Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Schrijvers kunnen niet meer rondkomen van hun werk
| |
[pagina 171]
| |
geassocieerd worden met een beeld van een reeds lang verloren tijd. Zo'n boek laten ze links liggen.’ Herdrukken krijgen telkens een nieuwe vormgeving om aan de eisen van de tijd te voldoen. Van Gorsel: ‘Vroeger was een boek langer leverbaar. Dan hadden we stapels in het magazijn liggen. Dat kan niet meer. Hierdoor is het uitgeven kostbaarder geworden.’ Uitgevers investeren veel tijd in de promotie van hun producten. Aan elke uitgave ligt een uitgekiende media-strategie ten grondslag. Kranten en televisieprogramma's worden gericht benaderd en soms moet een speciale bijeenkomst de aandacht opwekken. Meulenhoff bijvoorbeeld presenteerde vorig jaar een groepje debutanten gezamenlijk om de interesse van de media te vergroten. ‘Een boek moet zich in korte tijd waarmaken, anders verdwijnt het voorgoed op de achtergrond. Dat stelt hoge eisen’, aldus Van Gorsel. ‘Toch is de enorme productie van de uitgevers eveneens één van de oorzaken van het feit dat schrijvers niet lang kunnen teren op een roman’, meent Corry van den Hoogen. Zij werkt al vijfentwintig jaar in het vak en is op dit moment hoofd inkoop van de Utrechtse boekhandel Broese Kemink. ‘De uitgevers schieten met een kanon op een mug. Het is ongelooflijk hoeveel wij in de boekhandel per week binnenkrijgen. Van de tweehonderd uitgaven komen er misschien tien bovendrijven. Deze tien halen een redelijk verkoopresultaat. Uitgevers publiceren alles maar, bang dat ze eventueel wat mislopen. Een beetje meer coaching zou op zijn plaats zijn.’ De boekhandel moet strenge keuzes maken. Van den Hoogen: ‘De omloopsnelheid is enorm. Boeken krijgen een half jaar de tijd zich waar te maken. Soms verdwijnt een boek daarna in de kast, maar vaak ook gaat het geheel uit het assortiment.’ Dit blijkt bij een bezoekje aan een aantal boekhandels. De onderlinge verschillen in de vaste collectie zijn groot. Hermans, Mulisch en Reve vinden we overal terug. Al heeft de ene boekhandel drie werken staan, terwijl een ander zes of acht romans per schrijver in huis heeft. Gimmick van Joost Zwagerman is bij verschillende boekhandels verdwenen; Het vinden van Zuidland van P.F. Thomèse, ako-prijswinnaar uit 1994, blijkt geen gemakkelijke opgave. Bij Broese zelf stonden enkele maanden geleden nog maar drie romans van Wolkers in de kast en onlangs waren dat er plots tien. Broese maakt deel uit van een boekhandelsgroep Nederland waar onder meer ook Scheltema uit Amsterdam, Kooyker uit Leiden en Donner uit Rotterdam onder ressorteren. ‘Wij hebben relatief veel ruimte voor boeken in de kast,’ constateert Van den Hoogen, ‘Onze afdeling bepaalt zelf welke romans in de kast staan. Natuurlijk willen we zoveel mogelijk klassiekers hebben. Hermans of Mulisch zijn verplichte kost. Maar verder is de verkoopbaarheid eveneens een criterium. Het kan best zijn dat er meer romans worden besteld wanneer een auteur in de picture is.’ Dit laatste is van groot belang. Iemand als Oek de Jong is literair gezien morsdood, terwijl een schijndode Remco Campert weer is opgestaan sinds hij stukjes voor de Volkskrant schrijft. Ook het overlijden van een auteurs zorgt voor een effect op de verkoop. Simon Carmiggelt bijvoorbeeld kon vlak na zijn dood rekenen op een korte opleving, maar is daarna in de diepte weggezakt. Vluchtigheid en consumentisme beheersen het gedrag van de boekenkoper. Daar zijn Van den Hoogen en Van Gorsel het erover eens. De smaak en de houding van het publiek is in de loop der tijd veranderd. Van Gorsel: ‘De tijd om te lezen is afgenomen. Men heeft klaarblijkelijk meer behoefte aan vermaak en verstrooiing dan aan werken van een bepaald literair kaliber. Sommige boeken zijn opeens in de mode. Dat hangt af van de tijdgeest. Zo'n Giphart had tien jaar geleden nooit een kans van slagen gehad. Tegenwoordig doen boeken op het gebied van de neo-romantiek het weer goed. Een schrijver als Arthur van Schendel in een nieuw jasje krijgt dan opeens alle aandacht.’ Van den Hoogen signaleert nog een andere tendens: ‘Vroeger duurde het minstens twee jaar om van een bestseller honderdduizend exemplaren te verkopen. Indische duinen van Adriaan van Dis had daar maar driekwart jaar voor nodig. In korte tijd verkopen we heel veel, maar daarna kunnen boeken ook heel snel hartstikke dood vallen.’ Op enkele uitzonderingen na is het voor schrijvers moeilijk financieel rond te komen van hun werk. Veel auteurs dingen meer naar een kleine hoeveelheid literaire prijzen en stipendia. En de looptijd van een boek is zo kort dat er een eventuele bestseller maar tijdelijk soelaas biedt. Als oplossing voor het probleem van het auteursinkomen wijzen de uitgever en de boekverkoper naar de bibliotheken. Van Gorsel: ‘De afgelopen tien à twintig jaar is het aantal uitleningen in de openbare bibliotheken enorm gestegen. Er worden jaarlijks 138 miljoen boeken uitgeleend. Mensen lenen dus meer dan dat ze kopen. Het is niet meer dan reëel dat schrijvers voor het afstaan van hun boeken meer geld ontvangen.’ Ook Van den Hoogen, wiens winkel precies naast de bibliotheek is gevestigd, ziet de gang naar de bieb met lede ogen aan. ‘Bibliotheken gedragen zich steeds meer als de boekwinkels. Dichtbundels of moeilijke romans kopen ze nauwelijks in. Zij passen hun gedrag aan aan de wensen van hun klanten. Zoveel mogelijk uitleningen is het parool.’ Rob Kooyman, beleidsmedewerker van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (nblc), beaamt dit probleem. ‘In de jaren tachtig is de verantwoordelijkheid voor de bibliotheken gedecentraliseerd. Dat wil zeggen dat de gemeenten de subsidies geven en daarmee eisen kunnen stellen. Ze willen vaak resultaat zien. Dus moet de bibliotheek streven naar zoveel mogelijk uitleningen. De subsidiegever ziet niet graag een bibliotheek vol boeken die nooit worden uitgeleend.’ Bibliotheken hinken op twee gedachten. Ze willen zoveel mogelijk boeken, video's en CD's aanbieden om de lener te voorzien van al het Nederlandse cultuurgoed. Aan de andere kant is er steeds minder geld terwijl de productie van het materiaal toeneemt. Er moeten daarom keuzes gemaakt worden. ‘Door de automatisering is het makkelij- | |
[pagina 172]
| |
ker om te zien welk boek nooit wordt uitgeleend. Bibliotheken zullen mede op grond daarvan hun keuzes maken.’ Vaak zijn de literaire werken daarvan de dupe. Vooral dichtbundels zijn maar moeilijk te vinden. In 1995 schreef de dichter A. van den Berg in nrc Handelsblad een scherp artikel waarin hij constateerde dat zijn eigen goed ontvangen bundel maar door 24 bibliotheken was aangeschaft. Tonnus Oosterhoff's bundel, bekroond met de Herman Gorterprijs was slechts in elf bibliotheken verkrijgbaar. ‘Zulke gegevens maakten ons aan het schrikken’, zegt Kooyman, ‘daarom is er dit jaar een onderzoek gedaan naar de collecties van openbare bibliotheken. We stelden een kwaliteitspakket samen en onderzochten hoe vaak die letterkundige boeken ontbraken. Daaruit blijkt dat de bibliotheken driekwart van de gecanoniseerde Nederlandse literatuur in hun collectie hebben. Bibliotheken laten bij de aanschaf van een boek het genre en de moeilijkheidsgraad zwaarder wegen dan de te verwachten uitleenfrequentie.’ Volgens Kooyman is de stelling onjuist dat schrijvers veel geld mislopen vanwege een groeiend aantal uitleningen in de bibliotheek. Onderzoek, onder meer van dr. A. van der Zwan uit 1992, heeft uitgewezen dat het lenen van boeken geen nadelig effect heeft op de literaire verkoop in de boekhandel. Desalniettemin is de nblc er niet tegen om schrijvers meer te laten profiteren van het uitlenen. Al vanaf 1987 betalen de bibliotheken aan Nederlandse en Friestalige auteurs en uitgevers een leenvergoeding. Het ministerie betaalt vijf miljoen gulden; de bibliotheken dragen vanaf 1990 zelf tien miljoen gulden bij. In de huidige regeling gaat zeventig procent naar de schrijvers. De verdeling gebeurde tot nu toe door het ministerie van Cultuur. Alleen wanneer een uitgever geld aanvroeg voor een levende schrijver hoefde te worden uitbetaald. Door een Europese richtlijn uit 1993 gaat dit systeem binnenkort drastisch veranderen. Op dit moment vinden hierover onderhandelingen plaats tussen de Stichting Leenrecht die het geld van de bibliotheken incasseert en weer verdeelt over alle rechthebbenden en de Onderhandelingsstichting waarin het nblc zit namens de bibliotheken en een onafhankelijke voorzitter kent. Schoolbibliotheken en specifieke bibliotheken zoals de universiteitsbibliotheken zijn vrijgesteld van het betalen van leenrecht. Hoewel de wet al vanaf 1996 van toepassing is, zijn de partijen het nog niet mer elkaar eens. Voor 1996 is afgesproken precies hetzelfde bedrag uit te keren als in 1995. Voor 1997 zullen andere afspraken gemaakt moeten worden. Een in het oog springend verschil met de bestaande situatie is dat in de nieuwe wet het haalrecht een brengplicht wordt. Dat betekent dat de bibliotheken verplicht zijn het geld te brengen naar de schrijvers. Een ander verschil is dat straks ook buitenlandse auteurs en erfgenamen van overleden schrijvers recht hebben op een vergoeding. Dat heeft gevolgen voor de verdeling van het geld. Op dit moment zijn er daarom verschillende discussies gaande. Kooyman: ‘Vroeger kregen illustratoren de helft van het beschikbare geld. Is dat terecht? Er gold een maximum van tienduizend gulden per auteur. Daardoor konden ook minder bekende literaire auteur meeëeten uit de ruif die anders alleen zou zijn voor de auteurs die heel veel worden uitgeleend. Blijft dat bestaan?’ Probleem voor de bibliotheken zal zijn waar ze het geld vandaan zullen halen. Het ministerie wil zeker niet meer geld stoppen in het fonds. Dat is nog steeds vijf miljoen gulden. De rest moeten de bibliotheken zelf opbrengen. Als het aan hen ligt, zal dit niet veel meer zijn dan de tien miljoen gulden per jaar die nu beschikbaar is. ‘Wij zullen het geld ergens vandaan moeten halen’, zegt Kooyman, ‘en bij een flinke stijging van het leengeld zou ook de leenvergoeding omhoog kunnen gaan.’ Sommige steden, zoals Utrecht, hebben al een systeem waarbij per geleend boek geld betaald wordt. ‘Uit onderzoek blijkt dat het aantal leden van bibliotheek stabiel blijft, maar dat de leners selectiever hun boekenkeuze bepalen. Dit betekent een teruggang van 25 procent.’, zegt de Utrechtse bibliothecaris Hoogstad. In de praktijk merkt hij weinig van consumentisme of vluchtigheid in gedrag. Cijfers van de laatste twee jaar wijzen uit dat Gimmick van Zwagerman nog steeds een topper is met een vijfhonderd uitleningen, dat een boek als het Stenen Bruidsbed van Harry Mulisch toch nog twee à driehonderd uitleningen haalt. Nader tot u van Gerard Reve steekt daar met zeventig uitleningen in twee jaar een beetje schraal bij af. Wolkers scoort ook behoorlijk goed met een aantal van zijn boeken, vooral in het voorjaar wanneer de bibliotheken door het lijstlezen een ware hausse beleven. ‘Je hoopt toch altijd dat de leerlingen door dit lezen gestimuleerd worden eens een boek te gaan kopen’, zegt Hoogstad. De schrijver Jan Wolkers volgt de discussie over het teruggaande inkomen van de schrijver op gepaste afstand. ‘Ik kom rond van mijn beeldhouwwerk. Dat is logisch, want beeldhouwen is mijn beroep’, relativeert hij. Over de verkoop heeft hij in het verleden nooit te klagen gehad. ‘Romans liepen altijd goed. Van mijn roman De kus uit 1977 waren er zesduizend bij de voorinschrijving verkocht, binnen twee weken gingen zestigduizend exemplaren over de toonbank. Ik geloof niet dat de omslag een negatieve rol heeft gespeeld. In het buitenland was men er altijd zo van gecharmeerd dat bij vertalingen van bijvoorbeeld Turks fruit dezelfde omslag werd overgenomen. Een schrijver hoeft zich helemaal niet te conformeren aan zijn publiek. Een schrijver blijft zichzelf.’ ‘Oorzaak dat het nu minder gaat’, gaat Wolkers door, ‘komt omdat de jongelui minder lezen. Die zitten meer achter de televisie of de computer. De maatschappij verandert.’ Meer geld voor de schrijvers, op zichzelf is hij daar niet tegen. Toch zet hij wel een kanttekening bij de huidige discussies om dat geld te halen bij de bibliotheek. ‘Bibliotheken neigen er steeds meer toe alleen vervloekte bestsellers te kopen. Een schrijver als Bert Schierbeek is er niet meer. Ik vind dat de bibliotheken een culturele taak hebben en die boeken moeten zo goedkoop mogelijk uitgeleend worden.’ |
|