Literatuur. Jaargang 12
(1995)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Blokuur Nederlands
| |
[pagina 214]
| |
Frans Mijnssen
maar wilde per se niet dat ik op een biografie zou promoveren. We hebben in overleg de vraagstelling veranderd: welke mechanismen zijn werkzaam als een schrijver in de vergetelheid raakt? Het werk dat ik onder Borgers gedaan heb, komt in een van de hoofdstukken terug, zij het in zeer gecomprimeerde vorm.’
Intussen werkt Hilberdink al bijna dertien jaar aan zijn proefschrift. ‘Het zal de literatuurbijlage van Vrij Nederland niet vanzelf halen, het zal de academie niet op haar grondvesten doen trillen - ik maak me daar geen illusies over. Ik ben gedoemd om voor de klas oud te worden, maar dat klinkt waarschijnlijk iets negatiever dan ik het bedoel. Laat ik het liever zo formuleren: het onderwijs staat mij niet tegen.’
Hij heeft het lesgeven nooit beschouwd als een eerste roeping. ‘Toen ik net afgestudeerd was, kon ik wat uren krijgen op een avondatheneum. Later ben ik bij verschillende scholen langsgefietst om de rectoren van mijn bestaan op de hoogte te brengen. Die tactiek had al spoedig succes.’ In de jaren die volgden, is Hilberdink met name het contact met zijn leerlingen gaan waarderen. ‘Ze zullen me misschien geen bevlogen leraar vinden, maar ze merken zeker dat ik mijn eigen enthousiasme op hen probeer over te brengen. Ik pas daarvoor allerhande trucs toe. De anekdotiek leent zich mijns inziens uitstekend voor dit doel. Als ik een les aan Bredero wijd, begin ik te vertellen over de tragische wijze waarop hij aan zijn einde kwam. Of ik kijk de kunst af van Nova: dan vertel ik een lang en spannend verhaal over het leven van een schrijver zonder dat ik diens naam genoemd heb. Als ik een klas echt wil grijpen, heb ik een heel rijtje met onderwerpen klaar liggen. Niet dat ik een repeterende breuk ben, maar ik weet nu eenmaal dat ik met sommige schrijvers meer succes boek dan met andere. Jan Arends bij voorbeeld, of Gerard Reve - als ik over hen vertel, hangen de leerlingen bij wijze van spreken aan mijn lippen.’
‘In 4 atheneum krijgen de kinderen een lijst met zo'n tweeduizend boeken van 1880 tot nu waar ze uit mogen gaan kiezen. We bieden al in de derde het begrippenapparaat aan om een boekbespreking te kunnen maken en beginnen in de vierde met de literatuurgeschiedenis van middeleeuwen tot heden. In 5 atheneum moeten alle leerlingen een historisch en een hedendaags onderwerp kiezen - een schrijver meestal, of een stroming - en daarover allerhande materiaal verzamelen. We hebben in de loop der jaren op school een enorme mediatheek opgebouwd, zodat ze prima uit de voeten kunnen met de documentatie die in het gebouw aanwezig is.’ Tijdens het mondelinge schoolonderzoek worden de leerlingen over hun twee specialisaties aan de tand gevoeld. Bovendien worden er vragen gesteld over de vijfentwintig romans en dichtbundels die ze hebben moeten lezen. ‘Een leerling zei me eens aan het eind van het mondeling: “Nou meneer, ik ben blij met mijn acht, maar u moet niet denken dat ik de komende ja- | |
[pagina 215]
| |
ren nog één boek aanraak!” Die opmerking, zo terloops en vrijblijvend geplaatst, staat in mijn geheugen gegrift. Niet dat ik er treurig van word, maar zo'n diepgaand gebrek aan werkelijke interesse, dat volgens mij eerder regel is dan uitzondering, zorgt er wel voor dat ik met beide benen op de grond blijf.’
Voor de recente ontwikkelingen in het onderwijs houdt Hilberdink zijn hart vast. De fusies waartoe veel scholen op dit moment verplicht worden en die ook de Thorbecke Scholengemeenschap niet gespaard hebben, oefenen een enorme invloed uit op de sfeer. En dan de basisvorming voor de onderbouw en de plannen voor de tweede fase ten behoeve van de hoogste klassen, die binnen afzienbare tijd zal worden ingevoerd. Hilberdink: ‘Ik moet nog zien dat die tweede fase goed van de grond komt. De opzet ervan is dat leerlingen, meer dan nu het geval is, zelfstandig leren studeren. Voor Nederlands betekent het dat leerlingen op een heel andere manier met boeken moeten leren omgaan. Klassikale literatuurgeschiedenislessen zullen wellicht verdwijnen. “Vond je het een mooi boek en waarom niet?” - ik vrees dat dat zo'n beetje de aanpak wordt. Jammer, heel jammer. Ik heb zelf een zeer traditionele opleiding genoten, een heleboel boeken genuttigd die ik niet onmiddellijk kon duiden of smaken, maar ik heb niet het idee dat dat me slecht heeft gedaan. Een brede opleiding is wat mij betreft heel wenselijk. Nu wordt, is de bedoeling, het onderwijs projectmatiger van aard. Leerlingen mogen meer dan nu het geval is zelf gaan aangeven wat ze willen leren en worden vervolgens in groepen opgedeeld. Dus niet meer in klassen, maar in “leerhuizen”. Ik stel me voor dat leerlingen uit één klas dan op hetzelfde moment met verschillende aspecten van hetzelfde vak bezig zijn. De taak van de leraar wordt, heb ik begrepen, het stimuleren, het helpen problemen op te lossen, het zorgen dat ze niet in de gordijnen klimmen. De leraar moet niet zozeer de leider zijn, maar de begeleider, want zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid staan centraal.’ Met ingang van het nieuwe schooljaar zullen Hilberdink en zijn collega's met deze aanpak experimenteren. ‘We kunnen ons er toch niet meer aan onttrekken. Onze sectie heeft besloten mee te werken om er het beste van te maken. En in alle redelijkheid: natuurlijk zijn we bereid zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van het vervolgonderwijs. Volgens het Ministerie willen de vervolgopleidingen niet in de eerste plaats dat wij leerlingen culturele bagage meegeven, maar vooral dat wij leerlingen afleveren die probleemoplossend kunnen denken. Het zij zo.’
Zijn onderzoek biedt Hilberdink de kans om zich geregeld te onttrekken aan het onderwijs en zich op een andere manier met de neerlandistiek bezig te houden. ‘Ik werk onder bijzondere omstandigheden, want de familie Mijnssen bewoont een prachtig huis in de bossen bij Elspeet waarin ik een eigen werkruimte heb in Mijnssens bibliotheek vol bijzondere bibliofiele uitgaven, en waar een computer tot mijn beschikking staat. Ik verblijf er middenin de sfeer van mijn onderwerp. Die ervaring is voor mij eigenlijk nog belangrijker dan die hele promotie. Ik zit met brieven van Kloos en Gorter in mijn handen, ik lees ontroerende opdrachten van collega-schrijvers aan Mijnssen, ik blader door de boeken die hij ook duizend-en-één keer onder ogen heeft gehad...Mevrouw Mijnssen, de schoondochter van de schrijver, is geweldig gastvrij. Ze heeft me de sleutel van het huis gegeven - in letterlijke zin, zodat ik aan het werk kan als ik er zin in heb, maar ook in figuurlijke zin, door me alle vertrouwen van de wereld te schenken. Ze heeft me inzage gegeven in de stukken, ze is bereid al mijn vragen te beantwoorden en ze bemoeit zich inhoudelijk niet met wat ik schrijf. Ik weet zeker dat die weldadige omstandigheden er grotendeels verantwoordelijk voor zijn dat ik er tegen op zie dat ik deze periode van werken aan mijn dissertatie moet afsluiten. Aan de andere kant: het is voor mij vreselijk belangrijk dat mevrouw Mijnssen er bij is als ik promoveer. Daarom wil ik mijn boek toch binnen enkele maanden voltooien.’
‘Sommige collega's op school vragen argwanend wanneer ik nu eindelijk eens promoveer. Ze geloven vermoedelijk niet eens meer dat ik echt | |
[pagina 216]
| |
aan dat onderzoek werk. Maar door de schoolleiding word ik wel gestimuleerd. Ik krijg een keer of drie per jaar verlof om naar symposia te gaan of mijn promotor te ontmoeten. “Dan kom je eens onder de mensen”, zegt de rector. De school heeft er verder voor gezorgd dat ik jarenlang op woensdag om elf uur vrij was. Het rooster werd aangepast zodat ik aan het proefschrift verder kon. Dat is bijzonder, want ik kan moeilijk aantonen wat nu precies het belang is van mijn onderzoek voor de school. Wat ik over Mijnssen weet, kan ik niet of nauwelijks gebruiken in mijn lessen. Daar staat tegenover dat ik mezelf op deze manier als neerlandicus wel verder ontwikkel, en dat heeft zonder twijfel invloed op mijn functioneren als docent. Ik zie het als een belangrijke symbiose: praten over literatuur in de klas, en tegelijkertijd direct in contact zijn met die literatuur via de brieven en documenten. De ideale situatie - bijna.’
Annette PortegiesGa naar voetnoot |