Literatuur. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Karel Porteman over historiciteit en evaluatie in de neerlandistiek
| |
[pagina 169]
| |
sjoerd de vries, amsterdam
Karel Porteman biedt Roemer Visscher een prachtige toegang tot de leefwereld van de Amsterdamse burgerij en de invloed van de jezuietenemblemen is terug te vinden tot in de architectuur van Beieren, Midden-Europa en Latijns Amerika.’ ‘De invloed van de Nederlandse emblematiek kon zo groot zijn eerst en vooral door de know how van de drukkers in de Lage Landen, die zich heel vlug op de internationale markt hebben gericht. Dat was zeker het geval met Christoffel Plantijn, bij wie de belangrijkste humanistische embleemboeken zijn verschenen.’ Het waren klassiekers, die Plantijn in het Latijn liet drukken en die hij op grote schaal verscheepte naar het buitenland. Om zijn dure houtsneden nogmaals te gelde te kunnen maken, liet hij die Latijnse werken vervolgens in verschillende talen vertalen. Porteman: ‘De mercantiele geest van Plantijn en andere drukkers heeft zo een enorme verspreiding van Nederlandse emblemen bewerkstelligd, wat weer tot gevolg heeft gehad dat er momenteel aan vele Europese en Amerikaanse universiteiten embleemonderzoek wordt verricht.’
Hoewel hij, naar eigen zeggen, niet graag tegendraads is, moet hem toch van het hart dat men in de studie van | |
[pagina 170]
| |
de emblematiek zijns inziens bezig is wat te ontsporen: ‘Er is, internationaal gezien, aan de ene kant een groep onderzoekers die de taak van deze studie vooral ziet in het “botaniseren” van emblemen in uitvoerige bibliografieën, en aan de andere kant een groep die het druk heeft met allerlei abstracte embleemtheorieën. Ik denk zelf dat het boeiender en belangrijker is om te onderzoeken wat een embleemboek de lezer te vertellen heeft, welke handelingsnormen het uitdraagt. Uit de afbeeldingen en onderschriften - die veelal refereren aan de bijbel, de mythologie, de literatuur en de alledaagse realiteit - peurde de lezer zijn normen en waarden. De artisticiteit bestaat in de manier waarop woord en beeld zich verhouden. Maar veel interessanter is naar mijn mening het discours dat uit die verhouding ontstaat.’ ‘Of de emblematiek nu echt grote literatuur is, is natuurlijk een andere vraag. Alhoewel, Jan Luyken vind ik toch een first class auteur. In mijn onderzoek doet dat overigens niet ter zake, mag de kwaliteit niet ter zake doen. Collegae neerlandici zeggen wel eens neerbuigend: “Ach, die Porteman met zijn plaatjes...Er zijn in de literatuur toch wel belangrijker zaken dan plaatjes met praatjes.” Natuurlijk trek ik me die kritiek, hoe onterecht ook, aan. Ik denk dat ik daarom, om mijn onderzoek voor mezelf te rechtvaardigen, dan onbewust tóch ga zoeken naar de literaire kwaliteit van de emblemen.’ Tegenover zijn buitenlandse collega-onderzoekers voelt hij niet de behoefte zich te verdedigen. ‘Er geschiedt een prachtige uitwisseling in het internationale circuit. Ik volg op de voet wat mijn collega's in andere taalgebieden over emblematiek schrijven en zij zitten vaak wérkelijk te wachten op nieuwe gegevens die de Nederlandse historische literatuurstudie genereert. Er bestaat een Society for Emblem Studies, waarin onderzoekers uit vele landen verenigd zijn en waarin de Nederlandse emblematiek een centrale rol speelt. Ik bevind me dus niet in de kunstmatige situatie waarin ik het Nederlands moet verkopen, zoals dat nu, gelukkig maar, door andere neerlandici gedaan wordt, met vele subsidies en ondersteuningen van de Taalunie. Nederlandse embleemonderzoekers worden in het buitenland onvoorwaardelijk beschouwd als volwaardige gesprekspartners, soms zelfs - al moet ik niet te onbescheiden worden - als ‘piloten’.
Porteman is op dit moment bezig met de organisatie van een groot embleemcongres dat in 1996 zal plaatsvinden. ‘Op dat congres stellen we de jezuietenemblematiek centraal. Het is een leuke toevalligheid dat de Koninklijke Bibliotheek in Brussel dozijnen handschriften bezit van embleemboeken die door jonge jezuietenleerlingen zijn gemaakt in de colleges. Elk jaar studeerden de hoogste klassen af met een embleemboek; iedere student maakte één embleempje. De leraar gaf het thema op en controleerde wat zijn leerlingen daarmee deden. Hij corrigeerde de Latijnse en Griekse verzen - de embleemopdracht was niet alleen een proeve van moraalfilosofie, maar was ook bedoeld om de kennis van de talen te demonstreren - en gaf vervolgens een stadsartiest de opdracht de verzen te illustreren met bij voorbeeld aquarellen. Zo ontstonden de prachtigste boeken, die op sacramentsdag aan het college en de ouders voorgelegd werden.’ De embleemboeken zijn niet alleen voor de geschiedenis van de emblematiek in strikte zin, maar ook voor de moraalgeschiedenis, de literatuurgeschiedenis en de geschiedenis van de opvoeding een kleine goudmijn. Porteman: ‘Daardoor bieden ze ons wellicht de mogelijkheid om historici en sociologen er weer eens van te overtuigen dat de literatuurstudie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de reconstructie van het verleden. Veel van wat er in de historische letterkunde gebeurt, dringt tot op heden namelijk nauwelijks tot de historici door. Dat komt doordat zij, vooral in Vlaanderen, soms achterhaalde opvattingen hebben over literatuur en literatuurwetenschap: ze beschouwen de letterkunde als een spiegeltje van de werkelijkheid en de neerlandicus als iemand die de teksten verstaanbaar moet maken voor een groot publiek, en erbij mag vertellen hoe mooi 't allemaal is. Natuurlijk proberen we daar iets tegen te doen, maar vooroordelen zijn taai, hoor. We worden best gewaardeerd aan de universiteit, men is zeer lief met ons, maar uiteindelijk vindt men ons toch een soort “artiesten”.’ Heeft die minachting vanuit historische hoek niet ook te maken met territoriumdrift? Neerlandici zijn zich immers in de afgelopen jaren steeds meer op het terrein van de historicus gaan bewegen. Porteman: ‘Waarschijnlijk speelt dat inderdaad een rol. Er is vanuit Nederland in de afgelopen jaren een exemplarische functionaliteit ontstaan: men is de literatuurwetenschap eigenlijk vooral als een onderdeel van de cultuurgeschiedenis gaan beschouwen. Dat is de invloed van wat wij hier de “Amsterdamse School” noemen. Ik ben daar altijd een fel voorstander van geweest, maar ik vind wel dat neerlandici literair-historicus moeten blijven en zich moeten beperken tot de gegevens die de literatuur hun aandraagt. De literatuur als historische kenbron, daar draait het allemaal om. Neerlandici moeten wijzen op genreconventies, op poetica's, op al die dingen die de literatuur maken tot een eigengeaarde bron tussen alle andere historische bronnen.’ ‘Het is belangrijk en zinvol om de literatuur op deze manier in haar historiciteit te bestuderen, maar we moeten ons ervan bewust zijn dat het holisme op de loer ligt. Er wordt in de neerlandistiek van tegenwoordig naar mijn gevoel soms ongenuanceerd in de historische ruimte geluld. We moeten vermijden dat het vulgariserende gebabbel gaat overheersen in onze publikaties die gericht zijn op een breed publiek van in cultuur geïnteresseerde mensen. We moeten ons niet in bochten wringen om de ruggegraat van de neerlandistiek - de retorica, de poetica, de stilistiek, de filologie, de teksteditie - verborgen te houden voor dat publiek. | |
[pagina 171]
| |
Als de literatuur alleen nog maar van buitenaf wordt benaderd, in haar functionaliteit, haar distributievormen en interartistieke connecties, dreigt de studie van het werk op zichzelf te verdwijnen.’ Een negatief gevolg van de huidige historiserende ‘mode’ in de neerlandistiek is volgens Porteman dat jonge wetenschappers die zich specialiseren in de Nederlandse letterkunde alleen nog maar secundaire literatuur lezen. ‘Ze buigen zich minder over de werken zelf dan over de theorieën en de secundaire literatuur. Dat vind ik niet alleen onrustwekkend, maar ook buitengewoon jammer: ze missen zoveel. Toevallig ben ik de afgelopen week in het werk van Wellekens gedoken en dat is bij momenten gewoonweg prachtig. “Als d'avondzonne daalt en krekels ons verdoven...” Geweldig! Ik kan me zo moeilijk voorstellen dat je de cultuurhistorische impact van literatuur dag-in-dag-uit grondig wilt bestuderen zonder dat je daar in enige mate bij betrokken bent. Ik ben vroeger nogal hard van leer getrokken ten gunste van de strikt historische aanpak, maar de laatste tijd begin ik toch, doordat ik zie wat die aanpak veroorzaakt bij aankomende onderzoekers, ook weer andere kanten op te kijken. Wat ik vroeger zelden deed in mijn colleges doe ik nu wel eens. Ik zeg wel eens stiekem tegen mijn studenten: “Mooi, hè?” Een houding ten opzichte van literatuur die in je ziel verankerd ligt, namelijk dat je de literatuur wilt smaken, kun je nu eenmaal niet helemaal wegcijferen.’
Literatuur smaken en laten smaken onder strikt historische controle - dat is waarnaar de neerlandistiek volgens Porteman ook moet streven. ‘Neerlandistisch onderzoek op die basis levert resultaten op die interessant zijn voor zowel wetenschappers als literatuurliefhebbers.’ Enthousiast: ‘Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met een vrouwenproject in samenwerking met de universiteit van Utrecht. We gaan een bloemlezing maken met geleerde inleidingen bij een keuze uit het werk van zeventiende-eeuwse schrijfsters. Utrecht verzorgt het Noordnederlandse deel en wij zijn de Zuidnederlandse teksten aan het inventariseren. Er waren aanvankelijk maar een paar namen bekend - Barbara Ogier, Catharina Boudewijns, Maria Petyt - en nu hebben we er al zo'n zeventig opgespoord.’ Die zeventig Vlaamse schrijfsters zijn van een heel ander allooi dan de Noordnederlandse. ‘Ze zitten bijna allemaal in de religieuze sector, het zijn nonnen en begijnen, en dat is niet toevallig. In het Noorden waren zeventiende-eeuwse vrouwen naar Europese maatstaven vrij geëmancipeerd en was het huwelijk heel belangrijk. Dat heeft een heleboel matrimoniale literatuur opgeleverd. Hier in het Zuiden was de situatie totaal anders: de katholieke kerk domineerde de maatschappij en in de decreten van het Concilie van Trente stond dat wie het aardse huwelijk boven de verbintenis met God stelde een ketter was. Vrouwen konden zich daardoor bijna alleen ontplooien in het geestelijke milieu. Er waren heel ondernemende nonnen, die scholen stichtten en daarvoor stichtelijke liedjes en verhalen schreven. Daarnaast waren er de mystici, die op het randje van het hysterische balanceerden, wat leidde tot opmerkelijke poëtische excessen.’ Wat door Porteman en zijn studenten onder het stof vandaan gehaald wordt, blijkt zeer de moeite waard. Porteman: ‘Veel egodocumenten, die vaak verrassend goed geschreven zijn. Veel kloosterliteratuur, dialoogliederen die men maakte tijdens de recreaties. Ook nogal wat eerder gepubliceerde maar reeds lang vergeten briefwisselingen. En de grootste vooruitgang boekten de studenten die in biografieën gingen kijken. Dat was eigenlijk niet afgesproken, want we moesten teksten van hebben, niet teksten over. Maar ze stootten vaak op lange autobiografische verzen die als getuigenis in de biografieën werden afgedrukt. Op die manier zijn we heel wat op het spoor gekomen.’ Dat er aan een boek als dit gewerkt wordt - Porteman is de eerste om dat toe te geven - is mogelijk gemaakt door de historisering van de neerlandistiek. ‘Vroeger waren die teksten niet mooi genoeg. Ze werden geen blik waardig gegund, omdat neerlandici vonden dat ze niet tot de literatuur behoorden...De literatuur, dat was Vondel, Claus, Mulisch, Huygens, Vestdijk, Boon, Multatuli, Reve, Hooft, maar zeker geen gillend begijntje. Tegenwoordig kun je je met dit soort vrouwen bezighouden zonder dat alle vakgenoten over je heen vallen - hoewel ik nog steeds de neiging heb het onderzoek te rechtvaardigen door te wijzen op de opmerkelijk hoge kwaliteit van de teksten.’ Maria Petyt mee in de koffer op vakantie? Barbara Ogier met een glas wijn bij de open haard? Nee, zo ver wil Porteman toch niet gaan. Hij houdt meer van de moderne poëzie, maar daarover vertellen is ‘gezwets aan de tapkast’. ‘Ik heb liever dat men zich mij over twintig jaar herinnert als de Porteman van de wetenschappelijke studies, desnoods als de Porteman-met-de-plaatjes, dan als de Porteman die publiekelijk sentimenteel wordt boven een bundel gedichten. Op dwepende wetenschappers, zoveel lijkt me duidelijk, zit de neerlandistiek niet te wachten.’ |
|