Over de grens
Inclinati à Ragazzi
‘Zij zijn hier ook geweest. Hier liggen hun voetstappen.’ Als ik na uren in auto of vliegtuig aankom op een verre bestemming, moet ik vaak denken aan de zeventiende-eeuwers die daar eerder al waren: Huygens in Venetië, Hooft allerwegen in Italië, Aernout van Overbeke in Jakarta/Batavia en aan de Kaap. Mijn afstand in reisuren betekende voor hen weken, te voet, te paard, in wagens en op schepen. Maar ondanks de verschillen van drie eeuwen of meer zijn hun opgeschreven ervaringen dikwijls nog herkenbaar als emoties van mensen van vlees en bloed: verveling en verrukking, ergernis, plezier, heimwee en verlangen. En natuurlijk kregen ze in den vreemde te maken met reisliefdes, intieme toenaderingen en beloften van avontuur. Ik denk aan Matthijs van der Merwede van Clootwijck, die zijn Roomse mintriomfen vierde in de amoureuze straatjes bij de Porta del Popolo; of aan Hoofts mysterieuze Isabella uit Venetië, van wie hij zijn leven lang een kort briefje als aandenken heeft gekoesterd.
In Florence komen me regels van Jan Six van Chandelier in gedachten. Als handelsreiziger voor de familiezaak in de Kalverstraat (men deed in gedroogde kruiden en vruchten), en om geneeskrachtige baden te bezoeken reist Six heel Europa door, van Spa tot Spanje. In eigenzinnige gedichten filosofeert hij over het vreemde dat hij waarneemt. Je zou uit zijn poëzie een flink ‘toeristisch rijmplakboek’ kunnen samenstellen.
In de Republiek meende men in Six' tijd dat Zuideuropeanen, wonend in een warme luchtstreek, van nature warmbloedig waren, zeker in eroticis. Six zal die opvatting, een van de wortels van de mythe van de latin lover, wel hebben gedeeld. Hij was dus voorbereid toen hij in 1650 Florence bezocht, maar de aanblik van de daar heersende herenliefde was hem toch te bar. Hij schreef er een sonnet over, dat ik hier in herspelde vorm laat volgen.
Op de sodomieterij van Florence
Florence, bloeiend land en stad langs Arno's grenzen,
Dat in zijn grootheid voor geen hertogdommen wijkt,
O stad die door vermaak de kroon van steden strijkt,
Uw heerschappij en land baart wat men maar kan wensen.
Maar 't is beklaag'lijk dat een reeks van boze mensen
Onmenselijk uw grond te weelderig verrijkt,
Dat gans Italië op Sodoma gelijkt,
En medefeitig zegt: ‘Zo leeft men te Florence!’
Wat baten macht en schat, paleizen, kerk en hof,
Godvruchtigheid en recht, áls godsvrucht wordt gevonden,
Of recht, alwaar men leeft zo onnatuurlijk grof?
Geen pillen zuiveren u van die verdoemde zonden.
En 't ware een artsenij te heet voor 't Lelielof,
Indien het zwelgen moest, wat Sodom heeft verslonden.
Heel Italië volgt Florence medeplichtig na. Maar wat zou het erg zijn als Florence, de stad met de lelies in het wapen, schoongebrand zou moeten worden met een straffend hemels vuur! In zijn monumentale uitgave van Six' Gedichten vermeldt Arme E. Jacobs dat Florence destijds berucht was ‘wegens de daar min of meer openlijk blijkende homosexualiteit’ (Assen etc. 1991, deel ii, p. 67-68). Jacobs baseert zich op het mooie boek van mevrouw A. Frank-van Westrienen over de educatiereizen van Nederlanders in de Gouden Eeuw, De groote tour (Amsterdam 1983, p. 58). Zij citeert een waarschuwing betreffende Toscane uit circa 1650, door een Italiaanse raadsman gegeven aan Aernout Hellemans Hooft: ‘Voor het merendeel zijn de mannen van deze provincie tot jongens geneigd (“Inclinati à Ragazzi”), om welke reden het niet verstandig is een al te vertrouwelijke omgang met hen te hebben.’
‘Inclinati à Ragazzi’: in de Republiek kon het je de kop kosten, maar in Italië keek men minder nauw, zeker als het verbindingen russen heren en hun bedienden betrof. Aernouts vader, P.C. Hooft, had er een halve eeuw eerder persoonlijk mee te maken gekregen. In 1600 ontmoet Hooft in Florence Jaques (Giacomo) Badovere, een man van de wereld, Frans diplomaat, kamerheer van Hendrik iv en goede bekende van Galilei. Hooft en Badovere raken bevriend, reizen samen naar Venetië en blijven zeker tot 1612 met elkaar in correspondentie. Van Badoveres brieven (afgedrukt in Hoofts Briefwisseling deel i, ed. Van