Over de grens
Geen gesprek op de Drachenfels
Op mijn tiende kwam ik voor het eerst over de grens: een dagje naar de Duitse Rijn bij Keulen en Königswinter. Daaraan heb ik een klein zwak voor de Drachenfels overgehouden. Zonder het te beseffen bezocht ik een literair landschap en maakte ik kennis met een staaltje van vaderlandse Romantiek. De herinnering bleef en nog altijd denk ik bij Jacob Geels Gesprek op den Drachenfels (1835) niet in de eerste plaats aan Charinus en Diocles, die in dat boek al wandelende met een ik-figuur discussiëren over romantische literatuur, maar aan oom Klaas en tante Dorien.
Ze waren geen echte oom en tante, maar kennissen van mijn ouders die in de buurt woonden. Op woensdagmiddagen speelde ik met hun zoontje Henkie. Oom Klaas handelde in hout: een solide nering die paste bij zijn rijzige gestalte. Zijn gebruinde trekken verrieden een leven in de open lucht. Ooit had een cirkelzaag hem van een paar vingers beroofd, maar dat scheen hem niet te deren. Hij had, zei hij bij herhaling, een hekel aan mensen ‘die slappe handjes gaven’. Zijn eigen zwakke plek zat veeleer in zijn gemoed, want daar werden strijd en gisting geboren, die een voorstelling gaven van onbevredigde begeerte, van een onophoudelijk zoeken naar kalmte, die hij niet vond. Hij bezat een voor die tijd snelle auto, een lichtblauwe Ford Consul van het bouwjaar 1957, waarmee hij Nederland en Europa doorkruiste. Passagiers waren hem meestal welkom. Had hij onlangs nog mijn vader en een stel oudere kinderen meegenomen naar Königswinter am Rhein, nu was de beurt aan tante Dorien, mijn moeder, Henkie en mijzelf.
De reis begon onder vrolijk gebabbel. Het gesprek tussen de vier wielen ging vlotjes voort, van de hak op de tak. De ouderen spraken over de volksgebreken der Duitsers en toch ook over goede dingen. Henkie en ik waren in alle staten door het zien van het onbekende: de verkeersdrukte op de Autobahn en reusachtige steenkolentreinen met stoomlocomotieven in het Ruhrgebied. In Keulen zaten we eendrachtig in de gondel van een kabelbaan hoog boven de Rijn, enigszins bevreesd, maar genietend van een onder het stijgen veranderend uitzicht op stad en Dom. Even later maakten we foto's bij een spetterende fontein. Van daar ging het nog zuidelijker, de rivier langs tussen bergen en dalen en wijnheuvels in grote rijkdom. Te Königswinter wist oom Klaas trefzeker een Konditorei te vinden voor een smakelijk onthaal dat maag en eetlust niet bedierf. Zijn omgang met de Duitse diensters, vriendelijk maar beslist, verried internationale ervaring. Henkie glom van trots op zo'n bereisde vader, maar tante Dorien raakte al etende in zichzelf gekeerd en viel ten slotte stil, alsof de ongezoete slagroom op haar Schwarzwälder haar te veel was geworden.
Voor de bestijging van de Drachenfels meldde oom Klaas zich af. Hij was immers kort geleden al boven geweest en wilde nu het stadje eens verkennen. De rest vertrok omhoog, niet via het schuins wendende en kerende pad langs steenklompen, boomwortels en kruisende takken dat ik jaren later in Geels verhandeling zou volgen, maar met de tandradbaan. Het dikke afgeleefde stoomlocomotiefje zuchtte in koortsige verhitting. Ook tante Dorien zuchtte en veegde zich het klamme voorhoofd af. Was het de tocht die haar zo vermoeide? Mijn moeder nam haar vriendin vertrouwelijk in de arm, maar haar pogingen tot gesprek bleven vruchteloos. Henkie en ik hielden onze adem in toen we over het steile spoor uit de donkere begroeiing van heestergewas opstegen naar de kruin van de rots en het onbeperkte uitzicht. Boven posteerde tante Dorien zich met gekruiste armen bij een hekje, naar de overkant van de Rijn gekeerd, haar ogen gevestigd op Rolandseck en deszelfs bouwvallen. Haar zwijgen hield aan. Van welke gewaarwordingen gaf zij zich rekenschap? Diep beneden kolkte de indrukwekkende stroom tussen de omringende heuvels.
De afdaling, zo was al in het café besproken, ging te voet. Ruim anderhalf uur na vertrek waren we weer beneden. Bij het stationnetje troffen we oom Klaas. Er was iets veranderd in zijn houding, alsof hij de kluts kwijt was. Ook zijn vanzelfsprekende richtinggevoel liet hem in de steek, want voor de thuisreis koos hij de verkeerde route op de Autobahn zonder het te merken. Tante Dorien zei er iets van, maar dat werd met minachting weggewuifd. Toen riepen Henkie en ik eigenwijs vanaf de achterbank dat je 's avonds, bij een