Heritage’ verdiept de eigen geschiedenis en trekt toeristen. De ironie wil dat Nederland hier, waar al bijna twee eeuwen geen rood-wit-blauw meer wappert, tastbaarder aanwezig is en in het openbaar veel sterker wordt gekoesterd dan in Indonesië. Op Java bestaan vijftig jaar na dato nog postkoloniale gevoeligheden. In Malakka bestaat na twee eeuwen alleen nog sentiment.
Je vraagt je af wie het geweest zijn, de schepelingen, militairen en voc-kooplui die in Malakka voet aan wal zetten en er vaak ook bleven. Sommigen hadden vrouw en kinderen bij zich. Wat verwachtten ze van het leven? Waarover spraken ze? Wat aten ze, hoe kleedden ze zich, hoe wapenden ze zich tegen het vuil, de warmte en het vocht? Wat vonden ze van hun nieuwe woonplaats, hun stadgenoten en de drukte bij de Tempel van de Heldere Wolken? Ze hadden zich op onzekere oceanen naar de andere kant van de wereld gewaagd en moeten beslist in de God geloofd hebben die hen tot zo ver geholpen had. Voor hem bouwden ze hun monumentale grote kerk, als om zichtbaar te maken hoeveel machtiger de ene God van Nederland was dan al die bewierookte gouden afgodsbeelden van Azië.
Een ding is zeker: ze stierven jong. Boven op de fortheuvel, in de ruïne van de Jezuïetenkerk, staan hardstenen zerken van zo'n twee meter hoog met goed leesbare inscripties. Opperkooplieden van nog geen dertig en hun jonge vrouwen bezweken aan de koortsen van Malakka. Er is een kindergraf bij. Zo monumentaal werden kinderen in patria niet begraven. Op de steen staat een tekst gebeiteld van een anomieme grafdichter.
In Syn Leven Was Hy Vaders
Doen God De Ziel DeeD Gaen
En Ofter Nae Syn UitVaert
In grote trekken volgt de grafdichter de traditionele topiek van zeventiende-eeuwse begrafenispoëzie, waarover we goed zijn ingelicht door het proefschrift van Sonja Witstein uit 1969, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance. Er is een laus, een lofprijzing van de overledene: kleine Dirk was een vreugde voor zijn ouders en een ‘geneugt’ voor zijn broer. Daarmee is tegelijkertijd ook het verlies genoemd dat de achterblijvers lijden, de iacturae demonstratio. Een element van troost (consolatio) ligt in de omstandigheid dat God zelf het jonge zieltje heeft weggeleid. De gebruikelijke zinnen over het rouwbeklag (luctus) ontbreken, maar het verdriet van het gezin Van den Kerckhoven is impliciet al aan de orde gesteld door het noemen van ouders en broer die Dirk nu moeten missen.
Poëtisch is het gedicht geen meesterwerk, maar het is aangrijpend. Zo'n naam op deze plek, Van den Kerckhoven, dat verzin je niet. Daar komt de werkelijkheid de poëzie inhalen. Dat gebeurt ook tegen het slot. Daar worden tijd en plaats van de begrafenis op rijm vermeld, ingeleid door de conditionele zin: ‘En als er iemand zou vragen naar zijn uitvaart’. De dichter van 1660 richt zich met die woorden over de eeuwen heen tot ieder die hier ooit zal stilstaan om de zinnen op het graf te lezen en zich te verdiepen in het lot van kleine Dirk. Het is een variant van een tekstmotief dat je vaker aantreft op monumenten: siste viator, reiziger blijf staan, en denk na over wat je hier ziet! Als ik boven op de fortheuvel van Malakka voel hoe de tijd ineenschrompelt, weet ik dat dat komt door dit korte stukje gebrekkige poëzie.
Arie Jan Gelderblom