Literatuur. Jaargang 12
(1995)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||||
De buitenstaander
| |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
ren weg te roven: Barbaren langs de zijderoute. Psychologische romans liggen mij wat minder. Zielige relaties die tot het bot worden uitgediept kunnen mij niet langer boeien. Bij het selecteren van wat ik lees, trek ok mij niet veel aan van boeken-toptiens of Libris-nominaties. Ik doe meestal spontane aankopen als ik in de boekhandel neus, zoekend naar Homerusliteratuur. Dan stuit ik soms op een aantrekkelijke titel, waarvan ik denk: dat moet ik lezen.
Over de Nederlandse literatuur heb ik geen mening die naar buiten gedragen kan worden. Ik denk dat onze letterkunde net zo goed is als die in andere landen. Sommige dingen, zoals van Renate Rubinstein, heb ik met genoegen gelezen. Onder professoren vind ik een heel prettig boek, zelfs om te herlezen, maar mijn smaak is wat dit betreft niet erg gericht. Wat in vergelijking met andere literaturen wel opvalt, is dat de Nederlandse schrijvers nogal op hun eigen land gericht zijn. Zij hebben weinig internationale aanknopingspunten. Springer is wat dat betreft een uitzondering. Hem vind ik knap schrijven, een intellectueel. Maar ik heb geen lievelingsschrijver. Als ik van een schrijver twee, drie boeken heb gelezen, vind ik het wel weer mooi.
Ik krijg natuurlijk ook veel boeken, bij allerlei gelegenheden. Die lees ik niet allemaal, maar alles blader ik in ieder geval door, en hier en daar bekijk ik een hoofdstuk. Ik beschouw dat niet als echt lezen. Maar boeken die ik van mijn dochters krijg, lees ik wel. Zij weten dan ook wat ik leuk vind. Ze weten dat het een boek moet zijn waar een zekere spanning in zit. Het is natuurlijk allemaal begonnen met de gebruikelijke jeugdliteratuur. Dick Bos, Winnetou, Jan de Hartog. Dat heb ik tamelijk veel gelezen. Mijn vader was iemand die niet veel deed buiten zijn vak, hij was een echte wetenschapsman, sterk geconcentreerd op het Sanskrit. Hij had bij voorbeeld een eigen methode ontwikkeld om Sanskrit-teksten te analyseren. Mijn grootvader was veel breder georiënteerd. Hem heb ik nooit gekend C.H. Goekoop
- hij is al in 1914 overleden. Hij was een echte Griekenland-liefhebber met een uitgebreide Griekse bibliotheek. En mijn grootmoeder was in feite de eerste kunsthistorica in Nederland. Ze kon in Nederland niet afstuderen. Omdat het vak kunstgeschiedenis hier nog niet bestond, heeft ze in Berlijn haar bul gehaald. De eerste vrouw van mijn grootvader was overigens Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk, maar zij hebben samen geen kinderen gekregen, dus geldt zij niet als ‘echte’ familie. Cecile was schrijfster, en vooral haar boek Hilda van Suylenburg heeft eind vorige eeuw veel opschudding verwekt omdat het zo feministisch was. Dat vind ik nu overigens erg meevallen. Mijn grootvader en Cecile zijn gescheiden. Dat was nog een heel drama, waarbij heel Den Haag meeleefde. Want ze hielden eigenlijk wel van elkaar, maar konden moeilijk met elkaar samenleven. Zij is naar Parijs vertrokken, hij is haar achterna gereisd, maar zij voelde zich toch te veel gevangen in het sociale leven dat hij om zich heen had georganiseerd. Couperus heeft er nog een roman aan gewijd: Langs lijnen van geleidelijkheid.
Enfin, er werd bij ons thuis niet echt veel gelezen. We waren gewoon een Hollands huisgezin. Mijn fascinatie voor Homerus heeft via mijn grootvader en grootmoeder wel een familie- | |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
geschiedenis, maar het was eigenlijk toeval dat ik eraan ben begonnen. Een van mijn dochters moest een scriptie maken en toen kwamen we terecht bij de hobby van mijn grootvader. Ik ben in zijn enorme bibliotheek gedoken en zo is het gebeurd.
Ik lees de Ilias en de Odyssee voor mijn plezier. Elke keer weer haal ik er nieuwe dingen uit. Dat vind ik het grappige ervan: hele verhalen krijgen een nieuwe dimensie. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat ik het doe, wat ik herlees normaal gesproken nooit iets. Ik lees naast Homerus’ eigen teksten veel over hem. Er komen continu titels uit, geen literatuur, maar vaak wel goed geschreven. Ik heb een eigen Homeruskast. Dat is inmiddels een grote boekenkast geworden. Er kan ook niets meer bij.
Soms reis ik af naar Griekenland en uiteraard de westkust van Turkije om na te gaan hoe het een en ander zich daar heeft afgespeeld. Het is overigens wel moeilijk iets nieuws over Homerus te schrijven, er is al zo ontzettend veel over geschreven. Enkele jaren geleden heb ik een boek geschreven over Odysseus’ reis na de val van Troje: Op zoek naar Ithaca. Nu werk ik aan een boek over Homerus zoals ik hem zie. Het wordt de studie van een leek, niet van een classicus, over deze grote dichter. En of het nu helemaal populair wetenschappelijk zal worden, of iets anders, daar ben ik nog niet uit. Ik ben nu nog bezig met research. Dat gaat niet echt systematisch; daarvoor moet ik eerst met pensioen zijn. Eigenlijk moet je er dagen achter elkaar aan kunnen werken, terwijl ik het nu gewoon tussendoor doe, tussen neus en lippen als het ware. Nee, met classici heb ik geen contact. Dat is het probleem van de baan die ik nu heb: ik heb gewoon niet zoveel tijd over.
Wetenschappers zullen mijn invalshoek beschouwen als onorthodox. Het gaat er mij om Homerus als de voordrachtskunstenaar te portretteren. De wetenschap gaat vooral op allerlei filologische aspecten in terwijl ik meer de praktijk bekijk. Het is orale poëzie geweest; een mengsel van solo-toneel, musical en cabaret zouden we tegenwoordig misschien zeggen. Je moet je voorstellen dat die tekst gebracht is voor een groot gezelschap, ondersteund door een lier of een ander instrument. De Ilias alleen al telt vierentwintig boeken die te zamen het verhaal vormen. Je kunt echt niet halverwege stoppen, want dan is het verhaal nog niet afgelopen. Aan de andere kant moet het in een aantal afgeronde delen zijn onderverdeeld, die elk in een dagdeel werden voorgedragen. Ik probeer me voor te stelen hoe een dichter dat bracht voor een breed publiek op een festival voor Grieken die bijeenkwamen uit vele delen van de kust van Klein-Azië. Een dichter schraapt alles bij elkaar, maakt er een geheel van. In zijn eigen taal. Zijn eigen specifieke woordenschat. Vergelijk het voor het gemak met heer Bommel van Marten Toonder, direct herkenbaar aan het vocabulair. Homerus maakt taal. In feite heeft niemand die invalshoek ooit onderzocht. Maar daar denk ik aan als het gaat om Homerus: de taalmaker, de verteller.’ Jacqueline BelGa naar voetnoot+ | |||||||||||
Vijf laatstgelezen boeken
| |||||||||||
Top 5
|
|