| |
| |
| |
Literatuur-signalementen
Brabantse biografieën
Onder redactie van Th. Cuijpers, M. van der Heijden, J. van Oudheusden (eindred.), H. Roosenboom, P. Timmermans en A. van Vliet verscheen dl. 4 van Brabantse biografieën; levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders (Amsterdam/Meppel/'s-Hertogenbosch: Boom/Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 1996, 144 blz., ills.). Door evenzovele biografen worden 29 Brabanders van de vijftiende tot de twintigste eeuw beschreven, zoals de begijn en mystica Maria van Hout, de toneelschrijver en humanist Georgius Macropedius, de in Leuven opgeleide maar tot het protestantisme overgelopen Hendrik Agylaeus, de historicus Geerlof Suikers, de grondlegger van de Katholieke Universiteit Brabant Jos Cobbenhagen, de letterkundige en hoofdredacteur van de Katholieke Illustratie Jan van der Lans, en het kleinste vrouwtje aller tijden, de uit Ossendrecht afkomstige Johanna Musters die als variété-attractie van 61 cm lang en nog geen 4 kilo zwaar in New York in 1895 op 16-jarige leeftijd overleed.
pjv
| |
Groot Nederland in 1935
Als titel voor een wetenschappelijke publicatie lijkt me die welke Sjoerd van Faassen heeft gekozen voor zijn documentaire boek over de redactionele hervorming van het literaire tijdschrift Groot Nederland in 1935 niet zo geschikt: ‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’ (Briefwisseling tussen Menno ter Braak, Frans Coenen, J. Greshoff, Van Holkema & Warendorf, H. Marsman en S. Vestdijk over de reorganisatie van het letterkundig maandschrift Groot Nederland in 1935. Achter het Boek 28. Bezorgd door S. van Faassen. Den Haag/Amsterdam: Letterkundig Museum/Bas Lubberhuizen, 1996, 126 blz., ƒ27,50.
Interessanter dan de kwestie hoe het zit met de bibliografische naspeurbaarheid van wetenschappelijke titels, is in dit geval natuurlijk de vraag waar die denigrerende uitroep op slaat en van wie hij afkomstig is. Het antwoord vinden we echter anders dan verwacht niet terug in een van de 61 brieven die tezamen het hart van dit boek vormen, het destijds in opdracht van Jan Greshoff aangelegde ‘Dossier van de briefwisseling over de reorganisatie van Groot Nederland’. Volgens de Inleiding en de tekst op de achterkant gaf Ter Braak al op 7 juli 1935 schriftelijk blijk van zijn misogyne visie aan Doeke Zijlstra, de uitgever van Forum. Van Faassen laat ‘zijn’ Dossier aanvangen op 5 april 1935 met een brief van Van Holkema & Warendorf, de uitgever van Groot Nederland, aan Greshoff. De tweede brief, afkomstig van Greshoff en gericht aan Menno ter Braak, is gedateerd 7 augustus 1935 en bestaat uit slechts drie regels: ‘Mocht Forum verdwijnen, dan moet er zoo spoedig mogelijk gepraat worden over een algeheele reorganisatie van Groot Nederland. We zullen het daar eens rustig over hebben.’ (blz. 31) Op 10 september horen we wat Ter Braak ervan vindt, als hij aan Greshoff schrijft: ‘Tracht in ieder geval toch Groot-Ned. te hervormen, zou ik zeggen. Mocht Forum op de flesch gaan, dan is er tenminste iets.’ (blz. 37) Frans Coenen spartelt flink tegen: ‘Ter Braak is mij niet sympathiek’ (15 september 1935, aan Greshoff) (blz. 41) Als ‘trait-d'union’ komt men van beide kanten op Vestdijk uit als nieuwe redacteur van Groot Nederland. Met de al eerder aangetrokken Jan van Nijlen als een van de weinige acceptabele Vlamingen erbij was de reorganisatie een feit en de nieuwe redactie, uitsluitend mannen, compleet: Frans Coenen, Jan Greshoff, Jan van Nijlen en S. Vestdijk. Coenens herhaalde pogingen om de
romanschrijfster Eva Raedt de Canter (ps. van Anna Elisabeth Johanna de Mooy, 1900-1975) ook in de redactie benoemd te krijgen, mislukten. Tot voldoening van de heren, die geen groter genoegen kenden dan achter de ‘smiechtenstreekjes’ van de op stervens na dode Coenen te komen: de acceptatie bij voorbeeld van ‘een rot romannetje van een van zijn haremvrouwen, Clare Lennart’ (blz. 87) of ‘het verhaal [“Op onbekend terrein”] van de onbekende,
Eva Raedt de Canter
| |
| |
maar ongetwijfeld uiterst aantrekkelijke [debutante] Andrea Brevis.’ (blz. 24)
Het is een feit dat in Groot Nederland vanaf 1903 tot 1936 een redelijk aantal vrouwelijke auteurs heeft gepubliceerd en zeker niet de minst opvallende van hun tijd: onder anderen Ina Boudier-Bakker, Annie Salomons, Virginie Loveling, Top Naeff, Carry van Bruggen, Hélène Swarth en Clare Lennart. Hun werk verscheen naast dat van onder meer Louis Couperus, Cyriel Buysse, Karel van de Woestijne, Frans Coenen, Arthur van Schendel, S. Vestdijk, Willem Elsschot. In de periode 1936-1942 blééf werk van vrouwen verschijnen - zij het nu met mondjesmaat: onder meer Lennart, Raedt de Canter, Swarth, Naeff, Nina van der Schaaf, Marianne Philips, Jeanne Van Schaik Willing, Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk, Truus Gerhardt, Elisabeth Eybers. Vol vrouwen is Groot Nederland nimmer geweest, ook nooit zonder. Maar na 1936 is hun aandeel in Groot Nederland toch ineens veel minder. Vreemd genoeg komt dit aspect in de royale inleiding (blz. 1-27) niet aan de orde, kwantitatief noch kwalitatief.
Sjoerd van Faassen heeft niettemin in een bestek van zo'n zestig bladzijden een uiterst leesbare brievenroman geconcipieerd, geen parel voor een feministische bibliotheek, wel voor de Nederlandse literatuur. Ter Braak had dit al vroeg door, toen hij van Greshoff een substantieel deel van de correspondentie ter lezing had ontvangen en reageerde met: ‘Het heele Dossier Coenen las ik vanmorgen te bed, als een roman, je tactiek is uitstekend geweest; ik had het, vrees ik tegen een zoodanige zaniker afgelegd.’ (blz. 64)
siem bakker
| |
Tararaboemdiee
Wie de historisch-taalkundige en etymologische exercities van Ewoud Sanders op de Achterpagina van nrc-Handelsblad regelmatig volgt en wellicht uitknipt, zal zeker blij alle mogelijke moeite doen (het boekje is niet in de handel!) om in het bezit te komen van de Koppermaandaguitgave 1997 van uitgeverij De Buitenkant. Uit drie van die Achterpagina-stukjes van eind 1996 is namelijk een prachtig uitgevoerd boekwerkje gegroeid: Ewoud Sanders, Tararaboemdiee & De blikken dominee; de geschiedenis van ons nationale straatlied (Amsterdam: De Buitenkant, 1997, 48 blz., ills.).
De fascinerende speurtocht begint in het midden-negentiende-eeuwse Amerika, loopt via het succesnummer van Lottie Collins (‘A smart and stylish girl you see’), de uitgave van Tè-rè-rè-boem-di-jé bij Den Boer in Middelburg (1892), een ongeluk met een luchtballon in Utrecht, de ‘lexicograaf met zwakke gezondheid’, H. Kuiper, ‘die onverwacht overleed tijdens het traject “geknor-gekreun”’ van zijn Woordenschat, de onder andere door Justus van Maurik vereeuwigde Amsterdamse blikken dominee Pieter Vierberg, en de Harlinger dominee Johan Barger die zijn naaistertje (in beide betekenissen!) Cato na enkele jaren van ‘vleeschelijke gemeenschap’ door het hoofd schoot.
Hoe de volksetymologie omsprong met de tot dikke dominee omgevormde blikken dominee en hoe de deun uiteindelijk in het voetbalstadion terechtkomt als ‘Hij is een hondenlul (4x)’ wordt uit deze fraai uitgevoerde publicatie een stuk duidelijker. De muzieknotatie vindt men op de schutbladen; het verhaal in drie bedrijven is gezet uit de prettig leesbare Ingriana waarvan vooral de bijzondere vorm van de cijfers opvalt.
pjv
| |
De naald, de pen en de computer
Graag mag ik bij tijd en wijle filosoferen over wat filosofen hele dagen doen. Ik vorm me dan - ben ik bang - een clichébeeld van een in gedachten verzonken soort huisman die dingen bedenkt waarmee ik als praktisch ingesteld administrateur van de neerlandistiek geen kant uitkan. Mijn nieuwsgierigheid werd dan ook danig geprikkeld door een titel die op mijn weg kwam: Met water schrijven; de filosofie in het computertijdperk (Antwerpen/Baarn: Hadewijch, 1997, 166 blz., ƒ39,90), in het bijzonder door enkele zinsneden op de achterflap, zoals ‘Al langer wordt er een onverbrekelijke band gelegd tussen schrijfinstrumenten en schriftuur’, ‘de symbolische en therapeutische kenmerken die Freud aan het schrijven met de pen toekent’ en ‘verschuivingen tussen het privé-schrijven en het collectief of anoniem schrijven’. Als paleograaf, gestreste computertikker en af en toe onder-pseudoniem-schrijver kon ik hier wat van leren, dacht ik; in ieder geval mijn beeld van filosofen wat bijstellen.
Dat lukte al aardig vanaf het omslag, want de auteur Ann van Sevenant blijkt geen huisman te zijn, maar een vrouw, docent filosofie en esthetica aan de Hogeschool Antwerpen. Van de inhoudsopgave werd ik niets wijzer, maar in de als inleiding bedoelde ‘Te lezen brief’ werden al mijn vooroordelen be-
| |
| |
vestigd. In een voetnoot van negen regels wordt uitgelegd dat ‘te lezen’ opgevat dient te worden als ‘kunnende gelezen worden’, niet als ‘moet gelezen worden’. Dat schiet lekker op. Wat te doen? Toch maar even doorlezen: ‘Tijdens het schrijven van dit boek, met de pen en op computer, liep ik een ernstige verwonding aan de linker middelvinger op. Het was me onmogelijk nog verder op de computer te schrijven.’
De onbevangen lezer vraagt zich natuurlijk direct af hoe dat in hemelsnaam heeft kunnen gebeuren, maar pas in voetnoot 3 wordt uitgelegd wat er letterlijk aan de hand is: ‘De kwetsuur was veroorzaakt door de perforatie van een naald.’ Nu pas wordt duidelijk dat ‘tijdens het schrijven’ wat onzorgvuldig geformuleerd is; bedoeld wordt natuurlijk: in de periode dat ik met dit boek bezig was, moest ik ook nog even een knoop aanzetten, maar omdat ik intussen zat te filosoferen had ik er geen erg in dat die naald in mijn vinger terecht kwam, zelfs niet dat een stuk van die naald in mijn vinger was achtergebleven. Typischer kan het toch niet! Afijn, zij aan de gang met melkzuur en alcohol. Hielp niet, dus antibiotica. Hielp ook niet, want het was inmiddels een fistel: ‘uiteindelijk hebben zich een aantal chirurgische ingrepen opgedrongen.’ Ann werd dus in het dwangbuis afgevoerd naar het Antwerps Medisch Centrum en intussen was het behelpen met de pen, aan welke activiteit gedachten worden vastgeknoopt over het vertrouwen van de mens in de techniek.
Na een tijdje wordt Ann ongeduldig, want al dat gekrabbel moet uiteindelijk toch weer in de computer voor uitgeverij Hadewijch. Ze krijgt visioenen over elektronische pennen en joysticks (Freud!; zie hieronder), maar besluit dan toch maar met negen vingers aan de slag te gaan. Waarom dat in een eerder stadium niet kon, wordt ons niet deelachtig gemaakt. Ik heb wel eens met drie vingers tussen een autoportier gezeten, maar een toetsenbord laat zich ook met één hand beroeren. Filosofieën over de toenemende complexiteit van de samenleving die Ann aan haar vinger vastknoopt in noot 4 op blz. 10 overtuigen mij niet het minst. Die complexiteit wordt bedacht door onhandige filosofen.
Zo zou ik naar aanleiding van die al dan niet te lezen brief nog pagina's kunnen doorgaan: het is inderdaad prikkelende lectuur. Maar wat staat er nog meer in dit boek? Een socratische discussie ‘Schrijven tot de tweede macht’ over ‘Met water schrijven’, dat tevens de titel is van het volgende opstel waarin Plato's opvattingen over het schrijven in diens Phaedrus centraal staan. In ‘De pen in het computertijdperk’ gaat Van Sevenant in op de ideeën van Heidegger (de mensen worden tot slaven van de computer!) in verband met het schrijven met de pen. In het opstel ‘Deze pen laten bewegen’ komt Freud er aan te pas, die uiteraard het schrijven met de pen van de nodige sexuele connotaties voorziet. Overigens verzuimt Van Sevenant op blz. 81 een voetnoot te plaatsen over de haar vinger binnengedrongen naald als Freudiaans symbool: misschien was het wel onbewuste schrijfangst! Levinas vormt het startpunt voor beschouwingen over computercommunicatie in ‘En die zegt: “Hier ben ik”’. In ‘Gedragenzijn in de filosofie’ ten slotte komt het verschil aan de orde tussen schrijven met inkt en schrijven op de computer.
pjv
| |
Bibliografie van de volledige verspreide werken van Hermans
In 1972 verscheen een Bibliografie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans, samengesteld door Frans A. Janssen en Rob Delvigne. ‘Wat mij betreft zouden al die stukjes waarvan de titels en vindplaatsen hier aan de vergetelheid worden ontrukt, spoorloos in het niet hebben mogen verdwijnen,’ verklaarde de gebibliografeerde in zijn inleiding op de bibliografie, getiteld ‘De Hollerithkaart’. De samenstellers waren in 1972 nog van mening dat ze het belang van hun arbeid moesten verdedigen: ‘Nu blijkens de hoeveelheid secundaire literatuur het werk van Hermans ook intensief bestudeerd gaat worden, heeft een bibliografie van zijn verspreide publicaties haar waarde als wegwijzer naar het noodzakelijke basismateriaal.’ Na de dood van Hermans vonden Janssen en Delvigne het kennelijk niet meer nodig hun verzameling te rechtvaardigen. ‘Deze bibliografie is onmisbaar bij elke studie van het werk van Hermans,’ luidt
| |
| |
het in hun verantwoording in Schrijven is verbluffen (Amsterdam: Thomas Rap, 1996, 220 blz., ƒ35, -), de definitieve versie van de bibliografie.
In een kwart eeuw is het corpus getripleerd, van 385 naar 1031 titels. Janssen en Delvigne hebben zich niet laten ontmoedigen door het felle protest in Hermans' voorwoord, dat overigens in de aangevulde bibliografie van 1996 weer als inleiding fungeert. Hermans' kritiek is niet mals: ‘Een hele school literatuurvorsers’ is volgens hem gefixeerd op de verzameling van kladjes en voorstudies, die niet meer zijn dan preludes op het uiteindelijke werk en die als zodanig zo snel mogelijk vergeten en nadrukkelijk niet systematisch gecatalogiseerd dienen te worden. De exegeten verkeren volgens Hermans in de waan dat als ze maar alles lezen van een bepaalde schrijver, tot kattebelletjes en boodschappenbriefjes aan toe, dat ze diens brein dan kunnen doorgronden. Niets is minder waar, zegt Hermans: je krijgt toch nooit meer te zien dan wanneer je kijkt door de gaatjes van een hollorithkaart.
De opnamecriteria, zo blijkt uit de grotendeels ongewijzigde Verantwoording, zijn gelijk gebleven. De bibliografie geeft een overzicht ‘van alle bijdragen van Hermans in dag- en weekbladen, tijdschriften en niet-zelfstandig verschenen uitgaven’. Janssen en Delvigne spreken wel van een periodicografie.
De titels zijn chronologisch gerangschikt met vermelding van het tijdschrift waarin ze verschenen zijn met de datum van plaatsing, en eventueel de opname ervan in een later werk.
De bibliografie is aangevuld met vijf appendices, waarin ingezonden brieven, antwoorden op enquêtes, interviews met Hermans en ongeautoriseerde verspreide publicaties worden gecatalogiseerd.
De appendix ‘foto's, fotomontages en tekeningen’ uit '72 komt niet meer voor in de nieuwe uitgave. Die publicaties zijn geïntegreerd in de bibliografie zelf.
In drie alfabetische indexen kan de gebruiker zoeken: op titels van afzonderlijk verschenen werken, op die van periodieken en op de index van gerecenseerde auteurs.
jorine lamsma
| |
Herstel
Door een misverstand is in Literatuur 1997/4 niet de definitieve versie geplaatst van het interview met Mai Spijkers. Correcties van de auteur en de geïnterviewde zijn daardoor ten onrechte niet opgenomen; bovendien is abusievelijk vermeld dat de auteur eindredacteur is van Vrij Nederland.
|
|