Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
De recensent, ook der recensenten
| |
[pagina 348]
| |
zijn afkeer van de ordinaire werkelijkheid verwoordt. Maar aan de criticus die hier ter discussie staat, is elk decadentisme vreemd. We moeten de redenering dus als volgt samenvatten: Noordervliet heeft een boek geproduceerd dat weliswaar geen echt gebeurde gebeurtenissen beschrijft, maar het lijkt alsof dat wel zo is - en dat valt haar kwalijk te nemen. Het had waar gebeurd kunnen zijn, en daarom is het geen literatuur... Ik moet toegeven dat ik niet zéker weet of in de hoofdpijnverwekkende redenering die ik hier probeer te volgen ‘levensecht’ een negatieve klank heeft. Want kort daarop duikt een even raadselachtige zin op: ‘(...) Noordervliet kan nóg zo excelleren, bepaalde personages kunnen nóg zo goed uit de verf komen, wat alles tegenwerkt, is dat de roman al geschreven is voor hij geschreven werd.’ Ik lees hierin: ‘Ondanks het feit dat bepaalde personages goed uit de verf komen (...)’. Maar dan is ‘goed uit de verf komen’ kennelijk een positief punt. Wat mag dan in 's hemelsnaam het verschil zijn tussen ‘goed uit de verf komen’ (positief) en ‘levensecht’ (negatief)? En dan zijn we er nog lang niet uit, want er staat ook nog dit zinnetje: ‘De andere personages: hoe kleurrijk en met verve opgeroepen ze ook zijn, ze komen uit de verkleedkist.’ Opnieuw moeten we waken voor het idee dat hier een compliment wordt uitgedeeld. ‘Met verve opgeroepen’ - het is kennelijk niet genoeg. Want ze komen uit ‘de verkleedkist’. Is dat nu niet een hoogst ongelukkige metafoor? Want ‘verkleedkist’ doet denken aan toneel, poppekast, kortom aan alles wat niet rauw-realistisch wil zijn. Men zou toch denken dat deze criticus juist een auteur moet toejuichen die het ‘waar gebeurde’ schuwt en van haar verhaal een verkleedpartij, travestie maakt? Vreemde gedachtenspinsels. Het hoofd van de recensent lijkt zelf een verkleedkist waarin loftuitingen in banvloeken verkeren. De eerste kolom eindigt met het zinnetje: ‘Noordervliet gunt haar arsenaal aan vergelijkingen en metaforen daarbij geen enkele keer rust.’ Vergelijkingen en metaforen maken een tekst levendig, zou je zo denken. Maar Noordervliet had ze kennelijk meer met rust moeten laten. Merkwaardig is dat de auctor intellectualis van deze recensie bekend staat als een groot liefhebber van Van der Heijden. Over diens laatste werk schreef hij zelfs een critique fleuve. Wel, als er iemand is die de metaforen en vergelijkingen ‘niet met rust laat’, dan is dat wel de auteur van De tandeloze tijd. De recensie besluit met het zinnetje: ‘Het maakt Uit het paradijs tot een doorgeschoten roman: in de onmiskenbare maar te nadrukkelijk geëtaleerde literaire vermogens, in de stijl met te veel vergelijkingen, in het al te bekende verhaal.’ Al te bekende verhaal? Alles wat eerder in de recensie is meegedeeld doet helemaal niet zo bekend aan: de betere kringen in Brussel, een nymfomane moeder, waar kom je die eerder in de Hollandse literatuur tegen? Uiteindelijk, na lang beraad, kom ik tot de volgende conclusie, een aanbeveling aan de auteurs die deze recensent willen behagen: vermijd levensechte personages! Voorkom dat ze uit de verf komen! Wees spaarzaam met metaforen en verberg ook verder je literaire vermogens zo goed mogelijk! Of zou - of zou deze hele bespreking zelf een travestie zijn, geschreven met een superieure ironie waardoor alle kwalificaties die gewoonlijk positief klinken, in hun tegendeel verkeren? De lezers kunnen het zelf naslaan: de bespreking verscheen in Vrij Nederland van 26 april 1997 en was getekend Carel Peeters. |
|