Literatuur. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Kolonialistische en anti-kolonialistische tendensen in de Vlaamse Kongo-letterkunde
| |
Voor 1908: exploratie en veroveringDe eerste periode kan gekarakteriseerd worden als de fase van verkenning en verovering. De man die in opdracht van koning Leopold ii Midden-Afrika exploreerde, was Heruy Morton Stanley. Aan hem wijdde A. Malcorps in 1934 een biografie getiteld De Reus van Congo. Het boek is een hagiografisch geschrift met de morele verheffing van de lezer als voornaamste doel. In de voetsporen van de ontdekkingsreizigers volgden onmiddellijk de missionarissen. Een van hen was Constant De Deken. Pater De Deken maakte van 1892 tot 1894 een reis door Kongo om de aldaar gestationeerde missionarissen te bezoeken en de oprichting van een aantal nieuwe missieposten voor te bereiden. Over zijn verblijf schreef hij het boek Twee jaar in Congo. De Dekens reisverslag wordt bezield door een onvoorwaardelijk geloof in zijn taak en roeping: aan donker Afrika, ondanks de ontberingen, het christelijk geloof en de Westerse beschaving te brengen. Orde moet de chaos vervangen. De missiepost Nieuw-Antwerpen wordt als volgt beschreven: ‘Ik acht het onnodig hier | |
[pagina 159]
| |
nogmaals te beschrijven wat mijn lezers reeds weten, de ruime stenen gebouwen, de daken met rode pannen, de woonkamers op zijn Europees met tegels bevloerd, de uitgestrekte beplantingen, de schone kapel, de orde en tucht die overal heerst.’ Voor De Deken is de enige goede zwarte een gedoopte zwarte. De overigen zijn grote kinderen, schelmen, dieven, veelwijvers en menseneters. In zijn boek verwoordt hij de typische stereotypen van zijn tijd en legt hij getuigenis af van de koloniale mentaliteit van de Europeaan die de Westerse beschaving als absolute maatstaf hanteert. Hierdoor ontstaan niet zelden onbedoeld tragisch-ironische effecten. Het spreekt vanzelf dat de eerste teksten over Kongo feitelijke beschrijvingen zijn: reisverhalen en ooggetuigeverslagen. Nochtans werd vanaf het prille begin aan de nieuwe ervaring ook een expliciet literaire gestalte gegeven. In 1896 reeds verscheen een eerste novelle over Afrika met als titel Ook een ideaal van de hand van de Antwerpenaar Pieter Danco. Het boek brengt het verhaal van een romance tussen blanken met Kongo als decor, maar waarin de weldaden van de kolonisatie voor de inheemse bevolking uitdrukkelijk in de verf worden gezet. In de eerste fase van de kolonisatie wordt Kongo ook opengeschreven, dit wil zeggen met de pen veroverd en onderworpen. Het feit dat de zwarte geen geschreven traditie had, droeg beslist in niet geringe mate bij tot het Europese superioriteitsgevoel. De literatuur diende als propaganda-instrument en bevorderde daardoor het kolonisatieproces. Niet alle Vlamingen echter kunnen onder dezelfde noemer gebracht worden. Een interessante tekst is De zwarte kost, een novelle uit 1898 van Cyriel Buysse. De hoofdfiguur, Fortuné Massijn, stort zich uit frustratie in het koloniale avontuur en hoopt op die manier het respect van zijn dorpsgenoten te kunnen afdwingen. Het beschavingswerk dat hij wil verrichten lijkt al vlug een begoocheling, omdat hij ontdekt dat ‘beschaving’ niet meer dan een laagje vernis is. Dit geldt trouwens niet alleen voor Afrika maar ook voor de mede-dorpsbewoners van Fortuné. Hun bekrompenheid is onvoorstelbaar groot. Bij het verschijnen van twee negers in het Vlaamse dorp van Fortuné ontstaat er een opstootje dat als volgt beschreven wordt: ‘Het wild geschreeuw was van lieverlede ontaard in een zo onnoemelijke verwarring van allerhande wangeluiden, dat de ganse straat ervan dreunde.’ Uiteindelijk verliest Fortuné in Afrika alle normbesef en gaat hij aan ‘de zwarte kost’, dit wil zeggen het samenleven met een negerin, ten onder. In Buysses novelle wordt de koloniale propaganda, die inspeelt op de exotische aantrekkingskracht van Kongo, het avontuur en het beschavingsideaal, scherp op de korrel genomen. Ook worden bij de motieven van de kolonisten vraagtekens geplaatst: zij worden gedreven door persoonlijke eerzucht of profijt en niet door menslievendheid. Voor het beschavingswerk in Kongo goed en wel begonnen was, werd de hypocrisie en de zinloosheid ervan door Buysse reeds helder belicht. Tropenwee van de Nederlander Henri van Booven, een roman uit 1904, is een fictief reisboek. Het beschrijft de reis naar Kongo van een zekere Jules, die in dienst is bij een Nederlandse handelsmaatschappij. Naarmate hij de tropen nadert en de hitte toeneemt, groeit zijn onbehagen. Eens in Kongo aangeland, wordt hij onmiddellijk naar het binnenland gestuurd. Onderweg wordt hij echter zo door malaria en dysenterie aangetast, dat hij gedwongen is om onverwijld naar Nederland terug te keren. De middenmoot van hetChristus kenbaar maken tot aan de uiteinden der aarde' - dat was het streven van de missionarissen, die daarvoor uitgebreide karavanen inrichtten. Deze jezuïetenkaravaan trok in 1894 de toenmalige Kongo Vrijstaat binnen. Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven
| |
[pagina 160]
| |
School voor zwarten, gebaseerd op Europese normen, geleid door blanke Zusters (rond 1930). Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven
boek wordt in beslag genomen door de koortsdromen van de hoofdfiguur; de tweede helft beschrijft de helse terugreis. Het is slechts naarmate Jules dichter bij het noorden komt dat hij zich voelt herleven. Kongo heeft hem alleen maar miserie gebracht. Tropenwee is de beschrijving van een helletocht. De schrijver munt uit in de evocatie van Jules' kwellende beleving van zijn Kongoreis. De hitte en de onzalige natuur maken in Kongo het leven voor de blanken onmogelijk. De weinige blanken die erin slagen te overleven, gedragen zich onmenselijk en zijn slechts op winstbejag uit. Tropenwee is een aangrijpend werk dat van de mythe van een aards paradijs niets heel laat. Een roman in dezelfde trant is Joseph Conrads Heart of Darkness uit 1902. Hierin laat Conrad zich, even vernietigend als Van Booven, uit over wat hij in Kongo ervaren heeft. Onder druk van het internationale publiek, dat heftig protesteert tegen de wandaden in zijn privé-domein, draagt Leopold ii in 1908 Kongo aan België over. | |
Van 1908 tot 1960: inbezitname en kolonisatieDe overdracht aan de Belgische Staat betekent de afsluiting van de pioniersfase. De administratie wordt systematisch uitgebouwd, een bestuursapparaat opgezet. Daarmee wordt de onderwerping van de kolonie bezegeld. De literatuur krijgt in vergelijking met de vorige periode een andere inhoud, want de blanken worden kolonisten. Zij beschouwen hun aanwezigheid in de kolonie als vanzelfsprekend, permanent en heilzaam. In een groot aantal werken wordt het beeld van een typisch koloniale maatschappij geschetst. De koloniale stand van zaken wordt zonder meer als volkomen normaal beschouwd. Hieruit blijkt dat de kloof tussen blank en zwart schrijnend groot is. Desondanks kennen sommige schrijvers in hun werken toch aan zwarten een centrale plaats toe. Dikwijls is dat, zoals in Zwarte maatjes en Het zwarte leven van Mabumba van A. Verreet, met de bedoeling aan te tonen dat de bekering tot het blanke geloof en het zich openstellen voor de blanke beschaving alleen maar voordelen inhoudt: het zwarte bestaan wordt erdoor veredeld. Zo wordt Mabumba, nadat een missionaris een stammenoorlog heeft kunnen verhoeden, door de blanke rechter die het geschil moet beslechten als volgt terecht gewezen: ‘Kumba is altijd koppig gebleven in zijn afkeerigheid van den blanke. Ge hebt altijd den blanke van God geweerd, en daarom zijt ge “basengis” boschmenschen gebleven; ge hebt den Staat geschuwd, en daarom hebt ge nooit zijn bescherming en hulp ondervonden.’ Mabumba aanvaardt deze vermaning, wordt christen en kent, als beloning, een zorgeloze oude dag. Kongo ya Lobi, een bloemlezing van verhalen uit het | |
[pagina 161]
| |
tijdschrift Band, brengt een staalkaart van de Vlaams-Afrikaanse literatuur uit deze periode. De koloniale mentaliteit is er dominant in aanwezig. De ‘boys’ met hun slinksheid en onhebbelijkheden, de stoerheid van een oude planter, het heimwee naar het vaderland en de naïviteit van de zwarten in contrast met de intelligentie van de Europeanen zijn terugkerende motieven. Ook waar zwarten als hoofdpersonages figureren is de benadering erg paternalistisch: zij moeten altijd een beroep doen op blanken als zij in de nesten zitten. De blanke heeft zich Kongo toegeëigend. In het verhaal ‘Kitale’ van Walter Geerts drukt Jan, een creool, dit wil zeggen een in Kongo geboren blanke, zijn band met zijn geboorteland als volgt uit: ‘Wij, wij zijn het die hier thuishoren. Wij zijn de zonen van dit land. In ons leeft dat nieuwe bloed waar jullie het zo dikwijls over hebben in jullie tractaten over de toekomst van de kolonie. Niet de zwarten: zij zijn de eigenaars, de grondervers; wij, creolen, wij met onze kinderen, wij bouwen dit nieuwe land op, en eens zal men ons als een feit erkennen, en wij zullen dan voor onze eigen rechten opkomen en ons eigen statuut in ons eigen nieuwe land bepalen.’ De kolonisatie wordt als vanzelfsprekend aanvaard. Een open gesprek met de zwarte vindt in deze verhalen niet plaats, omdat de blanke zijn positie als onaantastbaar beschouwt. Verklaart dit misschien waarom over de kolonisatieproblematiek en over de aanloop tot de onafhankelijkheid weinig of niets geschreven wordt? Nochtans betekent het Eurocentrisme van de meeste Vlaams-Afrikaanse schrijvers niet dat zij zich volledig afsluiten van de wereld rondom zich, maar wel dat zij die wereld door Europese ogen bekijken en beoordelen. De ideologische categorisering van de Vlaams-Afrikaanse literatuur is juist als gevolg van de tegenstrijdige krachten die erin werkzaam zijn een delicate zaak die met de nodige omzichtigheid moet gebeuren. Dit blijkt onder andere uit het werk van de missionaris Leo Bittremieux. Deze heeft een grote belangstelling voor de gebruiken en zeden van de Yombe en wijdt heel wat literaire en wetenschappelijke teksten aan hen. Dit neemt niet weg dat hij de zwarten benadert als een vervallen ras en dit als gevolg van ‘[...] de geestgesteltenis en het diep ingeworteld bijgeloof der Zwarten zelf’. Zijn werk vormt toch een belangrijke aanzet tot een grondiger kennisname van de zwarte culturen. Waar in deze werken de kolonisatie niet of slechts zijdelings ter discussie wordt gesteld, gebeurt dat in Oproer in Kongo van Gerard Walschap, die in het begin van de jaren vijftig Kongo bezoekt, wel. De roman brengt een dwarsdoorsnede van de koloniale maatschappij met de rijke plantagehouder, de missionaris en de zwarte évolué als belangrijkste opponenten. Elk krijgt de gelegenheid een oratio pro domo te houden. De zwarte oproer loopt met een sisser af, maar de onderlinge verhoudingen zijn ingrijpend gewijzigd. De uitbuiting en verknechting van Kongo worden afgewezen, met het gevolg dat de plantagehouder zich verplicht ziet naar België terug te keren. Zijn plaats wordt ingenomen door zijn zoon die in een nieuwe aanpak gelooft. Johannes, de évolué, wordt bevorderd tot hoofd van het personeel. Toch lijkt Walschap met dit werk niet zozeer de kolonisatie zelf maar eerder de manier waarop ze verloopt aan te klagen. Vandaar dat zijn roman erg tweeslachtig aandoet. Met een herschikking van de verhoudingen en vooral met de erkenning van zijn menselijkheid is de zwarte meer dan tevreden. Deze kolonisatie ‘met een menselijk gelaat’ tast de machts-Op 19 september 1893 vertrokken de Zusters van Liefde met hun begeleider, pater De Deken, naar Mikalayi. Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven
| |
[pagina 162]
| |
Kalender uit 1909. Religie en kolonialisme gaan hand in hand. Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven
verhoudingen niet wezenlijk aan. Dat een nieuwe aanpak dringend nodig is, is het duidelijke signaal dat de schrijver de lezer meegeeft. Het beschavingswerk van het Westen moet echter blijven doorgaan, maar moet, zoals in Zuster Imelda overduidelijk aangetoond wordt, met totale overgave gebeuren en door liefde geïnspireerd zijn. Hoewel het boek de discussie over de kolonisatie centraal stelt, groeit het in feite uit tot een gedeeltelijke apologie ervan. Waar Walschap nog gelooft in het beschavingsideaal, wordt dat door R. Poortmans, in de sporen van Henri van Booven en Cyriel Buysse, helemaal ondergraven. Zijn Moeder ik sterf is een ongemeen scherpe aanklacht tegen de uitzuiging en onderdrukking van de zwarten vooral onder impuls van de mijnmaatschappijen, waarbij de koloniale administratie al te graag een helpende hand toesteekt. Fred Monsen is met beschavingsidealen naar de kolonie vertrokken, maar wordt langzaamaan vastgetrokken in het koloniale web. Ook hij takelt volledig af, hoewel hij, in tegenstelling tot de andere blanken, nog een greintje medelijden met de zwarten behoudt en zich bewust is van zijn eigen normverlies en van het hypocriete karakter van de kolonisatie. Tegenover hem staan de zwarten met hun lijdzaamheid in het besef dat zij machteloos zijn tegenover de blanke overmacht. De woorden van de titel worden door een zwarte uitgesproken en vertolken het lot van Kongo. Zon in het Zenith zet het verhaal van Moeder ik sterf voort. Het boek eindigt met de roemloze dood van de pathetische hoofdfiguur.
In de periode van 1908 tot 1960 is er op literair gebied een beduidende belangstelling voor Kongo. Het grootste aantal werken vertegenwoordigt de koloniale mentaliteit. Er spreekt een onvoorwaardelijk geloof in de Europese zending uit. De kolonisatie van Kongo wordt uitsluitend in positieve termen benaderd; kritiek of zelfonderzoek komen haast niet voor. Er zijn daarnaast echter ook schrijvers, een minderheid weliswaar, die tot Afrika proberen door te dringen om tot een beter begrip van de Afrikaan en de Afrikaanse maatschappij te komen. Ook de manier waarop de kolonisatie verloopt en de kolonisatie zelf worden soms scherp veroordeeld. In deze werken wordt een confrontatie met de nieuwe wereld aangegaan en is er sprake van een wisselwerking. Afrika krijgt een waarde op zichzelf, een eigen identiteit. Door het dominerende perspectief ter discussie te stellen en soms zelfs te ondermijnen, tasten deze schrijvers in belangrijke mate de koloniale evidenties aan. | |
Na 1960: het trauma van de dipendaMet de onafhankelijkheid in 1960 begint onvermijdelijk een nieuwe rolverdeling. Het koloniale tijdperk is opgedoekt en de leidinggevende rol van de kolonist wordt omgebogen tot een assisterende. De troebelen en de rellen rond de onafhankelijkheid verplichten de Europeaan tot bezinning. Het zelfonderzoek dat door de onafhankelijkheid in gang wordt gezet, wordt treffend geïllustreerd in Die tijd is nu voorbij van Raf Van De Linde. Volgens de schrijver is zijn roman ‘[...] geen pleidooi om gelijk, maar een levend relaas van wederzijds begrip en onbegrip, de weergave van een stuiptrekking’. Belangrijk in dit werk is de tweekantige benadering van de Kongo- en missioneringsproblematiek, waarbij ook de zienswijze van de zwarte uitdrukkelijk aan bod komt. Van De Linde stelt onomwonden de teloorgang van de beschaving en van de kerstening van Zaïre vast. Met de onafhankelijkheid raakt het beschavingswerk in verval. Als gevolg daarvan komt de verhouding tussen de Afrikaanse en de Westerse cultuur als literair motief op de voorgrond te staan. Deze problematiek wordt dikwijls gesymboliseerd in de liefdesrelatie tussen een blanke en een zwarte, waarbij de slotsom meestal erg pessimistisch is. Nochtans is dat niet altijd het geval. In Een tuin die niet van Eden was van Jac. Bergeyck, een roman over de vriendschapsband tussen een blanke en een zwarte vrouw, levert dat een toegroeien naar elkaar op. Dit kan echter alleen het geval zijn als de blanke begrip opbrengt voor de zwarte eigenheid. In dit boek bepleit Bergeyck een nieuwe benadering | |
[pagina 163]
| |
van Afrika vanuit het besef van een fundamenteel anders zijn. In de figuur van de évolué, een ontwikkelde zwarte, komt de problematiek van de botsing tussen de twee culturen misschien het scherpst tot uiting. De beschrijving van de évolués is meestal stereotiep, waardoor hun uitbeelding eerder een weerspiegeling wordt van de houding van de schrijver dan van de mentaliteit van de évolués zelf. Matsombo, de hoofdfiguur uit Ik ben maar een neger en Het verhaal van Matsombo van Jef Geeraerts, is zo'n schepping. Beide verhalen eindigen uiterst negatief. Het bankroet van zowel de blanke beschaving als van de zwarte cultuur wordt door Matsombo vlijmscherp verwoord. Het belangrijkste in het leven is het verwerven van een machtspositie. Matsombo zelf wordt door de inbedding van zijn verhaal binnen een overkoepelend vertelperspectief en door de manier waarop hij getypeerd wordt in een erg zwak licht geplaatst. De auteur lijkt aan te geven dat de zwarte door zijn mentaliteit niet vatbaar is voor veredeling en dat bijgevolg de blanken die de zwarten als minderwaardig beschouwen, gelijk hebben. Hoewel de schrijver meent ‘[...] in beide boeken de psychologie van de neger een beetje duidelijk te hebben kunnen maken’, lijkt Matsombo eerder een afsplitsing van Jef Geeraerts dan een authentieke uitbeelding van de mentaliteit van de zwarte évolué. De vraag naar de echtheid of onechtheid van Geeraerts' personages heeft herhaaldelijk, zoals in het geval van Matsombo, tot polemieken aanleiding gegeven. Juist hierdoor wordt ook een accentverschuiving in de literaire kritiek merkbaar. De vraag wie de Afrikaan eigenlijk is, komt nu op de voorgrond te staan. Dit duidt erop dat het door het kolonialisme geboetseerde beeld van de zwarte niet langer aanvaardbaar is en plaats moet maken voor een meer geëmancipeerde benadering. Een aantal schrijvers probeert juist vanuit het zwarte wereldbeeld te vertrekken. Vooral op Jac. Bergeyck, die van 1947 tot 1959 missionaris in Kongo was, moet in dit verband de aandacht gevestigd wor-Inlandse Zusters van Liefde - Mikalayi (1947). Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven/Archief Zusters van Liefde, Gent
den. Hij werd geïntrigeerd door de tradities en de cultuur van de zwarten. Zijn antropologische interesse vindt een rechtstreekse weerslag in zijn literair oeuvre, dat hoofdzakelijk uit romans bestaat. De inleving in de ziel van de Afrikaan is wel de meest kenmerkende eigenschap van zijn romans. Bergeyck munt vooral uit in het weergeven van vrouwenfiguren en de situering van de zwarte binnen zijn culturele tradities; vandaar ook dat hij weinig of geen aandacht besteedt aan bijvoorbeeld politieke ontwikkelingen. Het individu, door zijn achtergrond bepaald, neemt in zijn werk een centrale plaats in. Het is slechts vanuit een kennis van en begrip voor de invloed die het milieu uitoefent dat het optreden van de zwarte kan benaderd worden. De romans van Jac. Bergeyck openen de wereld van de zwarte voor de blanke lezer en zijn daardoor een pleidooi voor meer begrip. Dit is zijn grootste verdienste.
De periode na de onafhankelijkheid is een bloeiperiode voor de Vlaams-Afrikaanse roman. De vernietiging van het blanke beschavingswerk bewijst voor sommigen eens te meer de inferioriteit van de zwarte; voor anderen, onder wie Bergeyck, geeft de onafhankelijkheid aan de zwarte de gelegenheid om het Europese juk af te werpen en zijn eigen toekomst op te bouwen. Treffend in De pofadders is de beschrijving van de stad die opnieuw overwoekerd wordt door de jungle: ‘De stad verwilderde zienderogen en viel stilaan terug tot de allures van een groot inlands dorp. Het vuil en de afval gaven haar een traditioneel en meer vertrouwd gezicht. De huizen vervielen, vele waren onbewoond, de tuinen en parken schoten vol reusachtig onkruid. De mensen trokken er wegeltjes door als door een verlaten savanne.’ Bij Bergeyck wordt dit geen negatief beeld, maar een aanduiding van het feit dat de Afrikaanse samenleving haar rechten opeist. | |
Een cirkel is rond: herbezinningNa de onlusten die de onafhankelijkheid begeleidden, trokken de Belgen massaal uit Zaïre weg. In België zouden ze hun bevindingen te boek stellen. De Vlaams-Afrikaanse literatuur heeft als gevolg daarvan een sterk retrospectief karakter: de ex-koloniaal maakt vanuit België met heimwee of verbittering de balans op van een voor hem definitief afgesloten periode. Toch blijft het contact met en de interesse in Zaïre bestaan. Naast Guido Tireliren en Marcus Leroy, die zich geruime tijd na de onafhankelijkheidsperikelen naar Zaïre begaven, behoort Lieve Joris tot een jongere, veel minder omvangrijke Vlaams-Afrikaanse schrijversgeneratie. Met Lieve Joris wordt de cirkel voltooid. De Vlaamse Kongo-betrokkenheid is na de gebeurtenissen van de jongste jaren opnieuw herleid tot een incidentele aanwezigheid. Literair betekent dit dat het reisverhaal een comeback maakt: een nieuwsgierig maar we- | |
[pagina 164]
| |
Werkhuis van de Zusters van Liefde - Panola (1932). Collectie Katholiek Documentatiecentrum, Leuven /Archief Zusters van Liefde, Gent
zenlijk onbetrokken buitenstaander observeert en beschrijft. Het grote verschil is dat de idealistische reiziger van vroeger door een sceptische pessimist, zoals een V.S. Naipaul die in A Bend in the River een uiterst somber beeld van het postkoloniale Zaïre ophangt, wordt opgevolgd. Lieve Joris is een schrijfster van reisverhalen met een bijzondere affiniteit voor Zaïre: haar Heeroom was er indertijd immers missionaris. In haar reisboek Terug naar Kongo brengt ze verslag uit van een bezoek aan Zaïre, in de voetstappen van haar Heeroom. Toen zij klein was, had die haar het hoofd op hol gebracht met verhalen over Kongo en op die manier haar belangstelling voor het donkere kontinent gewekt. In haar Kongoboek evenals in haar jongste werk Zangeres in Zanzibar, waarin ook enkele Kongo-hoofdstukken voorkomen, probeert ze de Zaïrese realiteit zo dicht mogelijk te benaderen. Ze observeert, rapporteert en probeert te begrijpen: ‘In die zin vind ik dat de postkoloniale generatie een plicht heeft; de plicht om te laten zien hoe anders het nu is. Ik ben op zoek gegaan naar Zaïrese intellectuelen. Want ik wou weten hoe zij denken over hun land en hoe ze op hun jeugd terugkijken. Ik wou weten wat wij daar als blanken betekend hebben....Ik denk dat wij de eerste generatie zijn die onbevangen kan kijken.’ Terug naar Kongo begint met de beschrijving van de koloniale mentaliteit op de bootreis naar Zaïre. Ook in Zaïre komt Joris nog herhaaldelijk in dezelfde sfeer terecht. Vooral bij de missionarissen en oud-kolonialen is deze ingesteldheid levendig aanwezig. Toch doet Joris op haar tochten doorheen Zaïre doelbewust pogingen om de Zaïrees te leren kennen, maar daarbij ondervindt ze dat dit een bijna onmogelijke opgave is. Blank en zwart hebben een verschillende achtergrond en cultuur, wat het erg moeilijk maakt om tot het wezen van de ander door te dringen. Dit is precies wat haar boek zo waardevol maakt: Joris nuanceert en probeert te doorgronden. Juist daardoor contrasteert haar uitgangspunt zo sterk met dat van de kolonisten die uitsluitend vanuit hun Europese optiek denken en leven en die over de zwarten in stereotypen redeneren. Terug naar Kongo is een bijzonder boeiend reisverslag, omdat het door zijn onbevangen kijk een nieuw perspectief op een vertrouwde materie opent. | |
ConclusieDe meeste Vlaams-Afrikaanse schrijvers hebben van hun achtergrond en culturele bagage geen afstand kunnen doen, met het gevolg dat het beeld dat zij van de zwarte en Kongo-Zaïre schetsten eigenlijk een reflectie is van hun eigen houding tegenover dat land. Tot een | |
[pagina 165]
| |
beter inzicht in Kongo-Zaïre en de Afrikaan leiden dergelijke werken niet. De literatuur heeft hier geen voortrekkersrol gespeeld, maar in feite uitdrukking gegeven aan de heersende en algemeen aanvaarde ideologie. In het werk van een aantal Vlaams-Afrikaanse schrijvers echter komt een grotere poging tot het binnendringen in het hart van Afrika naar voren dan Bogers en Wymeersch doen vermoeden. In een reeks literaire werken wordt gepoogd de zwarte leefwereld en cultuur te omschrijven, wordt de blanke inmenging in een vreemd continent aan een gewetensonderzoek onderworpen, wordt de illusie dat Kongo-Zaïre een aards paradijs is ondergraven of wordt de kolonisatie zelf ter discussie gesteld. Of de blanke de zwarte ooit echt zal begrijpen, is een overweging die Lieve Joris samen met andere schrijvers de lezer meegeeft. Alleszins moeten we voor zijn anderszijn begrip kunnen opbrengen. Pogingen om de zwarte naar ons eigen, Westers beeld te boetseren zijn uit den boze. Het cultureel imperialisme heeft afgedaan. Een Constant De Deken kon dat niet beseffen, daarvoor moest de Westerse cultuur aan het einde van de negentiende eeuw nog een te lange weg afleggen, maar de hedendaagse lezer die kennis genomen heeft van het werk van de Vlaams-Afrikaanse schrijvers kan dat niet ontgaan zijn. In een belangrijk aantal literaire werken vindt men, in meer of mindere mate, een tegenhanger van de koloniale mentaliteit. Met Kongo-Zaïre was er een rijkdom aan contacten, omdat er een sterke structurele band met dit land bestond. De Vlaams-Afrikaanse schrijvers volgden daarbij niet noodzakelijk de door de Belgische koloniale overheid gebaande wegen. Zij trachtten het vreemde land al schrijvend te ontdekken. Hun bevindingen, die dikwijls rechtstreeks ingaan tegen heersende opvattingen, plaatsen een kritische kanttekening bij de kolonisatie. Juist deze kritische inbreng kan niet zomaar geïgnoreerd worden. Kennisname ervan is onontbeerlijk om een genuanceerd beeld van Vlaanderens relatie met Kongo-Zaïre te kunnen vormen. Natuurlijk mag niet uit het oog verloren worden dat alle hier behandelde schrijvers blanken zijn die voor een Westers publiek schrijven. De vraag rijst daarbij in hoeverre zelfs de auteurs die in de zwarte leefwereld proberen door te dringen daar inderdaad ook toe in staat zijn. Zijn zij erin geslaagd om aan Afrika, in al zijn diversiteit, een authentieke stem te geven? Op het waardeoordeel van recensenten en academici kan in dit verband weinig of geen staat gemaakt worden, omdat zij hetzelfde wereldbeeld delen. In hoeverre is de Vlaams-Afrikaanse schrijver, zelfs al schrijft hij vanuit een zwart perspectief, door zijn herkomst en achtergrond gedetermineerd en in welke mate geeft hij aan een blank, historisch bepaald wereldbeeld gestalte? De nodige omzichtigheid en het vermijden van absolute uitspraken zijn beslist geboden. Immers, zelfs een auteur als Bergeyck zei over zijn werk: ‘In mijn romans staat er veel meer over mijzelf dan de meeste lezers op het eerste gezicht vermoeden.’ Maar juist de literatoren die de koloniale mentaliteit aan de kaak stellen of onbevangen het standpunt van de zwarte naar voren brengen, zijn zich uitermate bewust van de relatieve waarde van de Westerse beschavingsidealen. Ze dragen daardoor in een belangrijke mate bij tot de verbreding van de Westerse horizon. Ze werken openheid en dialoog in de hand en versoepelen daardoor het interculturele contact. Door hun kritische houding zijn zij daarenboven ook in staat om door culturele verschillen heen tot het vlak van het algemeen menselijke door te dringen. Hun werken worden als gevolg daarvan gekenmerkt door authenticiteit, betrokkenheid, zeggings- en overtuigingskracht die in de typisch koloniale geschriften ontbreekt. Zowel door hun literair-estetische inbreng als door hun cultuurverruimende werking zijn zij voor de Nederlandstalige literatuur een belangrijke aanwinst. | |
LiteratuuropgaveHet belangrijkste werk over het Vlaams-Afrikaanse proza is De Kongo in de Vlaamse Fiktie- en Reisverhalen van K. Bogers en P. Wymeersch. Zij schreven ook een in Literatuur opgenomen artikel dat verder ingaat op Oproer in Kongo van Walschap: ‘Gerard Walschap en de Vlaamse koloniale roman’, 3 (1986), p. 136-143. In 1961 verscheen van A. Verthé en B. Henry Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde, dat een hoofdzakelijk encyclopedisch karakter heeft. J. Vermeulen schreef een overzichtsartikel over het Vlaams-Afrikaans proza van na de onafhankelijkheid: ‘Een kwarteeuw Afrika-literaruur in Vlaanderen (1960-1985)’, in: Ons Erfdeel 29 (1986), p. 77-85. In 1989 verscheen een themanummer van het tijdschrift Vlaanderen over de Vlaamse Kongo-literatuur. Verder kunnen twee prozabloemlezingen vermeld worden. Kongo Ya Lobi van Em. Janssen (1961) bevat een selectie verhalen uit het koloniale tijdschrift Band (1942-1961). In De miskraam van moedertje Dipenda (1968) verzamelt A. Van Hoeck prozateksten met de roeringen rond de onafhankelijkheid als uitgangspunt. De aanhalingen komen uit: F. Auwera, Schrijven of schieten (Antwerpen/Utrecht, 1969); Jac. Bergeyck, De pofadders (Brussel, 1975); L. Bittremieux, Mayombsche penneschetsen (Brugge, 1914); K. Bogers en P. Wymeersch, De Kongo in de Vlaamse Fiktie- en Reisverhalen Asdoc Studies 45, juli 1987; C. Buysse, Verzameld Werk: deel 4 (Brussel, 1974); C. De Deken, Twee jaar in Congo (Antwerpen, 1952); P. De Moor, ‘Terug naar de Kongo van Heeroom’, in: HN Magazine, 25 april 1987; Em. Janssen (red.), Kongo Ya Lobi (Leuven, 1961); R. Van De Linde, Die tijd is nu voorbij (Leuven, 1963); J. Vermeulen, ‘De missionaris en de literatuur: Jac. Bergeyck, o.f.m.’, in: Vlaanderen 39 (1990), p. 9-17; A. Verreet, Het zwarte leven van Mabumba (s.l., 1935); A. Verthé, Vlamingen in Kongo (Leuven, 1958). |
|