Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Jaap GraveGa naar voetnoot+
| |
Wereldliteratuur is een vreselijk begrip‘Er bestaat een duidelijk verschil tussen de Duitse en de Nederlandse literatuur. In Duitsland reflecteert men meer, denkt meer na en probeert men het verhaal abstract te houden terwijl in Nederland het concrete aspect, het vertellen in een heel concrete taal, een grote rol speelt. Voor de omzetting is dat heel gevaarlijk, want in het Duits werkt de taal vaak te simpel. Om dat te voorkomen moeten de vertalers feeling hebben voor de verschillen tussen beide talen. Tot in de jaren zeventig was het zo dat men het typisch Nederlandse door de vertalingen heen wilde laten schemeren. Het ging vooral om de beroemde verkleinwoordjes en brede constructies met voorzetselsCarel ter Haar (foto's: Klaus Kindermann)
die in het Duits overbodig zijn. De vertaler moet ervoor zorgen dat het tempo er in blijft, hij moet korten en vulwoorden schrappen. Het heeft met de talen te maken: in het Nederlands wordt elk woord maar half uitgesproken, terwijl elk woord in het Duits dubbel wordt uitgesproken. Van Duitse uitgeverszijde werd ook voortdurend gezegd dat de vertalingen te wensen over lieten en er een gebrek aan vertalers was. Die nieuwe vertaalopvatting is inmiddels geaccepteerd. Het één-op-één-vertalen komt niet meer voor; het is de kunst de sfeer van het boek om te zetten zodat het overeenkomt met het literaire verwachtingspatroon van de nieuwe lezer. Bovendien is de gemiddelde Duitse lezer niet bijzonder geïnteresseerd in dingen die typisch Nederlands zijn. Dan kom je op het vlak van de wereldliteratuur, hoewel ik dat een vreselijk | |
[pagina 23]
| |
begrip vind. Vanaf het moment dat er thema's worden besproken die niet direct in de Hollandse huiskamer spelen is er een grote kans dat er belangstelling voor die literatuur ontstaat.’ | |
Nooteboom en de anderen‘Het beste voorbeeld is Cees Nooteboom. Omdat hij zo on-Nederlands is, heeft hij in Nederland een heel beperkte receptie. In Duitsland heeft hij daarentegen door zijn literaire manier van schrijven een groter publiek kunnen vinden. Daarbij moet aangetekend worden dat het lang heeft geduurd, zijn doorbraak kwam pas na 1991. Nooteboom brengt heel bewust wat in het Duits zo mooi Bildung heet, algemene ontwikkeling, in zijn werk in. Nooteboom componeert zijn verhaal heel bewust. Het schrijven wordt bij hem vaak gethematiseerd. Dat sluit goed aan bij de Duitse literaire traditie. Nederlanders hebben daar weinig waardering voor. Dat ligt aan het verschil tussen beide talen. Ik zie het niet als een hiërarchie, het ene is niet beter dan het andere. In Nederland heb je - dat hangt misschien met de geringe omvang samen, omdat dat concrete ook in Duitse dialecten voorkomt - een traditie van het concrete vertellen. Daar komt nog iets anders bij: na de Tweede Wereldoorlog is de literatuur in Nederland naar de mensen toegekomen. Je kunt het negatief zeggen: het is een nivellering. Ik ben voor het positieve en noem het een democratisering van de literatuur die ook aan het einde van de jaren zestig bij de poëzie heeft plaatsgevonden. Een evenement als Poetry International wordt in Duitsland met bewondering gadegeslagen maar men kan er niet veel mee beginnen: de nabijheid van de schrijver of dichter bij het publiek is in Duitsland onbekend. In Duitsland is de troon veel hoger.’ ‘Nooteboom was vaker in München en vroeg of ik niet iets kon doen. Ik heb rond 1986 een lezing in München georganiseerd. Ik heb contact opgenomen met de “Stadtbibliothek”, die de perszaal ter beschikking stelde. Wel onder de voorwaarde dat er publiek moest komen. Bij het consulaat heb ik de uitnodigingslijst voor de recepties gehaald, uitnodigingen verstuurd, mensen opgebeld en gezegd dat ze beslist moesten komen. Toen ontstond die merkwaardige solidariteit van Nederlanders in het buitenland zodat er uiteindelijk zo'n veertig mensen kwamen. Een groot succes. Wel ontstond de volkomen idiote situatie dat Nooteboom in het Duits voor een verregaand Nederlands publiek las. Drie dagen later waren we in Augsburg, in een prachtige zaal van het stadhuis, en daar waren we met z'n vijven. Dat was de realiteit. Het is de grote verdienste van Nooteboom geweest dat hij in de jaren daarna alle uitnodigingen voor lezingen heeft aangenomen, of er nu veel of weinig mensen kwamen. Daardoor is hij bekend geworden. En hij heeft natuurlijk geluk gehad dat hij in Berlijn was toen de muur viel.’
‘Bij zijn generatiegenoten ligt het anders. Van Hermans zijn enkele boeken vertaald, maar hij is nooit bereid geweest naar Duitsland te komen. Wolkers is qua thematiek toch te Nederlands geweest. Misschien is hij ook te vroeg gekomen. Terug naar Oegstgeest verscheen rond 1980 en heeft niets gedaan. Van Gerard Reve zijn een paar titels vertaald, maar hij is in het begin door uitgeverij Merlin in de homoseksuele hoek geplaatst en wie daar in Duitsland in zit komt er bijna niet meer uit. Ook heb ik gehoord dat hij moeilijk was bij vertalingen, op één bepaalde vertaling stond. De vertaling van De vierde man werd meteen in de pers afgekraakt. Daarmee is het boek dood en de kans dat er ooit nog eens iets van hem vertaald wordt heel klein geworden. Toch is de soms archaïsche taal van Reve heel dicht te benaderen door de stijl van Heine te kiezen. De stemming die een belangrijk deel van zijn werk uitmaakt, is daarmee heel goed te treffen. Zijn verhaal is meestal bijzaak, het gaat vooral om de vormgeving. Het succes van Mulisch is heel langzaam gekomen. Zijn uitgeverij Hanser is hem trouw gebleven en heeft elk jaar, of het nu wel of niet goed ging, een boek van hem gebracht. Autorenpflege heet dat in Duitsland. De Ontdekking van de hemel werd een doorslaand succes. Daar zit een wereldbeschouwing in en dat pakt de Duitse lezers. Wat zijn biografie betreft is Mulisch ook maar een halve Nederlander. Dat komt blijkbaar heel goed aan. Claus had ook een trouwe uitgever maar hij had weinig belangstelling om in Duitsland te lezen. Zijn Duits is ook niet goed en dat is problematisch. Overigens heb ik er veel waardering voor gekregen hoe bewust auteurs hun boeken schrijven. Ik was eens met Claus bij een lezing in Duitsland toen hij plotseling ophield met lezen en zei: “Maar Carel, dat heb ik niet geschreven.” De vertaler wist kennelijk niet wat hij met die passage moest doen en had er zelf maar iets van gemaakt.’ | |
De rol van het produktiefonds‘Er zijn in de afgelopen jaren boeken opnieuw vertaald die al eerder in Duitsland zijn verschenen. Maar het is onrechtvaardig de eerste generatie vertalers slecht te noemen. Het waren pioniers, mensen met hart voor de Nederlandse literatuur. Met grote moei- | |
[pagina 24]
| |
te en inspanningen hebben zij af en toe een boek weten onder te brengen. Daarbij was de goede wil groter dan de kwaliteit van hun vertalingen. Voor de literaire kritiek vormde dat een aanleiding die boeken over het hoofd te zien. Sinds de jaren tachtig is er een verbetering ontstaan doordat er nieuwe vertalers bij zijn gekomen en er van Nederlandse kant veel wordt gedaan aan de bevordering van het vertalen. Ik doel op instanties en voorzieningen als het Vertalershuis, het Produktiefonds en de Nederlandse Taalunie. Zij zetten zich in voor een verhoging van het peil van het literaire vertalen. Dat is een positieve ontwikkeling en het is enorm belangrijk dat deze instanties blijven bestaan. In de Nederlandse literatuur vindt momenteel een generatiewisseling plaats en daarom moeten
Duitse vertalingen van boeken van Cees Nooteboom
jonge vertalers ondersteund worden zodat zij in staat zijn dat op te vangen. Het was altijd een handicap voor de pluraliteit van het vertaalde werk dat er een paar vertalers waren die alles deden.’
‘In de Duitse media werd de opwinding rond de Nieuwsbrieven van het Produktiefonds in maart 1998 uitgebreid beschreven. Ook de uitspraak van Rudi Wester dat de Duitse vertalingen sterk opgewaardeerd worden, kreeg veel aandacht. Rudi Wester stelt dat voor als een soort hiërarchie. Die bestaat volgens mij niet, wel een verschil. Er vindt geen opwaardering plaats maar een aanpassing aan de noodzakelijkheden van de taal en de literaire traditie waarin dat boek verschijnt. Maar dat het Duitse boek een beter boek is dan het Nederlandse kan niet gezegd worden. Er zijn wel dingen die er op schijnen te wijzen. In Nederland wordt in het algemeen vrij nonchalant gelectoreerd terwijl in Duitsland het lectoraat een bijzonder precieze en nauwgezette bezigheid is. Daardoor komen soms tegenstrijdigheden aan het licht of worden er bepaalde lengtes in het boek duidelijk. Er wordt dan met een schrijver overlegd of het niet mogelijk is te gaan korten of het anders te formuleren. Een voorbeeld is Het meesterstuk van Anna Enquist. Dat vind ik volkomen legitiem, dat zijn geautoriseerde vertalingen. Ik zou nooit zeggen dat een Duitse vertaling beter is dan het Nederlandse boek. Dat is ook onrechtvaardig ten opzichte van het Nederlandse boek.’ ‘De rol van het Produktiefonds is sterk verbeterd. Er bestaat inmiddels een regeling dat er niet meer dan twee boeken van een auteur ondersteund worden. De inspanningen blijven nu bij de Duitse uitgever. Vroeger werden van een boek soms ook nog de drukkosten gefinancierd en kwam het voor dat de hele voorraad in een kelder verdween. De uitgever had zijn geld immers binnen. Of de Vlaamse en Nederlandse instanties kochten enorme voorraden op die vervolgens wild werden rondgestuurd. Dat was geen subsidiebeleid. Door de professionalisering en de rol van het Produktiefonds is daar een eind aan gemaakt. Professioneel wil ik de vroegere Nieuwsbrieven met de positieve recensies van Arjan Peters niet noemen. Dat zijn vanuit het buitenland gezien typisch Nederlandse slordigheden. Men komt niet op het idee dat zoiets in het buitenland niet goed valt. Ik vind het erg onhandig. Ze moeten door zulke dingen weer zoveel goed maken.’ ‘Vroeger kwamen boeken op anarchistische wijze bij Duitse uitgevers terecht. Nu wordt het beleid geheel vanuit Nederland georganiseerd. Ik pleit voor een tussenweg. Voor een instantie die professioneel en daardoor ook een beetje bureaucratisch moet werken, tegelijkertijd voor een instantie die de beweeglijkheid behoudt voor het snelle ageren en reageren. Het moet een adviserend hulporgaan worden en dan is er een enorme toekomst voor het Fonds weggelegd.’ | |
De rol van de bemiddelaarIk ben langzaam in de rol van ‘propagandist’ terechtgekomen. Ik was als germanist in Duitsland en toen | |
[pagina 25]
| |
werd de banensituatie veel slechter. Gelukkig had ik nog Nederlands in voorraad. Bovendien merkte ik dat de Nederlandse literatuur in Duitsland volstrekt onbekend was. Als je het zó bracht dat het overeenkwam met de opvattingen die er in Duitsland over literatuur bestonden, was er wel belangstelling. In de jaren zestig heb ik bij uitgeverij Hanser gevraagd waarom ze niet eens een Nederlands boek uitgaven. Ze begonnen hardop te lachen, omdat ze er absoluut niets in zagen. Hun experiment met Boon is in die tijd ook grandioos mislukt. Die uitgave verscheen in combinatie met de DDR, waar de uitgevers wat dit soort auteurs betrof duidelijk progressiever waren. De Vlamingen zelf zetten zich voor Boon helemaal niet in omdat zij nog in de traditie van de oude Vlaamse roman zaten. Boon werd zelfs tegengewerkt.’
‘Ik ben sinds 1979 onafgebroken op de Frankfurter Buchmesse geweest en heb in al die jaren enorm veel contacten bij Duitse en Nederlandse uitgevers opgebouwd. Ik ga met een boek naar ze toe of krijg er een aanbevolen en probeer te bemiddelen. Ook vind ik het belangrijk de mentaliteiten duidelijk te maken. Dat men van Duitse kant niet te drastisch op de Nederlanders afgaat en de Nederlanders begrijpen dat er in Duitsland veel formeler, preciezer en aarzelender gewerkt wordt. In Nederland ontbreekt soms het begrip voor het feit dat Duitse uitgevers langzaam beslissingen nemen. Als er in Duitsland een leesrapport geschreven is, kan het voorkomen dat ze het boek door nog iemand laten lezen. Ze kunnen geen Nederlands lezen en zijn aangewezen op het advies van anderen. Daarbij komt dat er in Nederland ook een vorm van zelfoverschatting is. Zij denken dat ieder boek iets voor de Nobelprijs is.’
‘Nadat Nederland en Vlaanderen in 1993 Schwerpunkt op de Frankfurter Buchmesse waren, hebben bijna alle Duitse uitgevers Nederlandstalige auteurs in hun fonds opgenomen. Het heeft mij verbaasd dat het op zo'n hoog niveau is doorgegaan. Ik zie dat ook niet helemaal als een positieve ontwikkeling omdat het aanbod wellicht te groot is voor dat wat de markt kan verdragen. Bovendien worden er dan boeken vertaald die niet geschikt zijn maar alleen verschijnen om ook Nederlandse auteurs te hebben. Dat is het gevaar bij modeverschijnselen: het gaat goed, er valt veel geld te verdienen en iedereen loopt er achter aan. Het kan zijn dat een paar titels enorme flops worden, dat die boeken niet verkocht en vervolgens verramsjt worden. Dan is het voor een uitgever niet meer interessant. Men hoort het in Nederland niet graag, maar als in Duitsland de pocket uitkomt is het met de hardcover voorbij. Boeken van Leon de Winter en Hella S. Haasse kun je nu in de ramsj kopen. Dan ontstaat de gekke situatie dat het gebonden boek goedkoper is dan de pocket. Men erkent nu in Duitsland dat de Nederlandse literatuur goed leesbaar is. Maar het respect voor de Nederlandse cultuur waar in de literatuur verankerd is, heeft zich niet vastgezet. Als Nederland in de Duitse pers wordt genoemd dan is het vanwege curieuze dingen. Serieuze belangstelling voor de Nederlandse cultuur is nauwelijks aanwezig. Eerder onverschilligheid, die de Nederlander omgekeerd precies zo voor de Duitse cultuur heeft.’ ‘De Nederlandse literatuur is precies op het juiste moment gekomen. De Amerikaanse boeken voor de backlist waren te duur geworden. Toen bleek plotseling Het Duitse Meesterstuk
dat er ook in Nederland wel iets te halen viel. Het nadeel is geweest dat de belangstelling zo groot werd dat de Nederlandse uitgevers zijn gaan pokeren, de Duitse uitgevers tegen elkaar zijn gaan opbieden en er naar mijn smaak veel te hoge bedragen zijn betaald. Ik vind het overdreven dat er voor een Nederlands debuut onlangs meer dan honderdduizend mark is betaald. Want ik geloof niet dat het er uit komt. Als een uitgever met een verliespost komt te zitten bestaat de kans dat hij ermee ophoudt. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt wel bij de uitge- | |
[pagina 26]
| |
vers. Als zij boeken kopen die niet aan hun verwachtingen voldoen, is het hun eigen schuld. Een keuze die vanuit een rage gedaan wordt, is nooit objectief.’
‘De vertaalde boeken uit het Nederlands weerspiegelen zeker de canon niet. De canon wordt natuurlijk sterk bepaald door de traditie. In Duitsland is er geen traditie van Nederlandse boeken, dus kan er ook geen canon zijn. Dat betekent dat er een begeleidend programma moet komen met boeken die in de Nederlandse literatuur een grote rol spelen. Er wordt al iets gedaan, er zijn een paar nieuwe Couperus-vertalingen. Maar er zouden vertalingen van Vestdijk en Bordewijk moeten komen. Onafhankelijk van de eisen van de markt, in een apart kader.’ | |
Nederland en Vlaanderen‘Het succes van de Nederlandstalige literatuur is vooral een succes van de Nederlanders. Er worden nauwelijks Vlamingen vertaald. Ik vind het provinciaal als zo'n klein stukje op zo'n grote markt gaat opereren. Ze doen zeker hun best maar er is geen uitgeverssubstantie. Het zijn Nederlandse uitgevers die Vlaamse schrijvers proberen onder te brengen. De Vlamingen geven daarvoor dan weer vertaalsubsidie, niet aan de uitgever maar aan de vertaler. Als je zo'n klein cultuurgebied bent moet je gaan samenwerken. Voor Nederlandse uitgevers is het eigen hemd is natuurlijk nader dan de rok. Een Nederlandse uitgever gaat automatisch eerder zijn best doen voor een Nederlander dan voor een Vlaming. Ook de Duitse uitgevers tonen weinig belangstelling, wellicht omdat het Vlaamse imago niet meer goed is. De pers reageert er nauwelijks op.’ | |
Duitsland is een meester in stagnatie‘In de Nederlandse literatuur komt de stagnatie tot uitdrukking, het stilstaan voor het eind van een millennium. Een schrijver als Van der Heijden trekt de tijd enorm in de breedte en trekt de loop van de tijd in twijfel. In Duitsland kan dat op affiniteit rekenen. Het land is momenteel een meester in stagnatie. In Nederland is de behoefte om te vertellen groter dan in Duitsland. Als je je alleen maar op jezelf concentreert kan dat tot een enorme bekrompenheid en egocentriciteit leiden. Het komt op de openheid aan, hoe je staat ten opzichte van de dingen die om je heen gebeuren. Die openheid in Nederland vind ik een fenomeen, weliswaar soms te speels, te alternatief en te rommelig. Maar diezelfde openheid maakt het vertellen mogelijk, terwijl in Duitsland alles een gesloten en statische indruk maakt. Vreemd genoeg vinden de grote maatschappelijke veranderingen in Duitsland nauwelijks hun weerslag in de literatuur.’ ‘De verklaring voor de Nederlandse openheid ligt in de handelstraditie en en het bezit van koloniën. Maar er is in Duitsland geen belangstelling voor literatuur over Indonesië. De boeken van Marion Bloem en Adriaan van Dis worden wel vertaald. Van Indische Duinen is pas een jaar na verschijnen een recensie verschenen. Van Dis heeft ook een kleine tournee gehouden waar maar weinig publiek op af kwam. In Duitsland vindt zijn boek geen echo. Ik kan mij ook niet aan de indruk onttrekken dat er een punt van verzadiging is bereikt. München is niet representatief voor Duitsland maar het bezoek bij de lezingen dit jaar was jammerlijk.’ | |
De perspectieven‘Een voorspelling voor de komende vijf jaar is moeilijk. Er staan in Duitsland veel landen te dringen. Vooral uit Oost-Europa komen nieuwe auteurs, daar vinden nieuwe ontwikkelingen plaats. De blik in Duitsland is sowieso op het oosten gericht en als de boeken daar goedkoper zijn, is het niet uit te sluiten dat het ten koste van de Nederlanders gaat. Ik geloof dat er voor een grote euforie op dit ogenblik geen plaats is. Als er systematisch en met volharding verder wordt gewerkt, zal de Nederlandse literatuur zich in Duitsland op een hoog niveau, zeker in vergelijking met vroeger, kunnen handhaven.’ |