brengen. En specialisten bij wie ik te rade ging, konden me ook niet helpen. Heel irritant.
Ik heb iets van Glazemaker gebruikt in een stuk in Tirade en ik heb nog een stukje geschreven in Hermeneus over zijn Ilias-vertaling. Het is in ieder geval zeker dat hij de Ilias niet uit het Grieks heeft vertaald: was dat wel het geval, dan had hij dat zeker trots gemeld. En dat heb ik getraceerd. Maar op een gegeven moment geloofde ik het wel. Toen waren er andere dingen die me bezighielden.
Ik zit bij voorbeeld in een leesclub sinds ik me uit de Hoge Raad terugtrok. Ik geloof dat de club door Bert Poll (de voormalige chef Kunst van nrc Handelsblnd, j.b.) is gestart. We lezen niet alleen Nederlandse letteren, maar wel puur literatuur, vooral romans. Dat gebeurt meestal zeer chaotisch en amusant. En bijna altijd zijn de oordelen verrassend. Vaak denk je: ik had nooit oordacht dat die dit of dat zo mooi zou vinden.
Via die club lees ik momenteel het meeste aan literatuur. Het leuke is dat je met zo'n club ertoe komt dingen te lezen die je zelf nooit gekozen zou hebben, en soms ook wel eens dingen te herlezen die je altijd al wilde herlezen,maar waar je een stoot voor moet krijgen. Dat geldt bij voorbeeld voor Du Perron. Toen ik die op mijn twintigste las, heeft die mij geweldig gepakt. Dat heb ik herlezen in de leesclub en de meningen waren er toen over verdeeld. Ik was wel ietsje minder lyrisch dan ik als jongen van twintig was, maar toch vind ik het nog altijd heel knap.
Destijds raakte ik gefascineerd door Du Perron en Ter Braak. Ik heb Ter Braak een keer ontmoet in Woudschoten tijdens een conferentie die voor de oorlog voor studenten georganiseerd werd door het Comite van Waakzaamheid. U weet wel, Ter Braak, Du Perron en de historicus Romein tegen het nazisme. Mijn vader zat in de Haagse afdeling van het Comité, daar hoorde ik dus veel over. En hij is toen ook naar die conferentie geweest. Met zijn drietjes zijn we teruggereisd, Ter Braak, mijn vader en ik. Dat is mijn enige contact met Ter Braak geweest. Hij had daar een lezing gehouden en was vreselijk aardig, een heel bescheiden man. Geen showfiguur. In de leesclub hebben we het afgelopen jaar ook het eerste deel van Frida Vogels' De harde kern gelezen. Ik moet zeggen, langzaam doorlezend ging het nog wel, maar het begin viel me niet mee. Het is ongelooflijk egocentrisch. Bovendien is de stijl een beetje taai. Ik moest er aan wennen dat er op iedere pagina drie keer ‘mieters’ stond. Uiteindelijk ben ik er in vastgelopen. Ik had de indruk, en dat hoor ik ook we1 eens van mensen buiten de club, dat het meer een boek voor vrouwen is dan voor mannen.
We hebben vorig jaar ook de Mulisch-pil gelezen. Het viel me niet tegen, maar hij is zo precieus en hij heeft filosofische pretenties die hij niet waar kan maken. Ik ben eigenlijk bepaald niet niet sterk in de Nederlandse literatuur. Het meest enthousiast ben ik over schrijvers waar iedereen enthousiast over is: Multatuli, Elsschot, niks origineels.
Mijn eerste letterkundige liefde lag meer op het gebied van de Franse literatuur. Mijn vader was erg Frans georiënteerd. Hij had een prachtige bibliotheek. Hij was een selfmade man, moest al op zijn veertiende geld verdienen. Hij was wiskundig, dat had hij zich zelf aangeleerd, maar ook geweldig historisch en literair geïnteresseerd. Hij heeft een mooie verzameling opgebouwd in de loop der jaren. Voor betrekkelijk weinig geld kocht je toen prachtige edities. Het hele huis stond vol boeken. Mijn vader was een expansieve man en als hij dingen enthousiast aan het lezen was dan ging hij er over vertellen en er stukjes uit citeren, zo kreeg je veel mee.
Het gymnasium was niet echt een inspiratiebron wat de keuze van boeken betreft, nee. Maar als ik een studie gekozen had op grond van mijn belangstelling, dan had ik Klassieke talen of Frans gekozen. Omdat ik geen leraar wilde worden, heb ik dat niet gedaan. Ik was eerlijk gezegd een beetje een saai jongetje, vrees ik.
Balzac was een van mijn eerste liefdes. Over hem ging mijn eerste publikatie in De Gids van 1939; over de receptie van Balzac in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Daar ben ik in zoverre tevreden over dat het in een tijd was dat er over receptie nog nauwelijks geschreven werd in Nederland. Ik ontdekte toen al die