Antipathieke personages
Ikke, ikke, ikke
Met antipathieke personages heb ik doorgaans minder moeite dan met onsympathieke personen, al is vrijwel nooit iemand (hetzij personage, hetzij persoon) voor honderd procent anti- of sympathiek. De eersten laten zich gemakkelijk pletten tussen voor- en achterplat; de laatsten kun je soms niet ontlopen. Iets ingewikkelder wordt het als een personage zich als ‘ik’ presenteert. Reeds op de middelbare school is ons geleerd dat een fictioneel ‘ik’ niet vereenzelvigd mag worden met zijn schepper, de auteur. Nog ingewikkelder wordt het als de auteur zich van een pseudoniem bedient. Wie is verantwoordelijk voor uitspraken van personages: J.A.A. Goris, Marnix Gijsen of Joachim van Babylon; Nicolaas Beets of Hildebrand; Frida Vogels of Berta Vogels/Mees?
Feit en fictie laten zich niet gemakkelijk scheiden. ‘Wie zichzelf wil beschermen, kan het beste het eigen “ik” als dekmantel gebruiken: ik ben er stiekem nog steeds van overtuigd dat geen mens die vermomming doorziet’, aldus Stephan Sanders in de Volkskrant van 11 juni 1994. Even verderop schrijft hij: ‘het “ik” [...] is een gerucht, waarover je anderen voortdurend hoort spreken. Maar heb jij het er eens over - verdenken ze je meteen weer van autobiografie.’
De veiligste manier voor een schrijver om niet op zijn ‘ik’ aangesproken te worden, lijkt de historische roman, de vie romancée of de biografie. Maar ook dan is het natuurlijk niet toevallig dat Couperus De berg van licht schrijft en Jan Fontijn de biografie van Van Eeden. Hoe dan ook, de lezer blijft zitten met het mps, het meervoudige-persoonlijkheidssyndroom dat ten grondslag ligt aan alle literatuur en de laatste tijd ook in de niet-fictionele media ruime aandacht krijgt: alles mag in Epe in de openbaarheid, maar niet in een dagboek.
Waarom zou men zich opwinden over antipathieke personages als men ze niet op de een of andere wijze in verband brengt met de auteur, bij een van wiens vele persoonlijkheden men dan een zekere gelijkenis veronderstelt? Het wemelt in de literatuur van onsympathiekelingen en dat is maar goed ook: zonder wolf geen Roodkapje, geen misdaadroman zonder misdadiger, geen koe zonder gauwdief. Maar - zal men tegenwerpen, onder verwijzing naar personages als Reinaert - schelmen hoeven niet onsympathiek te zijn. Nee, maar die sympathieke kant van hun boeventronie ontlenen ze uitsluitend - uiteraard via hun schepper - aan de onsympathieke trekjes van hun slachtoffers. Puur zwart-wit is niet leuk; zo zit de echte wereld ook niet in elkaar.
Ondanks de afwijkende vormgevingsprincipes zit ik met een aantal onsympathieke personages en wellicht tevens personen uit het verleden, bijvoorbeeld uit de Renaissance. Enige voorzichtigheid is geboden: is een ‘ik’ in zeventiende-eeuwse poëzie niet een translatie- of imitatio-‘ik’ en dus een ‘ik’ van heel iemand anders? Al die geliefdes van Bredero bleken uiteindelijk ook geïmporteerd. Maar ook hier geldt, dat iemand niet toevallig bepaalde literatuur imiteert.
Met al die ikken uit de zeventiende-eeuwse naäap-literatuur heb ik toch wel enige moeite. Ik weet uiteraard dat het uitstorten van de allerindividueelste emotie veel later in de mode komt en dat het de taal van de Renaissancistische dichter is de eigen emoties op een hoger, algemeen, zo mogelijk universeel niveau te tillen. Niettemin overvalt me een forse dosis antipathie bij in de ik-vorm gestelde petrarkistische jammerklachten. Je hoeft maar wat te bladeren in Komrijs bloemlezing uit de poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw om te constateren dat het op bijna iedere bladzijde raak is. Moeiteloos kun je uit al die mislukte-liefdespoëzie met wat klutsen en mixen weer honderden sonnetten samenstellen van allemaal ikken die het zo moeilijk hebben.
Ick vont eens op een tijdt de liefste sitten slapen
Ick, die u tot de staet van Opper-priester koor
Stort ick in uwen schoot ht merch van mijn gedachten
Dan en sie ick noch uw oogjes, noch u kaeckjes, noch u mond
Ick smeeckte Phyllis om een soen
Ick opende mijn oogen, Ick sag, ick was bedrogen
K'en slaepe niet, helaes! becommert zijn mijn sinnen