Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Engagement met het dichtbije
| |
- ‘Ik kijk om me heen’, schrijf je in Dag lieve vis, ‘lees kranten, tijdschriften, boeken, praat met vrienden, kinderen, collega's, ga naar bioscoop of concertzaal, geefles, kijk tv, bezoek exposities in Londen en Parijs, rij op een middag of avond heen en weer naar Antwerpen of Düsseldorf voor een opera- of balletuitvoering, schrijf recensies, corrigeer en redigeer, verzamel ideeën voor een verhaal en schrijf.’ Je bent leraar Nederlands en redacteur van Raster. Nu lees ik in je laatste boek dat je ook nog graag naar de vogeltjes rond je huis mag kijken. Hoe vind je de tijd?‘Op school vragen ze me dat ook altijd. Heel veel collega's die net als ik twintig uur les geven, zeggen: “Ik heb absoluut geen tijd gehad om een boek te lezen. Ik moet wachten tot ik weer vakantie heb.” Ik moet altijd grinniken, ik snap dat nooit. Ik leef heus niet voortdurend in de vierde of vijfde versnelling. Het is een kwestie van ontsnappen aan de actualiteit en aan de gedachte dat je allerlei dingen moet. Iedereen heeft een persoonlijk ritme en je moet in dat ritme zien te komen. Ik deel echt niet zoals Immanuel Kant dat deed mijn dag van minuut tot minuut in.’ | |
- Je hebt niet net als Henry Kissinger aan tweeëneenhalf uur slaap genoeg?‘Nee, zeker niet. Misschien kan ik wel zoveel doen door hele eenvoudige dingen als een fatsoenlijke nachtrust en een ontspannen bestaan. Ik heb waarschijnlijk in mijn leven vrij veel geluk gehad. Dat is niet iets wat je aan jezelf te danken hebt, maar letterlijk wat je komt toevallen. Ik was ook al een jaar of 37 toen ik mijn eerste boek publiceerde. Heel lang heb ik op mijn dooie eentje gelezen. Lucebert is een puberteitsliefde. Bert Schierbeek lees ik al weet ik veel hoe lang. En daar komen buitenlandse auteurs bij en filosofen. Dan heb je al heel wat achter de kiezen en lijkt het soms alsof je je kapot werkt.’ | |
- Kent Nederland een essayistisch klimaat?‘Er zijn de laatste tijd tamelijk veel prozaïsten en ook dichters die zich aan het essay wagen. Maar een echt essayistisch klimaat, een lange essayistische traditie...Eerder een columnistische traditie en een columnistisch klimaat. In vergelijking met Frankrijk, Italië of Duitsland hebben wij heel weinig essayisten die zich ook als zodanig in de politiek manifesteren, die bij belangrijke culturele aangelegenheden hun stem verheffen of in forums gaan zitten. Het is bij ons veel marginaler. Dat kan te maken hebben met nuchterheid of met een aversie tegen moeilijk doen. Het heeft ook te maken met snelle verteerbaarheid. Veel mensen die van oorsprong wel een essayistische geest hebben komen bij een krant terecht, en die legt beperkingen op aan de omvang en het soort idioom dat je kunt gebruiken. We zouden best in Raster als de gelegenheid zich aandient een bijdrage willen hebben van Rudy Kousbroek, van Henk Hofland, van Piet Grijs. Dat blijkt echter altijd af te ketsen - al wordt dat zelden of nooit met zoveel woorden gezegd - op geld. Ze willen liever in de krant schrijven omdat dat veel en veel beter verdient. Om een concreet voorbeeld te geven: we hebben een Bert Schierbeek-nummer gemaakt. Daarvoor hebben we ook Jan Wolkers om een bijdrage gevraagd, maar die zag daar | |
[pagina 155]
| |
geen gelegenheid toe. Een week later stond een stuk van hem over Schierbeek in nrc Handelsblad!’ | |
- Zie je je werk in een traditie staan?‘Ik heb niet voor niets een boek geschreven dat Sporen van Montaigne heet. Ik denk dat ik onder meer in die traditie sta. Maar vooral ook in een traditie van kritische intellectuelen van Duitse of midden-Europese origine. Je ontdekt dat mentaliteiten je bevallen. Scepsis, onbevangenheid, je niet laten intimideren - als mensen die eigenschappen vertonen voel ik me al snel verwant.’ Cyrille Offermans, gefotografeerd door Roeland Fossen
| |
- Denk je dat Raster het literaire klimaat in Nederland heeft beïnvloed? Of is het een vriendenclubje dat voor een paar geïnteresseerden schrijft?(Offermans, tijdens het hele gesprek toch al in een uitstekend humeur, kijkt nog opgewekter nu het gesprek op Raster komt.) ‘Het is een vriendenclubje, precies. De min of meer belangrijke literatuur heeft natuurlijk toch al een buitengewoon marginale plaats binnen de samenleving, en daarbinnen zit Raster nog eens een keer in de marge. We praten ook niet alleen maar over literatuur. Er wordt altijd gegeten, gedronken en over andere dingen gesproken. Alleen in zo'n klimaat van mensen die elkaar wel mogen en die - eerder nog dan vergelijkbare interesses - vergelijkbare houdingen hebben, kun je een goed blad maken. We zouden niet in plaats van zo'n vriendenclubje een door een manager geleide redactie willen hebben. Dan zouden we onmiddellijk ophouden. Maar dat wil niet zeggen dat we niet willen verkopen. Je wilt toch dat meer mensen de dingen die je zelf goed vindt onder ogen krijgen.’ | |
- Het is toch ook niet helemaal onopgemerkt gebleven? De aandacht voor Oost-Europese schrijvers, en voor schrijvers als Perec is mede door jullie toedoen toch toegenomen?‘Dat is waar. Het gekke is ook dat tien, vijftien jaar geleden negen van de tien recensenten ons marxisten vonden en onverbeterlijke dogmatici. Wat dat betreft heeft er een duidelijk omslag plaatsgevonden: op het ogenblik zijn de reacties bijna allemaal van lovend tot zeer lovend, om een beetje bang van te worden.’ | |
- Maar zijn jullie niet ook anders gaan schrijven? Is Raster niet minder theoretisch geworden?‘Er zullen wel verschuivingen zijn, maar het is niet zo dat wij ooit een vergadering hebben belegd en hebben gezegd: “We moeten toegankelijker gaan schrijven”. Dat is zo gegroeid. Ook doordat je met andere mensen praat. Daarom zeg ik: die houding is belangrijk, die onbevangenheid is belangrijk. Juist door met andere mensen te praten die hele andere literaire voorkeuren hebben. Als wij bij Raster met vijf mensen zouden zitten met allemaal dezelfde voorkeuren, dan zou het nooit z'n goed blad zijn geworden. Dat is het aardige van zo'n betrekkelijk heterogeen clubje.’ | |
PessimismeOffermans woont in Sittard, bijna in het uiterste puntje van Nederland, ver van de coterietjes rond het Amsterdamse Spui. Wie denkt dat hij zo zijn marginale positie als essayist in het land der columnisten, als redactielid van Raster, nog eens geografisch wil benadrukken, vergist zich. ‘Ik kon hier werk vinden en in Amsterdam niet’, zegt Offermans eenvoudig. Alles aan de essayist ademt geluk en welzijn, van zijn vriendelijke vrouw en kinderen, zijn grijzende krullenbos en zijn goedgevulde boekenkasten tot zijn prachtige woning. Toch spreekt hij in zijn werk van de ‘deprimerende armoede van het hier en nu’ en noemt hij het dagelijks leven ‘een voortzetting van de oorlog met andere middelen’. | |
- Als ik nu hier zit, in jouw prachtige werkkamer, denk ik: Vanwaar dat pessimisme? En waar is die oorlog?‘Nou, niet zo heel ver weg. Als je om je heen kijkt zie je toch dat er overal erg veel ellende is, om het maar even plat te zeggen. Je kunt je daar toch niet blind voor maken? De vooruitgang is natuurlijk reëel en op heel veel punten toe te juichen. Maar er gebeuren ook veel dingen die letterlijk de keerzijde van de Verlichting vormen. Hele vreemde irrationele uitbarstingen vinden plaats temidden | |
[pagina 156]
| |
van het rijk van de redelijkheid. Ik vind best dat je daar lange-termijnontwikkelingen uit kunt distilleren, die niets met doemdenkerij te maken hebben, maar alles met gewoon je ogen open houden en kijken wat er in de wereld gebeurt. Het is natuurlijk geweldig dat iedereen een nieuwe hartklep kan krijgen, tegelijkertijd kun je zeggen dat al die hartinfarcten misschien in een wat minder hectische samenleving nooit op die schaal waren voorgekomen. Dat is ook de dialectiek van de vooruitgang. Ik denk eerder dat ik sceptisch ben of wantrouwend, dan dat ik vooropgezette schema's in mijn hoofd heb. Als je ziet welke druk er op mensen wordt uitgeoefend om zich in hun beroep te handhaven. Als je ziet hoeveel mensen er uitvallen omdat ze onder die druk bezwijken. Als je ziet hoe afgepeigerd mensen thuiskomen nadat ze hun beroepsmatige werkzaamheden verricht hebben. Alleen al aan de populariteit van de massamedia kun je zien dat mensen buitengewoon weinig energie overhebben die ze op een meer gecultiveerde manier kunnen spenderen. Als je je toch massaal bereid verklaart om zo ongeveer al je vrije tijd te laten invullen door een medium dat geen enkel beroep doet op creativiteit of fantasie, dan is dat toch een teken van armoede. Dat zijn toch indirecte bewijzen.’ | |
- Jij vindt dat armoede. Maar kun je voor anderen bepalen dat zij een armoedig bestaan leiden?‘Natuurlijk kun je zulke dingen nooit zeker weten. Maar er zijn altijd wel symptomen op grond waarvan je iets kunt vermoeden. Neem de verhalen van Daniël Robberechts, waar ik in Dag lieve vis over schrijf. Robberechts ging ook uit van het idee: als schrijver is het een misdaad te denken dat jij in het hoofd van een ander kunt kijken. Hij heeft een geweldig taboe gelegd op de schrijver die zich identificeert met een ander - een taboe op verbeelding dus. Uiteindelijk is hij in verschillende stadia teruggekomen van die gedachte. In het beste deel van zijn werk schrijft hij betrekkelijk traditionele verhalen waarin hij zich nu juist wèl probeert in te leven in een persoon die in een stempelhokje staat of in een winkel. Dat is een van de dingen die literatuur zo boeiend maken. Dat literatuur nu juist door die oppervlakte heenkijkt en laat zien wat er allemaal borrelt. Bernlef werd door artsen en psychologen die Hersenschimmen hadden gelezen gevraagd om lezingen te geven over dementie. Terwijl het boek uit zijn verbeelding voortkwam. Dat is toch wel een bewijs voor de kracht van literatuur!’ | |
De glorietijd van het boek- In Dag lieve vis heb je het over ‘1970, de glorietijd van het boek’. Toen had je nog ‘ijverige, niet door herculesarbeid af te schrikken lezers’.
| |
- In dezelfde bundel schrijf je ook: ‘Ze lijden aan wat in de filosofie in betere tijden “vervreemding” heette.’ Als je het over betere tijden hebt, moeten er toch ook slechtere tijden zijn. Dan ga je toch uit van een verval?‘Toen bestond er in elk geval nog een terminologie om bepaalde verschijnselen te benoemen. Nu kun je vaak al aan de reacties van de critici zien dat ze huiverig zijn voor het gebruik van dit soort termen. Ik ben het wel met je eens dat het niet zo goed is om te zeggen “betere tijden”. Ik geloof inderdaad niet zo erg dat er ooit betere tijden waren, wel andere tijden. Maar het is niet best als een hele manier van denken over de wereld ineens taboe verklaard wordt. Als hele tradities in de filosofie of in de maatschappijkritiek verdwijnen.’ | |
[pagina 157]
| |
- Is het geen nostalgie naar de periode waarin jij studeerde? ‘Nee, toevallig was dat wel mijn periode van afstuderen. Maar in de hele maatschappij was er toen een enorme zucht naar experimenten en naar nieuwe dingen. Honger naar ervaring, zonder dat dat meteen vertaald moest worden in succes. Heel veel vrijheden die we nu normaal vinden, zijn toen bevochten. Mensen waren ook veel onbevangener. Ze vonden het doodgewoon als er weer eens een of ander raar experimenteel boek uitkwam. Er werd niet meteen zo kinderachtig op gereageerd van: “Dat is raar, dat begrijp ik niet onmiddellijk, dat vreet ik niet”. Natuurlijk zie ik ook wel de negatieve kanten van die tijd. Ik kon er niet tegen dat het op het asva-kantoor altijd een gore, ongeïnteresseerde bende was. Ze hadden daar per definitie een hekel had aan alles wat met esthetiek te maken had. Alles moest kapot en oud en lelijk zijn. Er was ook nooit iemand die als je daar binnenkwam iets persoonlijks aan je vroeg of je behoorlijk begroette. Dat was allemaal de grote wereld, het imperialisme, de strijd tegen het imperialisme. Dat zijn voor mij hele belangrijke ervaringen geweest, misschien omdat ik uit een geborgen nest kwam en gewend was aan omgangsvormen waarbij mensen wel persoonlijke aandacht voor je hadden en je niet alleen maar vanuit een ideologie benaderden. Die ergernis die ik daar opgelopen heb! Ik heb altijd gevonden dat als je vecht om de wereld te verbeteren dat minstens gepaard moet gaan met aandacht voor je eigen omgeving. Niettemin, als geheel zal ik die tijd niet afvallen: niet alleen mijn persoonlijke ontwikkeling maar ook die van de hele maatschappij heeft er veel aan te danken.’ | |
Aandacht voor het gewone- Jouw favoriete schrijvers hebben wat jij het ‘engagement met het dichthije’ noemt gemeen, aandacht voor ‘gewone’ dingen. Wat is ‘een gewoon’ ding?‘Doodgaan bijvoorbeeld. Ziek worden. Aftakelen. In onze samenleving wordt over heel veel dingen niet meer gepraat. Het feit dat jongens en meisjes volwassen worden en de wereld van de volwassenen betreden, was vroeger een evenement van de eerste orde. Dat ging gepaard met initiatieriten. Heel veel dingen zijn als het ware verdonkeremaand. Daar hebben we technische oplossingen voor die we als vanzelfsprekend beschouwen. De literatuur die in mijn ogen wat voorstelt, spreekt weer over al die zaken waarvoor we in onze samenleving nauwelijks tijd en middelen hebben om er over te kunnen praten. Hoeveel boeken zijn er de afgelopen jaren niet verschenen die gaan over kinderen die weigeren om volwassen te worden? Van Huub Beurskens bijvoorbeeld of van Charlotte Mutsaers. Boeken met een enorme kinderlijke manier van verbeelden en van zwart-wit denken, van dingen gewoon niet accepteren, van vasthouden aan de eigen magische omgeving en die evenveel waard vinden als de omgeving die zich daarbuiten voordoet. Je kunt dat zien als een stil protest tegen het feit dat die magie ook werkelijk uitgebannen wordt en dat wij al veel te snel volwassen moeten worden. De hele literatuur is toch een tegenwereld.’ | |
- Die tegenwereld, is dat ook niet een soort bastion? Arnold Heumakers schreef in zijn recensie van Dag lieve vis: ‘Voor wat hij beschouwt als het kwaad in de wereld lijkt Offermans geen serieuze belangstelling te kunnen opbrengen. Aandacht heeft hij alleen voor wat aan het kwaad is ontsnapt.
|