Literatuur. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Lucifer is geen Hamlet
| |
[pagina 20]
| |
oorlogse vormgeving maakt dit meteen al duidelijk. Maar veel erger is de prehistorische wijze waarop ABC zijn uiterst reactionaire ideologie verkondigt. Te beginnen bij de voorpagina, die vrijwel geheel in beslag wordt genomen door een kleurenfoto. Toen de socialisten regeerden, prijkte daar menigmaal het portret van Felipe González, vergezeld van een kort commentaar waarin de Spaanse premier steevast werd afgeschilderd als het Kwaad in hoogsteigen persoon. Maar nu de conservatieve Partido Popular regeert en premier Aznar keer op keer zijn opwachting mag maken op de voorpagina, is de toon van de begeleidende tekst ineens een en al instemmende vriendelijkheid. De kunstbijlage, ABC Cultural, is gelukkig heel andere koek. Met uitzondering van de vormgeving - die in het verlengde ligt van die van de krant - lijkt hij weinig of niets met de krant te maken te hebben. In het boekengedeelte spelen ideologische kwesties nauwelijks een rol: niet in de keuze van de besproken boeken, niet in de keuze van de critici en dus ook niet in de besprekingen zelf. Dat er heel wat critici in schrijven die vroeger voor El Pais werkten, is veelzeggend in dit verband. Kennelijk was de directie van ABC er veel aan gelegen om een kunstbijlage uit de grond te stampen die niet onder zou doen voor die van El Pais, die als eerste met een apart supplement kwam. Wat de motieven van ABC ook mogen zijn geweest (prestige, hogere verkoopcijfers), de krant slaagde volledig in zijn opzet om met een concurrerend supplement voor de dag te komen. Sterker nog: de bijlage - die sinds 1991 verschijnt - stelde meteen die van El Pais in de schaduw. Dat was vooral te danken aan de keur van grootheden uit de literatuurkritiek en de literatuurwetenschap die ABC aan zich wist te binden: Fernando Lázaro Carreter, Joaquin Marco, Rafael Conte, Dario Villanueva, Victor García de la Concha. El Pais liet dit natuurlijk niet op zich zitten, met als gevolg dat de twee supplementen voortdurend proberen elkaar de loef af te steken. De lezer heeft daar tot nu toe alleen maar baat bij gehad. Een paar maanden geleden bleek dat nog eens. ABC Cultural besloot het aantal literatuurpagina's aanmerkelijk uit te breiden en iets vlotter van opzet en uiterlijk te worden. De reactie van Babelia (zoals het kunstsupplement van El Pais heet) liet niet lang op zich wachten. In de voetsporen van ABC Cultural opent Babelia nu met de boekenpagina's, die bovendien een veel groter deel (ongeveer 75%) van het cultuursupplement in beslag nemen dan vroeger (ongeveer 35%). Met zijn prominente nieuwsrubriek krijgen de lezers van Babelia bovendien iets dat ze in ABC Cultural tevergeefs zullen zoeken, al zal dat misschien niet zo lang meer duren. Welk supplement beter is, is na deze recente veranderingen een even moeilijk te beantwoorden vraag als de vraag of de boekenbijlage van NRC-Handelsblad nu beter of slechter is dan die van de Valkskrant. ABC Cultural had dank zij de hierboven genoemde kopstukken een streepje voor, maar sinds de meesten van hen kort geleden het veld hebben moeten ruimen voor een tamelijk kleurloos gezelschap (de achtergronden van deze wisseling van de wacht ken ik niet) is het net als bij CS literair en Cicero: de ene keer vind je meer van je gading in de ene bijlage, de andere keer in de andere. Verschillen zijn er natuurlijk wel. Zo heeft Babelia, zoals gezegd, een nieuwsrubriek en andere ‘leuke dingen voor de mensen’, terwijl ABC Cultural ondanks de vernieuwingen nog steeds een enigszins ouderwetse maar tegelijkertijd ook een serieuzere indruk maakt. Het vertalen van poëzie bijvoorbeeld is meer een onderwerp voor ABC Cultural dan voor Babelia. Ondanks (of misschien juist wel dank zij) de concurrentiestrijd gaat het om nuanceverschillen, net als in het geval van CS literair en Cicero. Veel prominenter zijn de verschillen tussen de Spaanse en de Nederlandse supplementen. Ik merk dat elke week weer wanneer ik de boekbesprekingen van ABC Cultural en Babelia lees: onherroepelijk dwalen mijn gedachten af. Hoe komt dat? Er zijn minstens twee redenen te verzinnen. Ten eerste heb ik minder contact met de bewoners van de Spaanse republiek der letteren dan met die van de Nederlandse. En ten tweede wil ik me natuurlijk niet al te zeer verdiepen in besprekingen van boeken waarover ik zelf misschien nog zal schrijven. Maar is dat een afdoende verklaring voor het feit dat ik de Spaanse supplementen vooral lees uit nieuwsgierigheid naar wat er verschijnt en veel minder om te weten hoe daarover wordt gedacht en geschreven? Nee. Veel belangrijker is dat het mij keer op keer de grootste moeite kost om in elk geval een indruk te krijgen van wat een Spaanse criticus nu eigenlijk vindt van een boek. Zelfs wat het besproken werk in grote lijnen behelst, valt niet gemakkelijk op te maken wanneer je om de haverklap stuit op dit soort zinnen: In de aard van de schrijver zit echter een hardnekkige mythomanie die de inspanning van zijn werk verandert in een troostende metafysica, waarin het substantiële feit van het schrijven, het zijn, zich versmelt met de eigenschappen en accessoires van het beroep, dat wil zeggen, diezelfde twijfels, inspanningen en afwijkingen, waar- | |
[pagina 21]
| |
Het is zomaar een fragment uit de bespreking in ABC van de kort geleden verschenen Spaanse vertaling van Een lied van schijn en wezen. De recensie die El Pais plaatste van Nootebooms boek, begint aldus: De Nederlander Cees Nooteboom (Den Haag, 1933) - winnaar van de Europese Prijs (bedoeld wordt: de Europese Aristeion Prijs, MS) in 1993 voor zijn roman Het volgende verhaal - behoort vandaag de dag toe de schrijvers en intellectuelen met een breder en geschakeerder werk wat genres betreft (dichter, vertaler, romancier, onvermoeibare reiziger, reportageschrijver) en ook wat betreft inspiratie en interesses: Spanje, Japan, Duitsland en uiteraard zijn eigen land van herkomst, naast vele andere.Zo'n kromme, overvolle maar nietszeggende zin ontneemt mij de lust om verder te lezen. Wat een verschil met de Nederlandse reacties op Nootebooms nieuwe roman Allerzielen, die bijna tegelijkertijd verscheen als de Spaanse vertaling van Een lied van schijn en wezen! Hoe uiteenlopend ook, in beide is in elk geval een heldere, herkenbare stem te horen. Je kunt van die stem houden of er de rillingen van krijgen, maar je kunt haar in elk geval goed horen. In Spanje lukt dat zelfs na grote inspanningen vaak niet. Dat komt, denk ik, omdat de Spaanse criticus doorgaans niet vertrekt vanuit zijn eigen ervaringen (in de literatuur, in het leven) en vandaaruit de confrontatie met het boek aangaat. In plaats daarvan stapelt bij het ene grote woord op het andere en werpt zo een abject taalbouwsel op dat het zicht op het besproken boek ontneemt. Het specifieke van het boek en de particuliere visie van de bespreker worden opgeofferd aan een quasi-diepzinnige, zichzelf uithollende retoriek. ‘Hardnekkige mythomanie’, ‘troostende metafysica’, ‘het substantiële feit van het schrijven’, ‘de accessoires van het beroep’: wat betekenen deze grote woorden nog wanneer ze zo gemakkelijk van stal worden gehaald en in zulk klunzig proza aan elkaar worden geregen? Samenklonterend tot een taaie, grijze brij maken ze de geest van de lezer niet nieuwsgierig maar onverschillig. Een erger verwijt valt een criticus nauwelijks te maken. De holle, pronkerige retoriek van het gros van de Spaanse critici staat vanzelfsprekend niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een kletsen-om-het-kletsen-cultuur die ook zijn charmante kanten heeft. Zo hoeft iemand die onder Spanjaarden verkeert, nooit bang te zijn dat er gebrek aan gespreksstof is: er wordt gepraat, altijd en overal. Stiltes? Nooit van gehoord. Als een ongetrainde noorderling na enige tijd door zijn repertoire heen is - en dat is bijna onvermijdelijk - dan hoeft hij daar niet over in te zitten, want zijn Spaanse gesprekspartner neemt dan, zonder dat hij het zelf in de gaten heeft, het hele gesprek voor eigen rekening, daarmee de noorderling de kans gevend weer een beetje op adem te komen en gespreksstof te verzamelen. Maar er is natuurlijk een hemelsbreed verschil: wie kritieken leest, doet dat niet voor de gezelligheid maar om iets wijzer te worden. En de Spaanse literatuur? Op de meeste schrijvers is het Spaanse spreekwoord ‘Mucho ruido y pocas nueces’ (letterlijk: Veel lawaai en weinig noten) zonder meer van toepassing. Maar er zijn ook uitzonderingen: Javier Marías, Eduardo Mendoza, Antonio Muñoz Molina, Rosa Montero. En dat zijn - niet toevallig natuurlijk - schrijvers wier werk veel wordt vertaald. Sterker nog: schrijvers wier werk vertaald kan worden zonder ontmaskerd te worden als onleesbare gedrochten. Op Mendoza na hebben deze schrijvers allemaal een omvangrijk essayistisch oeuvre op hun naam staan. Wie zich daarin verdiept, merkt tot zijn grote opluchting dat er wel degelijk Spanjaarden zijn die met een eigen stem over literatuur kunnen schrijven. En dat ook durven. Het kan dus wel. |
|