestien jaar oudere en burgerlijke Ring. Hoe het kwam dat ze hem had verkozen is niet gemakkelijk te zeggen. Misschien was het de voorspraak van haar tante geweest, die alles had gedaan om de verbintenis tot stand te brengen. (p. 11) De Rings wonen in Kristiania. Na haar huwelijk wordt Constance ‘stil en schuw en [ze] zag er niet langer vrolijk uit’ (p. 11). Haar tante denkt dat ze heimwee heeft naar het ouderlijke huis en de verteller heeft geen betere verklaring dan dat ze een hekel heeft aan Rings drinken en een afkeer heeft van zijn seksuele avances. Veel later in de roman klaagt zij erover dat haar opvoeding haar onwetend heeft gelaten over liefde en leven, een naturalistische verklaring voor haar gedrag en ongeluk die, met wat weinig oog voor literaire conventies, keer op keer door de Noorse literaire kritiek herhaald is als psychologische verklaring voor Constance's omgang met mannen. Constance wil of kan geen passie opbrengen en Ring zoekt zijn heil in een relatie met het dienstmeisje Alette. Wanneer zijn vrouw hem betrapt belooft Ring beterschap en beweert hij dat het maar een eenmalig incident geweest is. Als Alette niettemin zwanger blijkt, verlaat Constance het huis en trekt ze in bij haar tante. Maar na een tijd bezwijkt ze voor de dwang van haar omgeving en gaat ze terug naar huis. Ze laat Ring beloven dat hij haar niet meer zal aanraken. Later komt ze op dit verbod terug, hoewel ze bij het weer opgenomen ‘liefdesleven’ uitsluitend passief is. Nadat Ring bij een ongeluk op zee is omgekomen trouwt ze, na de nodige aarzeling en vele aanzoeken, de arts Lorck, die haar vroeger eens heeft lastig gevallen, maar die haar nu een beschermende liefde biedt. Aan dat geluk komt al gauw een eind als ze ontdekt, dat Lorck al de tijd dat hij zijn aanzoeken deed een relatie heeft gehad met Kristine, een hartstochtelijke vrouw uit het volk, en een kind heeft uit die relatie. In het nu bekoelde huwelijk valt Constance na veel aarzelenConstance Ring en Harald Meier
voor de verliefdheid van haar oude trouwe vriend Meier. Maar in hun eerste liefdesnacht in haar zomerhuisje ontdekt ze dat Meier tegelijk iets met een naaistertje heeft. Terug in haar huis pleegt ze zelfmoord. Een verhaal dus van veel mannelijk bedrog en de mannen zijn zich van dit bedrog terdege bewust. Lorck, de tweede man van de protagoniste Constance drukt het zo uit: [Constance] verdenken zou een belediging zijn. Met Meier was het een andere zaak. Hij kende de mannen en wist in hoeverre je ze in dit soort zaken kon vertrouwen. (p. 316)Op dat moment heeft de lezer nog een uiterst positieve opinie over Meier. Maar Skrams mannelijke figuren weten wel beter. Hansen, die zijn zwager Ring kapittelt over het feit dat hij het door hem zwanger gemaakte dienstmeisje niet uit huis stuurt, gaat nog verder: ‘Ja onze vrouwen zijn ongelooflijk goed van vertrouwen. Dat zal wel komen doordat ze zoveel beter zijn dan wij.’ (p. 127) De opinie die Constance zelf over mannen heeft, laat zich dan ook niet moeilijk raden. Mannen willen altijd vrijen en als je niet aan ze toegeeft noemen ze je een ‘kokette’. | |
[pagina 156]
| |
Het hermeneutische probleem van Constance Ring zit dan ook in de identificatie. De focalisatie ligt grotendeels bij Constance en de mannelijke lezer die dat als gegeven aanvaardt en niet meteen kwaad wordt loopt het ‘risico’ zich vooral te identificeren met haar gevoelens van afkeer van Rings dronken affecties, haar kwaadheid over de cynische avances van hun huisvriend Lorck, en haar desillusies bij het keer op keer bedrogen worden. De mannen worden je stuk voor stuk tegengemaakt, wat het hardste aankomt als Constance in haar eerste en enige liefdesnacht met de sympathieke Harald Meier merkt dat hij ook al zo is. Zelfs van haar aanbeden vader wordt hetzelfde gesuggereerd. Een eindeloze reeks tu quoques. Als Constance de sloppen van Kristiania bezoekt, vindt ze daar hetzelfde beeld van mannelijk wangedrag. Mannelijke liederlijkheid is niet aan standsgrenzen gebonden. En als we dan terloops een mannelijke focalisatie aangeboden krijgen wordt het sombere beeld alleen maar versterkt. Constance Ring heeft dan ook in de Noorse kritiek van die tijd, grotendeels een mannenzaak, onrust verwekt, niet alleen vanwege de openhartige beschrijving van de negatieve gevoelens van een getrouwde vrouw, maar ook door die sombere visie op mannen. Constance krijgt in de kritieken nogal eens de schuld van wat haar overkomt: haar frigiditeit dwingt de man wel zijn gerief elders te zoeken en zelf is ze tegenover de vele bezoekers van het huis flirterig en ‘koket’. De verder enthousiaste criticus Edvard Brandes roept dan ook uit dat als Constance zo links en rechts koketteert in haar omgang met mannen, ze ook wel wat toegeeflijker had kunnen zijn tegenover Ring. Maar, voor wie dat wil, zijn er best een paar ‘deconstructieve’ openingen in de roman te maken. De Skram-critica Irene Engelstad suggereert dat de meer spontane sensualiteit van de dienstmeisjes een verborgen kritiek zou kunnen inhouden op Constance's frigiditeit. Die vrouwen uit het volk compliceren het beeld van de dobbeltmoral. Ze maken wat de Amerikaanse feministe Sandra Gilbert ‘nevenplots’ noemt. Anne-Lisa Amadou besteedt, in haar vergelijking tussen Madame Bovary en Constance Ring, aandacht aan het feit dat Constance op het moment dat haar man op zee in gevaar kan zijn, een omstandigheid waarover ze zich ondanks de storm buiten het hoofd niet breekt, aan het lezen is in Fromont jeune et Risler aîné. Ze is daarbij begaan met het lot van ‘de arme Risler’ (p. 215), van de man dus, en in deze roman van Alphonse Daudet, die een spiegelbeeld biedt van Constance Ring, is het juist de man die het slachtoffer is van het huwelijk met een veel jongere vrouw. Wellicht trekt Skram hier toch nog partij voor Ring. Men kan nog aanvullen dat Constance zich bijzonder ergert aan de ‘lichtzinnige’ Emma Bovary. Maar zulke hermeneutische sluipwegen bieden de mannelijke lezer niet al te veel soelaas. Alphonse Daudet brengt ons ook naar het naturalisme en het is binnen het debat over realisme en naturalisme dat men de discussie over Constance Ring historisch moet plaatsen. In het Noorwegen en Denemarken van Skrams tijd was er een heftige discussie over literatuur en werkelijkheid. De grote Deense criticus Georg Brandes pleitte voor een realistische roman met tendens. Daarnaast introduceerde hij de ideeën van Zola in Scandinavië. Zola wordt in de pers en tijdschriften herhaaldelijk besproken en aangehaald. Het literaire debat betreft vooral de thematiek. Literaire conventies worden maar zelden aan de orde gesteld. Het gaat over de mate van openhartigheid die aanvaardbaar is en parallel daarmee loopt de discussie over dubbele moraal, over de onwenselijkheid van het huwelijk en de oplossing van de vrije liefde in leven en literatuur. In dat laatste geloofde de schrijver Bjørnstjerne Bjørnson wel, maar zijn correspondentievriendin Skram deelde deze vrije opvattingen niet, zoals blijkt uit haar kritiek op Bjørnsons toneelstuk En Handske (‘Een Handschoen’). Vrije liefde zou, aldus Skram, de positie van de vrouw nog verder ondermijnen. De vrijheid zou alleen de mannen bevoordelen, een discussie die men in die tijd ook wel in Nederland vindt en die onze generatie heeft herhaald. De courante term in het literair debat is eerder ‘realisme’ dan ‘naturalisme’. Skram maakt in een artikel uit 1880 echter een onderscheid tussen realisme en naturalisme. Dat laatste houdt zich uitgebreid bezig met de genesis van de levensgebeurtenissen. In dat opzicht is haar Constance Ring niet erg informatief, anders dan haar grote romancyclus Hellemyrsfolket. Maar de jeugd van Constance en de verloederende invloed van het arme milieu krijgen wel aandacht. Merkwaardig ambigu is daarbij de visie op het dienstmeisje Alette. Constance en Ring aarzelen geen ogenblik haar weg te sturen, zelfs nog vóór de zwangerschap gebleken is. Ze zijn trouw aan hun opvoeding in de betere standen. Er verschijnt in dit opzicht geen auctoriaal tegengeluid. Alette krijgt wel aandacht in haar verdriet, maar tegelijk dringt het beeld door van de minder (van belang) zijnde lagere standen, een in de naturalistische opvatting passende maar tegelijk toch weinig chique opstel- | |
[pagina 157]
| |
Amalie Skram.
ling. De Amerikaanse vertaalster van de roman, Judith Messick, is nogal onder de indruk van Constance's solidariteit met de lagere klassen, maar in haar feministische zonnigheid ziet ze toch het paternalisme en de afkeer over het hoofd die Constance voor de armen voelt, om maar niet te spreken over haar dubbele moraal tegenover Alette. Constance Ring heeft in de jaren '70 en '80 van deze eeuw het feministische tij mee gehad. Voor de Noorse vrouwenbeweging was het boek een goudmijn en in het spoor van de Noorse belangstelling verscheen in 1982 een Nederlandse en in 1988 een Amerikaanse vertaling. Vertaalster Judith Messick geeft aan wat het feminisme aantrok: ‘In Constance Ring, anger is not hidden or displaced as it is in so many nineteenth-century novels about women and marriage.’ Deze directheid maakt Constance Ring een moderne roman die, ook door haar literaire technieken van vrije indirecte rede en alledaags taalgebruik, een stijl en vertelwijze oplevert die uiterst modern en direct overkomt, zeker als men naar Nederlandse tijdgenoten kijkt. Die directheid is ook een nadeel. Als men de literatuuropvatting huldigt dat literatuur eerder moet suggereren dan betogen dan is Constance Ring soms wel eens erg expliciet. Misschien ook gevoed door het identificatieprobleem vind ik daarom de roman net geen meesterwerk als het meer ‘gedistantieerde’ Madame Bovary of als de wat gevarieerder gefocaliseerde overspelroman die in hetzelfde jaar, 1885, in Spanje verscheen: La regenta van Leopoldo Alas.
Voor een vergelijking met de Nederlandse situatie rond 1885 kan men verschillende ijkpunten nemen: bijvoorbeeld de dubbele moraal, de discussie over het huwelijk en vrije liefde, de positie van het dienstpersoneel of de literaire conventies van het naturalisme. Ik leg vooral de nadruk op de plaats van de koketterie in een handjevol romans van tijdgenoten. Koketterie is (nog meer dan frigiditeit) het verwijt dat Constance steeds bereikt, van de kant van haar afgewezen minnaar, van haar man, van haar vrouwelijke familieleden en van de kant van de literaire kritiek. Als je koket bent, lok je mannen uit en als er dan wat gebeurt, is het je eigen schuld. In 1888 publiceerde de belangrijkste Nederlandse vrouwelijke schrijver uit die tijd, Truitje Bosboom-Toussaint, de herziene versie van Majoor Frans (1874). Niet geheel zonder reden wordt dit boek een emancipatorische roman genoemd, maar het is toch niet een roman die in aanmerking komt voor een loftuiting als die Annie Romein-Verschoor in Vrouwenspiegel meegaf aan Constance Ring: ‘de eerste echte vrouwenroman’. Romein-Verschoor treft er zelfs ‘een voze 19de eeuwse liberale moraal’ in aan. De plot van de roman, hoe een man door een erfenis in contact komt met zijn vrouw, kan pas op gang komen als de angst voor koketterie bezworen is: wanneer Leopold zijn vriend Verheyst uithoort over de huwelijkskandidate Francis Mordaunt zegt hij, nadat hij eerst gevraagd heeft of zij lichamelijke gebreken heeft: ‘Welnu, wat aarzelt gij! Geef mij de genadeslag. Is 't een kokette?’ In 1887 verscheen Een liefde van Lodewijk van Deyssel, het verhaal van de liefde van Mathilde en Josef, een roman die, net zoals Constance Ring schatplichtig is aan Zola. Inhoudelijk ziet men ook in Een liefde hoe het huispersoneel, in dit geval de min Marie, de begeerte van de heer des huizes opwekt. Maar Van Deyssels roman geeft bepaald niet een eenzijdig masculien beeld. Van Deyssel gaat wel heel wat explicieter dan Skram in op de vrouwelijke zinnelijkheid. Men kan de befaamde masturbatiescène van hoofdstuk 13 als mannenfantasie afdoen, maar dan nog wordt er daar een poging gedaan de vrouwelijke seksualiteit ernstig te nemen, iets dat bij Kloos, door de manier waarop, niet erg in de smaak viel, laat staan bij Alberdingk Thijm Sr. De angst voor vrouwelijke koketterie is echter ook Van Deyssel niet vreemd. Van Deyssel laat weliswaar Mathilde ‘politiek correct’ vermoeden dat Josef uit ko- | |
[pagina 158]
| |
ketterie niet over de brug komt met een huwelijksaanzoek, een kwalificatie die men normaliter voor vrouwen reserveert, maar ze voegt daar snel aan toe dat ze in zijn plaats ‘daar precies zoo meê gehandeld zoû hebben’. Thematisch verwant aan Constance Ring is Najaarsstormen van Marcellus Emants uit 1879. Ook in deze opvallende overspelgeschiedenis is koketterie het trefwoord. Wanneer de schilder Fokke zijn collega Tonie Upbergen inlicht over hun hospita Bertha, dan valt het woord al na enige seconden: ‘Er is niemand die aan haar bekoring ontkomt, en toch is zij niet koket.’ Maar Tonie, nog geen uur in huis, heeft zijn indruk al klaar: Dat je verliefd bent op elk mooi meisje en mooi vrouwtje dat je tegenkomt, weet ik, maar ditmaal ben je verder gegaan dan ooit en daarvan geef ik haar de schuld. Indien zij behoefte heeft aan aanbidding, zoals jij dat noemt, dan kan zij haar man daarom vragen en zo deze weigert, dan zal zij 't er wel naar gemaakt hebben.Tonie zou niet misstaan hebben in de mannensociëteit van Kristiania en zal zijn keurige opinies snel vergeten, ook al vanwege zijn dubbele moraal: ‘Koket nest, dacht Tonie, maar er was toch iets dat hem aantrok in koketterie.’ Beëindigen we onze rondtocht bij de feministe Cornélie Huygens, eerst bij haar roman Een huwelijk (1892), waarin Mathilde Maarten binnen haar huwelijk geconfronteerd wordt met haar jeugdliefde Carel Mentorff. De herensociëteit weet wel raad met deze ‘ménage à trois’. Voor het Dalburgse manvolk is zij een ‘schoone coquette’ en zelfs een ‘aartscoquette’ die niet zou aarzelen er een tweede minnaar bij te nemen. Overigens vindt in dit praatboek ook een meer serieuze discussie over vrije liefde plaats. Ten slotte Huygens' even lijvige als ‘literair stumperige’ socialistische roman Barthold Meryan, gepubliceerd in 1897, een verhaal dat zich grotendeels afspeelt in de jaren tachtig. Voor de arm geworden Carla de Martignel is het grootste ideaal te trouwen met Johan Meryan, zoon van het echtpaar waarvoor ze gouvernante is, en ze weet wat haar te doen staat als ze dit ideaal, dat haar ook geld en positie zou teruggeven, wil bereiken: Als ze trouwde met hem, zou ze ook nooit meer coquet zijn met anderen, nooit meer haar best doen alle mannen verliefd op haar te maken.En meteen na dit goede voornemen valt zij op haar knie en belooft God in het Frans: ‘je serai une épouse vertueuse et pure’.
Constance Ring heeft ontdekt dat deugdzaamheid en zuiverheid niet zo erg helpen als je je man aan je wilt binden. En zelfs als je het waagt zelf een aardige man op te zoeken, zoals ze uiteindelijk bij Meier doet, dan betekent dat nog niet dat je op trouw kan rekenen, ledere stap die de vrouw doet buiten haar plicht van zedig klaar staan en seksuele bereidheid voor haar man, zal haar slechts de kwalificatie ‘kokette’ opleveren. Carla de Martignel, in Barthold Meryan, is volgens vader Meryan, ook ‘een van die persoontjes’ die ‘zeer licht een mannenhoofd op hol brengen’. Uiteindelijk krijgt ze haar Johan niet; ze trouwt met diens broer Barthold, maar dit huwelijk houdt emotioneel niet stand, al weigert Carla te scheiden. Later worden Barthold en de revolutionaire vrouw Anna Denners een liefdespaar. De twee vinden elkaar in hun revolutionair elan, waarbij Anna hem eerst wel heeft moeten leren dat hij in de ‘vrouwenkwestie’ eigenlijk ‘steil-conservatief’ is. Geen koketterie van de kant van Anna, eerder revolutionaire preeklust verpakt in lange theoretische monologen. Amalie Skram heeft haar inzet beperkt tot enkel de ‘vrouwenkwestie’ maar doet dat wel in elegante en realistische dialogen waaruit een speelse en vaak wat uitdagende Constance naar voren komt. Goed: koketter dan Anna Denners, maar die heeft de literaire canon niet gehaald. | |
LiteratuuropgaveVan Constance Ring is In 1982 een vertaling verschenen bij de feministische uitgeverij Sara. Ik citeer uit deze vertaling. Deze uitgave is niet meer in de handel. Dat geldt ook voor de Amerikaanse vertaling uit 1988 (Seal Press). De meeste secundaire literatuur over Constance Ring is in het Noors of Deens geschreven. De meest bekende bijdragen komen van Irene Engelstad; een der beste artikelen is de intertekstuele lezing van Anne-Lisa Amadou ‘Madame Bovary i Constance Ring’ (1985). In het Engels zijn er onder meer het nawoord van Judith Messick in de Amerikaanse vertaling en mijn artikel ‘Servants, Genre and Rhetoric: Some Aspects of Amalie Skram's’ (Edde 4/1992). De kwalificatie ‘literair stumperig’ voor Barthold Meryan van Huygens is weer uit Romein-Verschoors Vrouwenspiegel (1935), nog altijd een bruikbare gids voor de Nederlandse vrouwenroman van de late negentiende eeuw.
Met dank aan Kamilla Aslaksen en Gunilla Knol-Ljunberg. |
|