Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
De recensent, ook der recensenten
| |
[pagina 202]
| |
komt: wie heeft verkeerd in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met wat hier wordt beschreven, voelt zich met zijn neus in zijn eigen braaksel geduwd’ (VN/De Tijd 7-3-'97). Goedegebuure heeft het over vergelijkbare omstandigheden. Etty gaat nog iets verder. Ze stelt dat juist Maartens besef van totale zinloosheid tot identificatie leidt. ‘Het Bureau is in dit opzicht een soort omgekeerde Celestijnse Belofte, een spiegel voor intellectuelen.’ En verder: ‘Het Bureau van Koning is een metafoor voor het leven, waaruit geen ontsnapping mogelijk is dan in de dood.’ Maarten Koning als moderne Elckerlijc, daar lijkt veel voor te zeggen. Toch kan het bijzondere van Het Bureau nog op andere manieren worden aangeduid. Zo is het uniek dat je bij Voskuil mensen aan het werk ziet, hoe simpel dat ook klinkt. Want beschrijvingen van de soort arbeid waarmee de meeste mensen hun dagelijks brood verdienen, kom je in Nederlandse romans zelden tegen. Veel Nederlandse romanhelden zijn even jong als de schrijvers zelf. Ze hebben geen vaste baan en zwerven ergens tussen studentzijn en Randstad (zie Van der Heijden). Andere, meer volwassen personages hebben benijdenswaardige beroepen als sprookjesschrijver, archeoloog of concertpianiste. Voor de weergave van ‘gewone’ arbeid moet men al gauw terug naar iemand als Bordewijk. Karakter is ook in dat opzicht een bijzonder boek. Maar ook Bordewijk geeft niet zoveel details als Voskuil. En juist met dat superrealisme blijkt iets eigenaardigs aan de hand. Onder de loep van Voskuil worden ‘normale’ menselijke verhoudingen dusdanig vergroot dat ze monsterachtige proporties krijgen. Doorsnee-mensen worden schoolvoorbeelden van pathologie. Dat geldt niet alleen voor Maartens medewerkers. Wat is hij zelf anders dan een gestoorde angsthaas? Hoe zou een ‘gewone’ man ooit met een rigide vrouw als Nicolien getrouwd kunnen blijven? Met de helderheid van Vermeer portretteert Voskuil wezens die Jeroen Bosch moest verzinnen. Maarten zegt zelf: ‘Je moet het Bureau gewoon als een inrichting zien. Als je dat doet, dan wordt de rest vanzelf weer normaal.’ Het afgrijselijke is dat wie Het Bureau heeft gelezen, niets normaals meer om zich heen ziet. De hele wereld onthult zich als een open inrichting. Is dat niet het hoogste wat een auteur kan bereiken: je zijn visie opdringen? En dan zo, dat je er nog om lachen kunt ook.
Ton Anbeek |
|