Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Middeleeuwse opschriftenEen rijmspreuk van papieren letters in DeventerTijdens restauratiewerkzaamheden in het pand Brink 52-53/59 te Deventer werd op 29 november 1991 een literaire vondst gedaan. Vanaf de eerste verdieping werden de balken van de bovenliggende vloer nauwkeurig bekeken, en toen bleek dat een ervan een stuk tekst bevatte dat zich uitstrekte over bijna de volle breedte (6,3 meter). Eenvoudig was het niet om de tekst op te merken, omdat de letters schuilgingen achter een verflaag die een deel van de balk bedekte. Onderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat het niet om geschilderde letters gaat, maar om letters van papier die zijn uitgesneden en opgeplakt. De Deventer balk was daarmee direct een unicum. Andere voorbeelden van deze techniek uit de Nederlanden zijn namelijk niet bekend.
De positie waarin de balk werd aangetroffen - met de tekst aan de onderzijde - kon niet de oorspronkelijke zijn geweest. Uit bouwtechnisch onderzoek is gebleken dat de balk aanvankelijk tegen de binnenkant van de voorgevel zat en de vloer van de toenmalige eerste verdieping ondersteunde. De toenmalige eerste verdieping komt overeen met wat thans de tweede verdieping is: de ruimte vanwaaruit de tekst te lezen was, betrof de zogenaamde ‘zaal’ en was de grootste ruimte van het pand. Vermoedelijk had deze ‘zaal’ een openbare functie, misschien was het ooit een winkel. De eik waaruit de balk is gezaagd werd vermoedelijk tussen 1461 en 1467 gekapt. De letters zullen in de late vijftiende of zestiende eeuw zijn aangebracht.
Keek men, gerekend vanaf de vloer, zo'n 6,5 meter omhoog, dan stond boven de ramen en de voordeur aan de zijkant van de moerbalk de volgende tekst te lezen: Prelaten.de.god niet.onsen
Monneke.de.er.closter.vleit
Here.strack ende [onghen]edich
Edel.v [rouwen].verliedich
En richter d[e] [d]at.recht.verkert
En riick.man de legen.lert
Papen.de.er.kercke.[mi]den
Olde.lude toter dulheit.tiden
En rider.de sin erue verkopet
[...].
[Prelaten die geen ontzag hebben voor God, monniken die hun klooster ontvluchten, heren streng en ongenadig, edele vrouwen die hun tijd verdoen, een rechter die het recht verdraait, een rijke man die leert liegen, priesters die hun kerk mijden, oude mannen die op dwaasheid uitzijn, een ridder die zijn land verkoopt,...]
Voor medioneerlandici is dit een oude bekende: het betreft het begin van een rijmspreuk die in diverse handschriften is overgeleverd. In de meeste redacties telt de spreuk veertien verzen. De vroegste bewijsplaats stamt al uit de veertiende eeuw, maar ook eeuwen nadien werd de rijmspreuk nog bij herhaling opgeschreven en zelfs gedrukt. De tekst raakte op den duur bovendien bekend in Duitsland. De papieren letters op de Deventer balk waren door beschadiging of slijtage af en toe moeilijk leesbaar of soms zelfs nagenoeg verdwenen. Door vergelijking met de andere redacties was het echter mogelijk de tekst aan te vullen tot een leesbaar geheel (men vergelijke de letters tussen vierkante haken). De rijmspreuk behoort tot het genre van de zogenaamde ‘priamels’. Dat zijn doorgaans korte gedichten waarin de opeenvolgende versregels eenzelfde soort opbouw vertonen en aan het eind onder eenzelfde ‘noemer’ worden samengevat. De slotregel waarop alles wordt herleid, heeft soms | |
[pagina 101]
| |
iets grappigs of onverwachts. In sommige rederijkersrefreinen wordt gespeeld met het procédé van de priamels, waarbij de stokregel dan bij herhaling als samenvattende ‘slot’regel fungeert. In de priamel waar we het hier over hebben, passeren in de meeste andere versies twaalf soorten mensen de revue die gedrag vertonen dat ‘zelden’ (dit woord wordt expliciet gebruikt) tot iets goeds leidt. Het beschreven gedrag wordt dus impliciet gekritiseerd. In een van de bronnen staat boven de Deventer tekst ‘Duodecim abusiva seculi’ [twaalf wantoestanden in de wereld] (vgl. p. 328 van Komrijs bloemlezing met Middelnederlandse lyriek, waar bovendien een positieve variant van de hier besproken priamel voorkomt met als opschrift ‘Duodecim orbis conservantia’ [Twaalf zaken in de wereld die behoud verdienen]). Het gedicht in Deventer begint zoals de andere redacties beginnen. Er worden echter maar negen soorten mensen met hun afkeurenswaardige gedrag opgesomd en ook het voor dit soort gedichten karakteristieke slot ontbreekt. Kennelijk liep de tekst dus nog zo'n 3,5 meter door op een andere plek (balk?) in dezelfde ruimte. Binnen het genre der priamels vormen exemplaren met het woord ‘zelden’ in de laatste regel kennelijk een soort apart: er zijn er meer bekend. In de bloemlezing van Gerrit Komrij is onder meer de volgende opgenomen (p. 80): Die een peert heeft dat qualijc gheet,
Ende een wijf die achter uut sleet,
Ende op elken tee twee exteroghen,
Die man leeft selden sonder doghen.
[Wie een paard heeft dat slecht loopt, en een vrouw die naar achteren schopt, en op elke teen twee eksterogen - zo'n man leeft zelden zonder pijn.]
Wie de balk wil bezichtigen, kan terecht in het Gemeentearchief van Deventer (Klooster 12), alwaar hij permanent wordt geëxposeerd. Over de vondst is meer gedetailleerde informatie te vinden in Heemschut 72 (1995), 39-40 en vooral in het Deventer jaarboek 1996, 22-30 (waaraan ik een deel van de feitelijke informatie heb ontleend).
Wim van AnrooijGa naar voetnoot+ |
|