Antipathieke personages
De naakte waarheid
Waarom doet het er eigenlijk iets toe, of een personage in een literair werk ons antipathiek is? Moet het voor het literaire waarde-oordeel niet voldoende zijn als een antipathiek karakter op geloofwaardige wijze voor de lezer wordt neergezet?
Volgens zo'n simplistisch patroon verloopt lezen gelukkig niet. Het gaat er immers niet slechts om, of de in woorden opgeroepen wereld ons overtuigt. We leven ons ook in, en reageren soms op de literaire figuren als waren ze levend. En dan blijft ons mensbeeld, als de som van onze ervaringen met mensen in ons eigen leven, niet buiten de deur. Stel dat betweters ons altijd weer ergeren en we herkennen in Max Havelaar een irritant specimen van dit genus, dan beïnvloedt dat onvermijdelijk onze leeswijze en onze waardering van Multatuli's roman.
Het voorbeeld laat zien waar de schoen het meest wringt: bij die literaire personages waarmee we geacht worden ons - op zijn minst gedeeltelijk - te identificeren. Zodra het verhaalperspectief ons ertoe brengt de wereld door iemands ogen te zien, kan onze neiging tot identificatie in botsing komen met onze afkeer van de mens die zich daartoe aanbiedt en die door de auteursintentie daarvoor bestemd is. Daarom stoort iemand zich ook aan Joachim van Babylon en irriteert Hildebrand ons meer dan de charmante heer Van der Hoogen. Een zekere mate van geloofwaardigheid moet het voorwerp van onze inleving overigens wel hebben: ook Batavus Droogstoppel roept de lezer op met hem in te stemmen. De karikaturale vertekening van deze koffiehandelaar zal alleen even bekrompen kruideniers kunnen ontgaan. Multatuli's geïntendeerde lezer zal zich niet door dit model laten meeslepen.
Literaire scholing kan de ongeremde inleving matigen, zoals scholing in filmtechniek kan leren stuitende taferelen als voorbeelden van interessante cameravoering te ondergaan. Daartegenover belichamen kinderen de lezer in natuurstaat: als hun boek geen kansen biedt voor (positieve) identificatie, zal het snel terzijde worden gelegd. De geschoolde lezer houdt het beter vol; hij zal vertrouwd zijn geraakt met teksten waarin zijn neiging tot inleving werd geblokkeerd of gebruuskeerd.
Iedereen zal echter af en toe een boek tegenkomen met zo'n persoonlijk stempel, dat het deze afstandelijke leeshouding doet wegsmelten. Of men wil of niet, al lezend raakt men geïnvolveerd met de personen die uit de tekst oprijzen. Verhalen in de ik-vorm met een onmiskenbaar authentieke autobiografische inslag bijvoorbeeld dwingen haast tot het direct meeleven met de mens die zich erin blootlegt. Wel bij uitstek zo'n boek zou De harde kern (1993) van Frida Vogels moeten zijn, waarvan het in de ik-vorm geschreven tweede gedeelte van deel 1 niet voor niets ‘De naakte waarheid’ heet. Het merkwaardige is nu dat de lezer enerzijds moeilijk anders kan dan in de huid van Berta Mees kruipen, maar dat dit anderzijds ook een pijnlijke ervaring is. De lezer wordt binnengehaald en weer afgestoten. Wil de ik-figuur zich als een antipathiek personage presenteren?
Voor zover ik de kritieken gelezen heb, hebben zij deze roman met grote waardering ontvangen. Kousbroek durfde voor zijn rekening te nemen dat dit boek nog zal worden gelezen als Mulisch' De ontdekking van de hemel al lang vergeten zal zijn. Toch klinkt ook bij de critici ambivalentie door in hun reacties op de het verhaal van Berta/Frida. Hans Bacx beklaagt zich over het ‘zich gedetineerd voelen in andermans leven’. En Kousbroek spreekt over ‘het grenzeloze en soms afstotelijke egocentrisme van de hoofdpersoon’. ‘Niemand laat ze werkelijk tot zich toe’, concludeert Arjan Peters, een uitspraak die geldt voor de ik-figuur in haar relaties met anderen, maar paradoxaal genoeg niet voor de schrijfster Frida Vogels ten opzichte van haar lezers. Niets wordt die lezers bespaard; in een meedogenloze volledigheidsdrang worden de eindeloze wandelingen beschreven die Berta, gekweld door een pijnlijke knie, zich desondanks oplegt, de uitzichtloze gesprekken, de misverstanden, de mislukking van goede bedoelingen. Toch gaat het hier om alles behalve het gemakkelijke bekentenisproza van onze psychologiserende tijd. Naar aanleiding van De harde kern 2 merkte Peters op