Literatuur. Jaargang 14
(1997)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |||||||||
Hollandse geschiedenis beschreven en uitgebeeld
| |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
huis), in historisch opzicht gaf men de voorkeur aan de vroegere gravenreeks die erachter tevoorschijn was gekomen. De geleerde Cornelis van Alkemade verzette zich tegen deze voorkeur en was vervolgens de eerste die stilstond bij de bijzondere waarde van de paneelschilderingen. Na de jarenlange traditie die terugging op de fresco's, liet hij op zijn beurt gravures maken naar de panelen, die hij opnam in zijn Hollandse jaar-boeken of rijm-kroniek (1699) van Melis Stoke. Van Alkemades gezag deed zich gelden in de tijd erna: telkens als de Hollandse graven nadien werden afgebeeld, zetten de panelen de toon, de oorspronkelijkheid van de fresco's en de daarvan afgeleide gravures raakte hoe langer hoe meer op de achtergrond. Feitelijk is het de Utrechtse historica J.M. van Winter geweest die in 1971 opnieuw de aandacht heeft gevestigd op het ontstaan, in het begin van de vijftiende eeuw, van de muurschildering en de mogelijke relatie van deze vroege reeks met de laat-vijftiende-eeuwse paneelschilderingen. De discussie op dit punt verliest zich evenwel in details, die hier verder niet ter zake doen. Van meer belang is de omstandigheid dat Van Alkemades voorkeur voor de paneelschilderingen gepaard ging met aandacht voor de tekst die erop voorkwam. Want dat was een belangrijk verschil met de muurschildering: waar deze uitsluitend uit een reeks portretten bestond (van Dirk 1 tot en met, vermoedelijk, Jacoba van Beieren), bevatten de houten panelen tevens een korte kroniek in rijmende verzen, waarin de geschiedenis van het graafschap Holland uit de doeken werd gedaan. Van Alkemade was de eerste die de waarde van de korte kroniek inzag en er een editie van in druk liet verschijnen. In de moderne handboeken wordt deze tekst intussen overigens niet meer vermeld. | |||||||||
Waar en wanneer de tekst ontstondBij de studie van Middelnederlandse literatuur is het vaak zo dat een tekst in meer dan één handschrift of druk is overgeleverd. Bij nauwkeurige vergelijking van de voorhanden zijnde bronnen is er altijd sprake van kleine of grote onderlinge verschillen. Bij het overschrijven konden fouten insluipen of bewust veranderingen worden aangebracht en bovendien werd een tekst doorgaans automatisch geheel of gedeeltelijk aangepast aan het dialect van de kopiist. Ook van de Haarlemse gravenportretten hebben in de loop der jaren (ná elkaar) uiteenlopende ‘versies’ bestaan, zowel van de afbeeldingen als van de bijbehorende tekst: de panelen zijn in de achterliggende eeuwen namelijk meer dan eens gerestaureerd. Wie de tekst op de panelen goed bekijkt, kan zelfs met het blote oog vaststellen dat er een eerdere versie van de tekst onder zit. Op enkele plaatsen (daar namelijk waar een tekstblok bewust enkele centimeters naar rechts is opgeschoven) is het zelfs mogelijk om bij strijklicht (sporen van) een derde versie waar te nemen. De tekst die thans op de panelen te lezen staat, stamt vermoedelijk uit het midden van de achttiende eeuw, en over één ding kan geen twijfel bestaan: degene die de restauratie tertijd uitvoerde had weinig of geen benul van de inhoud van de tekst, noch van de oudere taalvormen. Want hoe is het anders te verklaren dat het kroniekje in zijn huidige vorm wemelt van de onmogelijke woordvormen? De tekst op de panelen is dus geen getrouwe afspiegeling van de tekst zoals die oorspronkelijk op de panelen werd aangebracht. Toch valt er over die oorspronkelijke versie van de tekst wel het een en ander te zeggen. De tekst volgens de editie van Van Alkemade bevat bijvoorbeeld al heel wat minder onbegrijpelijke lezingen, die er dus kennelijk zijn ingeslopen tijdens een latere restauratie. Als we nog verder teruggaan in de tijd, stuiten we op afschriften van de panelentekst in diverse handschriften. Sommige bezoekers van het Haarlemse stadhuis, waar de panelen immers sinds 1578 hingen, hebben kennelijk de moeite genomen om de tekst van de panelen over te schrijven. De vroegste daarvan dateren nog uit de zestiende eeuw. Zo'n afschrift kon op zijn beurt natuurlijk ook weer gaan functioneren als voorbeeldtekst en in de geleerde kringen waarin dit soort historische teksten circuleerde (zoals de Leidse kring rond Jan van Hout) was een kopie snel gemaakt. Op grond van alle afschriften is het mogelijk gebleken de oorspronkelijke tekst dan wel niet te reconstrueren, maar op de meeste punten toch zeer nabij te komen, en op basis daarvan kan een betrouwbare uitspraak worden gedaan over de tijd van ontstaan. Het aardige daarbij is dat met een datering van de tekst tevens de panelen als geheel van een datum kunnen worden voorzien: tekst en beeld zijn namelijk als een eenheid geconcipieerd. De laatste graaf van Holland die wordt beschreven en afgebeeld is Maximiliaan van Habsburg. In de tekst wordt hij aangeduid als Rooms-Koning, wat hij werd op 9 april 1486. Op een andere plaats is er sprake van de verloving van Margaretha (een dochter van Maximiliaan en Maria van Bourgondië) met Karel viii van Frankrijk, die echter op 6 december 1491 werd verbroken. Daarmee is dus de periode begrensd waarbinnen de gravenreeks tot stand is gekomen. Hoewel er niets valt te bewijzen, is het plausibel om in Johannes a Leydis de auteur van de tekst te zien. Hij staat onder meer bekend als auteur van diverse geschiedwerken, ook over de geschiedenis van Holland, en hij was vanaf 1455 nauw gelieerd met het Haarlemse klooster, waarvan hij in de jaren zeventig enige tijd prior is geweest en waar hij, als subprior, ook zijn levensavond sleet. Getuige zijn Brederode-kroniek onderhield hij bovendien nauw contact met het adellijke geslacht van de Brederodes, die in de nabijheid van Haarlem hun kasteel hadden, en die op hun beurt weer in nauw contact stonden met de Haarlemse karmelieten (ze werden bijvoorbeeld in het Haarlemse klooster begraven). De Brederodes worden genoemd in de tekst op de panelen. De vroegste telg uit hun geslacht, een zekere Sijvert, zou een zoon zijn geweest van Arnulf, een van de vroegste graven van Holland. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw claimden de Brederodes op grond van deze afstamming de rechtmatige opvolging in het graafschap Holland. In de tijd dat de panelen ontstonden werd de Jonker Fransen Oorlog uitge- | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
vochten, waarbij Frans van Brederode (+23 juli 1490) zich opwierp als leider van degenen die zich verzetten tegen het landsheerlijk gezag van dat moment, in casu Maximiliaan van Oostenrijk. Des te opmerkelijker is het als uit een rekening van de Grafelijkheidskamer over het jaar 1493 blijkt dat Maximiliaan de Haarlemse karmelieten financieel heeft ondersteund in verband met de bekostiging van de prestigieuze gravenreeks, waarop hijzelf voorkwam als laatste en enige nog levende graaf. Het heeft er alle schijn van dat het kroniekje in de tijd van zijn ontstaan op diverse manieren verbonden was met de historische actualiteit van de late vijftiende eeuw. | |||||||||
Terzijde IAnder uuytgeven extraordinaris. | |||||||||
Heraut en DoodSlechts zeventien van de negentien panelen bevatten afbeeldingen van de Hollandse graven. De serie opent met een portret van een heraut, die een tekstrol in zijn hand houdt waarop de proloog van het kroniekje staat. Het laatste paneel geeft een onverwachte wending aan het geheel: het bevat een afbeelding van de Dood, die aan het slot van de tekst ook zelf het woord krijgt. Het is duidelijk dat de hele gravenreeks door dit opmerkelijke einde verbonden raakt met voorstellingen van de dodendans. In de rekeningpost uit 1493 wordt het laatste paneel ook met zoveel woorden aangeduid als ‘de danse van Magabet’. De rest van de tekst, dus het hele voorafgaande stuk, wordt impliciet in de mond van de heraut gelegd. Dat voor een heraut werd gekozen, is in iconografisch opzicht weliswaar vrij zeldzaam, maar als idee allerminst vergezocht. Herauten, de ceremoniemeesters van de ridderschap en specialisten op het gebied van heraldiek en adellijke anciënniteit, hadden zich in de loop van de veertiende eeuw ontwikkeld tot auteurs, vooral van teksten met een historische inslag en van heraldische traktaten. Dat juist een heraut de tekst presenteerde en in de mond gelegd kreeg, verleende het geheel een hoogst authentiek en waarheidsgetrouw karakter. Herauten duidden historische personages in hun werk doorgaans aan door middel van een heraldisch wapen. Ook op dit vlak is ervoor gezorgd dat de panelen een betrouwbare indruk zouden wekken, doordat alle graven zijn voorzien van hun persoonlijke herkenningsteken. Anders dan de inleidende heraut, was de combinatie van een gravenreeks met heraldische wapens wel ontleend aan de traditie. Eerdere reeksen van de graven van Holland, maar ook van tal van andere geslachten (in de Nederlanden onder anderen de hertogen van Brabant en de graven van Vlaanderen), werden op vergelijkbare wijze geïndividualiseerd. In kunsthistorisch opzicht bevatten de Haarlemse gravenportretten naast traditionele elementen dus ook enkele vernieuwende aspecten. Op het inleidende paneel met de heraut is nog iets bijzonders aan de hand. Op de panelen 2 tot en met 19 wordt de achtergrond gevormd door een versierd kleed, dat als afscheiding dient van een erachter gesuggereerde ruimte, die is voorzien van boogvormige gewelven. Deze boogvorm keert terug in de lijsten van de panelen en heeft misschien een eenheid gevormd met de boogvormen van de kloostergang waar ze oorspronkelijk hebben gehangen. Reëele ruimte en virtuele ruimte raakten op deze wijze met elkaar verbonden. Des te opvallender is het dat het paneel met de heraut er anders uitziet. Wel is er sprake van een boogvormig gewelf, maar een kleed ontbreekt. Achter de heraut bevindt zich een muur, en ook naast hem (aan zijn rechterhand) loopt een muur (hij staat als het ware in een hoek van de ruimte). In beide muren bevinden zich kleine, ook weer boogvormige vensters waardoor men zicht heeft op het omringende landschap. Het venster in de dwarsmuur biedt uitzicht op heuvelig terrein, het rechter venster in de achtermuur toont een kronkelende rivier. Volgens een zestiende-eeuwse bron hingen de panelen aan de zuidzijde van de kloosterkerk, een beschouwer stond dus met zijn gezicht naar het noorden. Wie deze situatie combineert met de ligging van Haarlem, komt allicht op het idee dat de beide uitzichten in zekere zin een realistisch karakter dragen: met de heuvels zijn de duinen bedoeld, met de rivier het Spaarne. De schilder heeft er dus naar gestreefd de panelenreeks ruimtelijk te verbinden met de realiteit van de Haarlemse omgeving. De koppeling met Haarlem werd ook door middel van de tekst tot stand gebracht. Zo wordt in de regels die betrekking hebben op graaf Willem iii van Holland opgemerkt dat deze graaf ooit gedurende acht dagen luisterrijk hof had gehouden te Haarlem, waarbij twintig graven, honderd baanderheren en duizend ridders te gast waren geweest. De connectie van de stad met de grafelijkheid kwam misschien wel nergens zo duidelijk tot uitdrukking | |||||||||
[pagina 86]
| |||||||||
De Haarlemse gravenportretten: de heraut (paneel 1)
| |||||||||
[pagina 87]
| |||||||||
De Haarlemse gravenportretten: de Dood (paneel XIX)
als in het geschreven portret van graaf Willem i: onder diens aanvoering hadden de Haarlemse burgers in 1219 immers meegeholpen bij de verovering van Damiate, ‘die onwinlijcke stede’. Het waren de Haarlemmers geweest die de krijgslist hadden verzonnen om de ijzeren ketting voor de haven van deze Egyptische stad stuk te varen met behulp van een schip waaronder van tevoren een zaag was bevestigd. De legende van het zaagschip werd al langer gecultiveerd in Haarlem en was vaak verbonden met de schenking van het Haarlemse stadswapen (die ook wordt vermeld in de panelentekst). Het is derhalve geen toeval dat Willem i op het paneel in zijn linkerhand het wapen van Haarlem draagt. | |||||||||
Terzijde II
| |||||||||
Terzijde III
| |||||||||
De Franse vertalingHet Hollandse kroniekje functioneerde niet alleen tussen vier kloostermuren. In de zestiende en zeventiende eeuw werden er, zoals gezegd, diverse afschriften van gemaakt. De belangstelling voor de tekst stamt overigens al uit de vroege zestiende eeuw. Tussen 1508 en 1516 maakte iemand aan de hand van de panelen een afschrift, waarbij de tekst aan het slot werd geactualiseerd: de woorden van de Dood werden weggelaten en daarvoor in de plaatsVenster (paneel I) met uitzicht op de duinen
Venster (paneel I) met uitzicht op het Spaarne
| |||||||||
[pagina 88]
| |||||||||
Willem I - met het wapen van Haarlem in de hand - en Floris IV (paneel X)
kwam een beschrijving van Filips de Schone, die Maximiliaan in 1493 was opgevolgd, maar die in 1506 ook al weer was overleden. Maximiliaan had daarna opnieuw het Hollandse roer in handen genomen en daarom werd ook zijn tekstdeel in deze zin aangepast. Dit aldus herziene afschrift werd tussen 1516 en 1518 uitgebreid met een beschrijving van Karel v, die in 1515 was opgevolgd als graaf van Holland. | |||||||||
Terzijde IVEnkele landsheren die over Holland regeerden: | |||||||||
Terzijde V
De versie tot en met Karel v werd als uitgangspunt gekozen voor een vertaling van de tekst in het Frans. Deze werd in 1518 te Amsterdam op de pers gelegd door de uitgever Doen Pieterszoon. De Haarlemse tekst werd dus geschikt geacht om Karels opvolging in het graafschap Holland onder de aandacht te brengen van een Franstalig publiek. Het ligt voor de hand om daarbij te denken aan de zuidelijke Nederlanden en - verder weg - aan Frankrijk. De taal geeft immers aan dat we te maken hebben met propaganda van de zijde van de Habsburgse machthebbers. De geïntendeerde verspreiding is een pikant gegeven voor wie zich realiseert dat de afstamming van de Franse koning (met wie Maximiliaan bijna altijd oorlog voerde) in de proloog impliciet wordt teruggevoerd op Pippijn, die niet van koninklijke bloede was. En dat laatste gold nu juist wel voor de hertog van Aquitanië, die een voorvader was van de eerste graaf van Holland... De vertaling is slechts bekend in één exemplaar. Hij komt voor op een houtsnedenreeks van de hand van Jacob Corneliszoon, die de graven van Holland uitbeeldde als ruiterstoet, verdeeld over negen bladen. De gravinnen rij- | |||||||||
[pagina 89]
| |||||||||
Blad I van de houtsnedenreeks met Franse vertaling van de panelentekst
den overigens op ezels, wat op invloed vanuit Spanje schijnt te duiden. Bladen van de gravenreeks van Jacob Corneliszoon worden bewaard in diverse Europese bibliotheken. De afbeeldingen komen soms voor in combinatie met een kroniek van Holland in het Latijn. Voor de bladen met Latijnse tekst dacht men kennelijk aan een nog bredere verspreiding dan uitsluitend het Franse taalgebied. Alleen in het exemplaar van de houtsnedenreeks die wordt bewaard in de Kunsthalle te Karlsruhe zijn de Hollandse graven afgedrukt in combinatie met de Franse tekst. Een bijzonder aspect van de reeks te Karlsruhe is voorts dat de bladen met de hand zijn ingekleurd. Houtsnedenreeksen waren populair in de zestiende eeuw en werden soms gebruikt als wandversiering. Mogelijk heeft ook deze ingekleurde reeks zo'n functie gehad. De Haarlemmers konden intussen tevreden zijn: de roem van hun stad, die nog het meest tot uitdrukking kwam in het legendarische Damiate-verhaal, raakte op deze wijze verbreid tot ver buiten de grenzen van het graafschap Holland. | |||||||||
LiteratuuropgaveDit artikel bevat een klein gedeelte van de uitkomsten van een gezamenlijk onderzoeksproject rond de Haarlemse gravenportretten. In dit project is samengewerkt door de kunsthistorici dr. Truus van Bueren (Utrecht), dr. Reindert Falkenburg (Den Haag) en dr. Jan de Jong (Groningen), door de taalkundige dr. Marijke Mooijaart (Leiden) en door schrijver dezes. De uitkomsten van dit onderzoek worden binnenkort in boekvorm gepubliceerd (De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld). Het is in dit toekomstige boek dat men een uitgebreide verantwoording aan zal treffen. |
|