Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 224]
| |
een ander getoonzet, door een ander in een andere taal gezongen, toch dezelfde impact.
Ik ben ontzettend tekstgevoelig. Ik kan nooit iets zingen zonder dat ik weet waar het over gaat en zonder dat ik de hoeken en gaten van een gedicht een beetje probeer te begrijpen. Het kan zijn dat een heel mooi gedicht waar wat mindere compositorische kwaliteiten achter zitten, toch iets bij je oproept waardoor je het tot het uiterste zult verdedigen, waardoor je zult proberen de componist te helpen. Dan zing je het omdat je het een mooi gedicht vindt. Je laat je dan toch meeslepen door de inhoud van de tekst. Als een gedicht en een melodie beide middelmatig zijn begin je er gewoon niet aan.
Ik draag ook wel eens gedichten voor voordat ik ze ga zingen. Bij mij doet zich dan soms het gekke geval voor dat ik bij het lezen ontroerd raak als ik het gedicht heel mooi vind, terwijl me dat bij het zingen - door de technische eisen die dat stelt - niet meer lukt. Ik zong laatst iets - in het Latijn, dat is een taal die zich toch al onttrekt aan al te directe emoties - bij de begrafenis van een goede vriend. Het was net alsof ik een gewoon concert gaf, alsof er helemaal geen kist stond en er helemaal niemand begraven moest worden. Pas na afloop, toen iedereen me vroeg hoe ik dat had gekund, brak er iets in me. Het is een technisch mechanisme, je blijft doorgaan met iets wat je in een andere vorm niet had gekund. Bij gevoelige, dramatische gedichten over dood, liefde, sterven doet dit soort gevallen zich natuurlijk het meest voor. Als je door emoties overmand wordt sluit je stem zich af: dat is niet om aan te horen. Je kunt in zo'n situatie nog wel een toneelrol zeggen, Ko van Dijk was daar heel goed in, hij kon de emotie ook oproepen; maar als hij z'n rol had moeten zingen had hij dat niet gekund, je kunt dan gewoon de toon niet meer maken.
Lachen is ook zo'n geval: je kunt op het toneel nooit echt lachen. Soms is de muziek geestig en er zijn natuurlijk stukken in bijvoorbeeld Verdi waar je echt ‘Hahaha’ moet doen - maar dat heeft niets met lachen te maken, dan ‘doe’ je een lach. Een komische emotie is zelfs nog moeilijker om je door te laten meeslepen dan een dramatische. Ik heb wel eens tijdens een opera staan luisteren naar een collega, die zo ontzettend mooi zong dat ik er een brok van in mijn keel kreeg en de tranen me over de wangen liepen. Maar op dat moment ben ik dus deel van het publiek, sta ik daar niet als zanger.
Opera is een van de meest gevoelige kunstvormen die er bestaan, in die zin dat als er ook maar iets niet klopt het meteen een ramp wordt. Als je mensen schitterend laat zingen in een onzin-regie of een absurd decor of in krankzinnige kostuums, dan valt het emotionele effect meteen voor een groot deel weg. Waar je bij opera eigenlijk altijd op zit te wachten is die magie van een voorstelling waarbij al die elementen een keer samenkomen. Dat komt zelden voor, en dat levert meteen een soort gekkigheid, een hysterie, een ontlading op die je tegenwoordig eigenlijk vooral bij popconcerten ziet.
Moderne bewerkingen van achttiende- en negentiende-eeuwse opera's - daar ben ik erg huiverig voor. Het levert soms heel mooie resultaten op, met echte vondsten, maar vaker zijn het schandelijke miskleunen. Je staat soms als zanger ook echt onzin uit te kramen. Als je het over een ‘carozza’ hebt en er komt een hele ouderwetse taxi voorrijden of een motorfiets, of over een ‘spada’ en mensen trekken een pistool, dan heeft dat toch iets raars. Als je de taal niet spreekt is dat niet zo'n probleem; een vreemde taal werkt altijd een beetje vervreemdend. Maar als je het in het Nederlands doet ligt de hele zaal meteen plat.
Ik kan niet helemaal mee in de gedachte dat een tekst minder natuurlijk over zou komen als hij gezongen wordt dan wanneer hij uitgesproken wordt in een toneelstuk. Ik vind een toneelstuk vaak net zo onnatuurlijk als een opera - en soms vind ik een opera emoties veel natuurlijker en mooier overbrengen dan een toneelstuk. Dat heeft vaak met de regie te maken. En met het verhaal natuurlijk; sommige libretti houden je veel meer in de ban dan andere.
Ik vind het heel merkwaardig dat componisten steeds maar terugvallen op literatuur. Veel werk wordt nog altijd gecomponeerd op basis van de | |
[pagina 225]
| |
Griekse tragedie, recent werk van Ton de Leeuw en Xenakis bijvoorbeeld. Verhalen waarin mensen elkaar op een verschikkelijke manier bejegenen, waarin een geweldige psychologische interactie plaatsvindt - die zie ik zelden of nooit becomponeerd worden. Ik kan met die Griekse tragedies niet zoveel. Ik vind ze heel fascinerend, maar ik heb vaak het gevoel dat het allemaal op hetzelfde neerkomt. Ze lijken in zekere zin allemaal op elkaar, ze hebben dezelfde thematiek. When you've seen one you've seen them all, bijna. Misschien dat die thematiek ons kennelijk nog steeds aanspreekt; maar ja, er ligt toch tegenwoordig niemand meer wakker van als iemand zonder het te weten met zijn moeder naar bed is geweest? Wim Schippers zou daar nog eens iets aardigs mee moeten doen.
Componisten zijn soms behoorlijk eigenwijs. Ze weten dat je een bepaalde rol of een bepaald stuk gaat zingen en meestal krijg je toch gewoon een kant-en-klaar stuk in je handen geduwd - terwijl ik graag van tevoren even overleg had gepleegd, over hoe bepaalde passages liggen of over hoe lekker iets ‘bekt’ voor een zanger. Je hebt het uiteindelijk toch maar te doen zoals de componist het opgeschreven heeft. Sommige componisten zijn daar wat soepeler in dan andere; de soepelheid die je zelf kunt betrachten hangt voor een deel ook af van de tekst die je moet zingen. Sommige teksten zijn zo ouderwets in bijvoorbeeld het taalgebruik, die kun je eigenlijk nauwelijks meer zingen. Soms heeft dat archaïsche tot gevolg dat er onbedoeld iets idioots gebeurt. Ik weet nog dat ik De spiegel van Venetië zong, van Jurriaan Andriessen; het stuk speelde zich af op het Muiderslot en er stond in een hoek iemand op een hobo te spelen. Mijn collega Sophia van Santen moest toen op een gegeven moment zingen: ‘Die pijper knoeit maar wat!’ - en Anton Kersjes, die het voor televisie opnam, heeft dat vier, vijf keer met ons over moeten doen, want zij kon dat niet meer zingen door onze slappe lach. Zo'n woord als ‘pijper’ kun je anno nu eigenlijk niet meer gebruiken. Maar ja, wij dorsten aan die chique Hélène Nolthenius natuurlijk ook niet te vragen of ze niet een ander woord kon kiezen.
Veel hangt af van de intentie waarmee iets op toon is gezet. Er zijn componisten die iets van zichzelf willen uitdrukken, er zijn er ook die willen epateren, die zich chiquer willer voordoen dan ze zijn. Die laatsten vallen met name door de mand bij gedichten met kwaliteit. Ze kunnen de materie niet aan en moeten dan met heel wollige akkoorden of met verschrikkelijke ritmische toestanden er iets van proberen te maken. Maar iemand als Mauricio Kagel is bijvoorbeeld heel erg gevoelig voor tekst en taal; met Reinbert de Leeuw heb ik het afgelopen jaar veel van hem uitgevoerd. Tijdens het Holland Festival is Aus Deutschland van hem opgevoerd; dat is een soort collage van al die liedteksten die we allemaal zo goed kennen. Die teksten worden in andere monden gelegd, ze worden in een ander licht gesteld - maar dat doet Kagel met zo'n grote mate van liefde, met zoveel respect, dat ik daar alleen maar bewondering voor kan hebben. Hij schuwt af en toe een beetje absurditeit niet, maar nooit om gekkigheid uit te halen. Kagel is zo goed met tekst bezig; daar hoef je nooit aan te vragen: ‘mag het een onsje meer of minder zijn?’ Maar er zijn er ook die het niet kunnen laten om aan een boodschap die al impliciet in een tekst besloten ligt, nog zoveel hang- en sluitwerk toe te voegen dat die boodschap helemaal verloren gaat. Dat vind ik jammer. De eenvoud die je bijvoorbeeld vindt in de recitatieven van Monteverdi - die zou wat mij betreft iedere componist na moeten streven.’
Wardy Poelstra |
|