Over de grens
Indische huizen
Op een ochtend in 1986, een van onze eerste dagen op Java, wandelen we door Bandung. Geuren en geluiden zijn nieuw, maar de villaatjes langs de beschaduwde lanen zien er voor Nederlandse ogen vertrouwd uit: rode pannendaken, gezellige erkers, vensters met luiken. De bovenlichten bevatten gebrandschilderd glas van een provinciaal soort kubisme. Midden in de derde-wereldse drukte is het hier een tropisch Baarn of Apeldoorn. Voor de middagmaaltijd belanden we in het restaurant van Ibu (‘moeder’) Poppy, een ruim huis aan een kruispunt van lanen. Binnen is alles vooroorlogs, van Ibu's meisjesboekennaam Poppy tot en met de tegeltjes in de gang. Het eten smaakt goed. Buiten knettert en claxonneert het moderne Indonesië.
Een paar jaar later koop ik in Nederland een oude bruine ansichtkaart, anno 1925 ongeveer, met daarop de Riouwstraat in Bandoeng. Bij eerste oogopslag herken ik het kruispunt en het huis. Er staan nog geen bomen, een T-Ford wacht op de dingen die komen gaan en een pikolende Javaan verwijdert zich snel uit het beeld, naar links. In de ondermarge meldt een vlotte schrijfhand vanuit Bandoeng aan de familie thuis: ‘Hier wonen de Blieken’. Nu woont daar Ibu Poppy en drijft zij er een eethuis.
Het doet me denken aan een reisverslag van Margaretha Ferguson, die terugging naar Java om er de sporen van haar Indische jeugd te zoeken. Het boek verscheen in 1974 onder de titel Nu wonen daar andere mensen...Terug op Java. Ferguson vindt veel: sporen, resten, huizen, maar tegelijkertijd dringt onontkoombaar tot haar door dat de wereld waarnaar die dingen verwijzen, het toverland van haar jeugd, voorgoed verloren is. In feite is dit het hoofdmotief van veel reisverslagen en fotoboeken uit Indonesië: wat je er nu ziet, roept weliswaar het verleden op, maar wist dat tegelijkertijd definitief uit.
Toen de Blieken het veld ruimden en Ibu Poppy haar intrek nam, bleven de huizen gewoon staan. Ze hebben met open luiken en vensters geschiedenis zien gebeuren, uiterlijk onaangedaan - misschien viel het nog wel mee. Bij dekolonisaties mag je immers al blij zijn als er maar op beperkte schaal bloed vloeit. De volksverhuizingen en het heimwee horen bij het ritueel. Wat blijft, is een stuk gebrandschilderd glas in een bovenlicht. Pas in Bandung viel me op hoe dubbelzinnig de positie van het ouderwetse Indische huis is: in het huidige Indonesië ziet het er door vorm en maatvoering zo Europees uit, maar voor de Bliekjes en hun vrienden moet zo'n villaatje ‘het typisch Indische’ hebben belichaamd. Je hoorde er de roep van de tokeh, de bedienden zaten veilig op hun post in de bijgebouwen en voor de lekkere honger riep je 's avonds een satehventer naar de voorgalerij.
Zonder Indische huizen als plaats van handeling geen Indische bellettrie. Vooral boeken met jeugdherinneringen schilderen het Indische huis als de ideale ruimte, zowel feitelijk als symbolisch. Binnen is er de geborgenheid van een Hollands gezin, buiten overal het licht, de kleuren, geuren en geluiden van Indië. Baboe, kokkie en tuinjongen zijn betrouwbare gidsen buiten het erf in de wonderwereld van pasar, kampong, Indisch eten en vroegrijpe speelkameraadjes. In zulke teksten is ‘Indië’ een gelukkig avontuur, beleefd door een Europees kind vanuit een Indisch huis. Indië is warm, avontuurlijk, geheimzinnig en toch open, tegenover het kille, conformistische, bekrompen, door Calvijn geregeerde Holland.
Als ik dit opschrijf, zoek ik voorbeelden en nuances. Ik zie de huizen van Breton de Nijs, Maria Dermoût, H.J. Friedericy, Beb Vuyk. En natuurlijk het archetype, het mooiste literaire huis van de kolonie, Gedong Lami. Het stond in Meester Cornelis bij Batavia en staat nog steeds in Du Perrons Het land van herkomst als de plaats waar de jonge Ducroo, ‘het kind dat wij waren’, wordt gevormd voor het leven. Hoofdstuk 8 van het boek roept de genius loci op van dit ruime, gecompliceerde en geheimzinnige huis, dat zich niet wil lenen voor de simpele tegenstelling die ik hierboven poneerde.
Datzelfde geldt ook voor het residentshuis van Laboewangi, plaats van handeling in Couperus' De stille kracht. Het is een typisch oud Indisch huis in klassieke stijl. We zien het in een donkere spiegel. Het is een locus horribilis. Aan het begin van het boek heerst de nacht met een