Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Een voetstap in het natte zand
| |
[pagina 28]
| |
met een niet overdreven hooggestemde maar wel hoopvolle verwachting van het eeuwige heil. Geen klacht kwam over uw lippen - logisch met die afasie. Een echt langdurig ziekbed heeft u niet gehad. U stond uw koffer te pakken om naar Maarssen te gaan, toen u overvallen werd door de dood. We zullen de uitspraak op rekening van zijn romantische geest schrijven. Dat hij daarmee gezegend was blijkt uit het feit dat hij u op de huwelijksdag heeft meegenomen ‘op den Starretoren om de vereeniging van Venus met de Zon te zien’. Samen heerlijk staan dwepen in het planetarium? Of vindt u uzelf saai? Heeft u wel eens de verleiding gevoeld - juist u met uw nieuwsgierigheid - de boot te pakken naar Brazilië, zoals Maria Sibylla Merian deed, om dáár uw vergrootglas op de natuur richten in plaats van bij uw zomerverblijf te Maarssen? Deelt u mij uw wildste fantasieën mee en u wordt een ‘Mensch’. Als u dat niet lukt ben ik ook zeer geïnteresseerd in uw visie op de plaats van de vrouw in de wetenschap. U was op en top een rationaliste en bovendien vrij handig. U kon met uw ‘bedaardheid en ongelooflijk geduld met gemak een verrekijker van veertig voet afstellen’, zegt uw weduwnaar. U hing het stelsel van Leibniz en Christian Wolff aan, die metafysica en wiskunde met elkaar wisten te verbinden. Het komt mij voor als een laatste strohalm waaraan weldenkende mensen uit uw tijd zich vastklampten alvorens ze met Kant af zouden glijden naar een kil universum waarin logische formules de plaats innemen van een persoonlijke God. Madame du Chatelet, de geliefde van Voltaire, was net als u een groot wiskundige. Ze was een pleitbezorgster Van het studeren door vrouwen. Voor haar was het vergaren van kennis en het oefenen van de geest een zeker middel om ‘repos’ te bereiken, de rust die het geluk uitmaakt van de mens. Dat mag waar zijn, en u heeft wel degelijk de ‘repos’ gekend die een studie van wiskunde en de wonderen der natuur uw toch al kalme geest nog kalmer maakte, maar het lijkt ook een beetje op vluchtgedrag. Volgt uit het principe dat vrouwelijke hersens net zo geschikt zijn voor de wiskunde als die van mannen niet automatisch dat vrouwen hun licht niet onder de korenmaat behoeven te steken en dat ze net als mannen geschikt zijn om openbare functies te bekleden en andere taken te vervullen die maatschappelijk nuttig zijn. Had u niet dolgraag hoogleraar geworden aan de universiteit zoals uw man? Brandde u niet van verlangen een spreekgestoelte te bestijgen en uw kennis over te dragen? Had u niet desnoods ingenieur willen worden, bruggen bouwen, wegen aanleggen, stoommachines maken, lenzen slijpen? U heeft uw tijd verdaan met die halve vertaling van Tartuffe en die slechte verzen. U heeft uw talent verspild aan het opruimen van uw linnenkast. U had tot die fatale dag in maart 1776 een vervuld leven kunnen hebben. Waarom heeft u daar niet voor gevochten? Het is moeilijk je eigen tijd vooruit te zijn, dat is niet iedereen gegeven. Ook uw vriendin Betje Wolff schreef per slot van rekening in- en in-brave romans. Haar stijl heeft haar gered van schijnheiligheid. Betje deed echter meer dan schrijven. Ze had opinies en kwam ervoor uit. Haar maatschappelijke engagement is een voorbeeld. Het valt u niet kwalijk te nemen dat uw literaire talent zo beperkt was. Des te meer reden om uw andere talenten: redelijkheid, denkkracht, praktisch vernuft in dienst te stellen van uw sekse, van de vooruitgang, van de maatschappij. Strijdlust, mevrouw, in plaats van gemoedsrust! Wie weet hadden we dan een eeuw eerder een Aletta Jacobs gehad.
Met hartelijke groet, Geachte mevrouw Noordervliet,
Laat mij beginnen met het slot van uw brief. Wat ziet u ons leven, de invulling en bestemming ervan, als iets waarop men energiek kan of moet afstappen om er invloed op uit te oefenen. Nee, ik heb nooit gebrand van verlangen op een preekgestoelte kennis of boodschap te verkondigen, nooit ambitie gehad andere bruggen te slaan dan in de geest; ik wenste mij mijn leven niet anders dan het was. Het woord vluchtgedrag blijft dus voor uw rekening. Ik had een rijk, reus- | |
[pagina 29]
| |
achtig rijk en grandioos leven. Vanaf mijn vroege jeugd tot het moment dat de dood mij trof (de bloeding tien jaar eerder veranderde veel maar niet het essentiële), ben ik druk geweest zoveel mogelijk van de natuur, de kosmos en de plaats van de mens daarin, te begrijpen. Iets mooiers had ik mij niet kunnen wensen. Op begrijpen was ik ingesteld, en op mijzelf in harmonie brengen met de wetten die ik meende te hebben begrepen. Niet de actie, de verandering interesseerde mij, maar juist de toedracht van het zijnde. Ik was bezeten van begrijpen, verstaan. Het spijt me voor u maar aan mij is geen eer te behalen als u op schuldgevoelens of treurnis over gemiste kansen zit te wachten. Mijn vader leerde mij kijken; de beweeglijke lucht, de rimpels in het water, vogels die wegtrokken en terugkwamen, de zondoortrokken nevel van september, de klamme koude mist van november, de regenboog in maart. Het microscoop deed ons versteld staan: het kroos, het verschil tussen de druppel water uit de sloot en van de pomp, het gekartelde blad (waarom 32?) van de roos, de ogen van een bij getekend door Swammerdam in zijn Biblia Naturae. Het fascineerde mij zo dat ik er als kind ziek van werd; dronken van de schoonheid, en schier overweldigd door alles wat ik niet kon bevatten. Ik hoorde toen iedere nacht een stem die mij zei dat ik alles maar dan ook alles moest begrijpen. Drie weken lag ik in bed, malend. Dit is de enige crisis in mijn leven geweest. In die ziekte veranderde ik: Ik weet nog precies hoe het ging: strepen licht gleden langs de bedstee, uit de keuken klonk geluid van pannen, ik rook warme melk, voelde de tinnen beker; alle zintuigen stonden op scherp dank zij de nieuwe stem die ik hoorde toen mijn vader me Pascal kwam voorlezen: ‘Dat de mens toch de gehele natuur beschouwe in haar volle hoge majesteit; dat hij zijn blik verwijdere van de lage dingen die hem omgeven. Dat hij kijke naar dat uitbundige licht dat als een eeuwige lamp het universum verlicht; dat de aarde hem toeschijne als een punt vergeleken met de wijde omgang die deze ster beschrijft, en dat hij zich verwondere over het feit dat deze wijde ommegang op haar beurt slechts een punt is vanuit de ommegang die de aan het firmament bewegende sterren maken. [...] De hele zichtbare wereld is in de wijde schoot van de schepping slechts nauwelijks waarneembaar. Doordat de mensen de oneindigheid niet hebben beschouwd, zijn zij vermetel begonnen de natuur te onderzoeken, alsof zij daartoe in enige verhouding stonden. [...] Wij moeten ons bereik kennen: wij zijn iets maar niet alles...; het weinige dat wij zijn, verbergt ons het zicht op het oneindige.’ De stem van Port-Royal maakte mij voorgoed rustig, uiterst rustig. Blijkbaar heeft men na mijn dood van mij gezegd dat ik mij in verschillende denkers en godsdienstige stromingen verdiepte: atheisten, deisten en allerlei soorten christenen. Waarschijnlijk heeft men niet willen zeggen dat onder hen de stem van Pascal mij het diepst trof om zijn perspectief dat altijd op het oneindige is gericht. De mens is klein. God is groot. Hoe meer ik dat zou beseffen, hoe meer ik zou begrijpen van het universum. Denkt u nu niet dat ik mijzelf weggooide of wegcijferde: ik was alert op alles maar zonder mijzelf overal in het geding te brengen. Een echte observatrice. Rationaliste zegt u, en u wilt mijn diepste fantasieën horen: eerder ben ik voor u geen mens. Maar mevrouw, die emoties die u zo hoog schat, bijna gelijkschat aan menselijkheid, lagen voor mij niet in het beleven van grote reizen, hevige verliefdheden of vriendschappen, maatschappelijk of politiek engagement, en al helemaal niet in het afdalen in de eigen persoon; ik hoefde niet naar Brazilië of de Kaap, zelfs niet naar de Harz, om het leven interessant te vinden. Het woord ‘beleven’ was niet in eerste instantie gekoppeld aan het individu. Ik stond niet zo stil bij mijzelf. Misschien liep ik in dit opzicht wat achter bij mijn generatie die zich begon af te vragen ‘Who am I? Or am I? Whence did I come?’ Hele tijdschriften waren eraan gewijd: The universal magazine of knowledge and pleasure van het jaar 1760 bijvoorbeeld; dagboeken, brieven, autobiografieën (Rousseau voorop) cirkelen rond die vraag. Veel tijdgenoten geloofden mèt Lavater zichzelf te kunnen kennen en verbeteren door hun uiterlijk te beschouwen. Maar ik heb altoos bij intuïtie geweten dat het centrum van ons leven in de schepping zelf verborgen ligt en dat men zich daarop moet afstemmen. U vraagt naar de tien jaar dat ik nog mocht leven na de hersenbloeding. Inderdaad, ik kon mij niet of nauwelijks verstaanbaar maken maar u moet niet denken dat het leven ophield. U gelooft mij misschien niet, u lijkt me zo daadkrachtig, maar stilte heb ik altijd het mooiste gevonden van de hele schepping. In | |
[pagina 30]
| |
het paradijs moet het windstil zijn geweest. Een plek in het bos, 's morgens vroeg, waar men de vogels nog niet hoort; aan de takken hangen druppels die er niet afvallen. Het meer ligt roerloos aan je voeten. Mensen moeten zwijgen, niet automatisch aan het praten slaan. Het verkeer met mensen verloor voor mij op slag alle bekoring wanneer iemand ging hoesten; het sneed mij door de ziel. Stilte en orde zijn voorwaarden om de eeuwigheid te kunnen horen. Wilt u het iets eenvoudiger: ik had een hekel aan rommel omdat ik besefte dat in de kosmos alles zijn plaats heeft; het eigene van de dingen moet tot zijn recht komen: gestreken kleren, opgeruimde kasten derhalve, en beslist geen overschatting van de mens en zijn gedoe. Dit brengt me op Betje Bekker: een heel waardevolle vrouw maar vreselijk ongedurig, zoals u zegt altijd uit op een opinie, en dan over alles: politiek, filosofie, liefde, vriendschap. Onvermoeibaar op zoek naar begrip en liefde: ik heb haar bewonderd èn compassie met haar gehad. Ze liet de wereld nimmer met rust. Er knaagde altijd iets aan haar, en zij knaagde aan anderen. Echt gelukkig heb ik haar nooit gezien. Die correspondentie vindt u niet want ze is bij de langdurige sneeuwval in januari 1777 opgestookt in de schouw van ons Utrechtse huis. Nooit ging ik wandelen zonder vergrootglas. Dat verbaast u misschien omdat ik zo'n deugd maakte van de schepping accepteren zoals hij is en omdat Pascal van vermetelheid spreekt; hij bedoelt te waarschuwen voor zelfoverschatting. Wij waren echter door de grote Leeuwenhoek, Swammerdam en Christiaan Huygens gemaand tot leren: in de microkosmos spiegelde zich immers de macrokosmos. Mijn man en ik zochten 's avonds door het telescoop de schitterende Cassiopeia, overdag herkenden wij dezelfde tekening op de rug van de dieproze vlinder bij de rozen rond de Domkerk. Is het niet merkwaardig dat walnoten, die grof gesproken de vorm van hersenen hebben, als medicijn dienen bij bepaalde cerebrale aandoeningen? Hoe beter ik oplette, hoe meer ik zag. Ik had natuurlijk alles mee om het waarnemen te ontwikkelen: welstand, instrumenten, tijd, de voortdurende gedachtenwisseling met mijn man (wij vulden elkaar aan; ik nam waar, registreerde, hij abstraheerde). De hang naar het visuele dreef mij ook naar de schouwburg: Racines Andromache, Molière met zijn levenslessen, ze hielden mij bezig, en ze hielden mij in de buurt van wat Pascal had bedoeld. Een bevoorrechte en gelukkige vrouw was ik. Saai?? Dat vraagt u nu toch niet meer. Of blijft u toch denken dat ik een paar behoeften verdrongen heb? Niet veel aan te doen. Nelleke, hartelijk gegroet. Petronella Johanna de Timmerman (1724-1786) leefde ‘met de passer in de hand’; gedichten schreef zij ook, ze was zelfs lid van ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’ en vertaalde gedeeltelijk Tartuffe van Molière, maar in wezen waren het de natuurwetenschappen waarvoor zij moeite nog aandacht spaarde. Haar respectieve echtgenoten (Abraham Haverkamp en de Utrechtse hoogleraar in de mathesis en filosofie J.F Hennert) hebben haar kwaliteiten gezien. (Zie Met en zonder lauwerkrans (Amsterdam, 1997), pp. 582-588.) |
|