drinker toont met zijn gedrag dat hij zijn primaire driften niet in de hand heeft. En mensen die zichzelf niet kunnen beheersen, vormen een potentiële bedreiging. In de gegoede kringen ontstaat een verlangen naar matig, beheerst en betrouwbaar gedrag. Derhalve beginnen etiquetteboekjes bepaalde gedragingen te signaleren en te verbieden, die duiden op onmatigheid en inhaligheid.
De tafelschikking kende een duidelijke hiërarchie: de aanzienlijkste heer nam de voornaamste plaats in, en naast hem kwamen dan weer de hoogste heren (en
Hieronymus Bosch: gulzigheid, een van de zeven hoofdzonden, geschilderd op een tafelblad. Collectie Museo del Prado, Madrid
dames) te zitten. Het minst aanzienlijk waren de plaatsen aan de uiteinden van de tafels, en de tafels die het verst verwijderd waren van de heer. Bij het uitserveren van de spijzen, sauzen en dranken werd dezelfde rangorde aangehouden. De voortreffelijkste spijzen, de lekkerste sauzen en de beste wijnen waren bestemd voor de heer des huizes en zijn tafelgenoten. Des te onaanzienlijker iemands plaats aan een tafel was, des te soberder en goedkoper voedsel en drank waren. Over het uitdelen van het fruit lezen we in de
Leere van hoveschede bijvoorbeeld:
En leght also veele voor den één as voor den andre,
maer leght tscoonste voor den werdiensten vander tafel (p. 114). Wie niet content was met het voedsel dat voor hem was gereserveerd, en op zoek ging naar betere spijzen, gedroeg zich onbeschoft.
Van zeden leert dienaangaande: ‘Neem genoegen met je eigen voedsel op je eigen tafel, waarmee je je op behoorlijke wijze kan voeden. Wees niet als die veelvraten, die kwijlend in 't rond lopen te kijken’ (
vz 225-228). De etiquetteregel verlangt dus in essentie zelfbeheersing. Het wordt in een zedentekst als de
Goede manierlijcke zeden tevens als onbeschaafd beschouwd om de schotel te draaien die men voor zich op tafel heeft staan, met de bedoeling aldus de lekkerste stukken naar zich toe te halen.
Wie vast van plan is om zwaar te gaan tafelen, krijgt het advies om ongezien van tevoren de gordel wat wijder te maken. Aan tafel is het immers niet meer toegestaan, ja zelfs een schande, om de riem ‘op de vreethaak’ te zetten, omdat men aldus anderen zichtbaar confronteert met zijn vraatzucht. Het blijft onopgehelderd waarom dit Latijnse advies uit Facetus wel in Duitse etiquetteteksten terecht is gekomen, en ook bij Erasmus niet ontbreekt, maar in de Franse en Middelnederlandse Boekjes van Zeden onvertaald is gebleven. Werd het advies genegeerd, omdat het ‘heimelijke vraatzucht’ lijkt te sanctioneren?
Onmatigheid wordt ook in de Spiegel der jongers van de hand gewezen: ‘Nuttig de spijs en drank die men u ter tafel brengt met mate; ga niet zitten schrokken als een veelvraat’. De veroordeling geldt hier sociaal onaangepast gedrag. Maar er kunnen ook praktische redenen worden aangevoerd om niet te veel te eten en te drinken, zoals het vermijden van ongemakken, aldus Goetman: Die sulcke heeft dicwils pijn Van spijse of drancke te sijn versaet [=verzadigd], Daer teghen en is gheen medecijn Dan soberheyt (365-368). In de Goede manierlijcke zeden staat een opsomming van ongemakken die voortvloeien uit overmatig eten en drinken: een slechte adem, rotte tanden, rode en tranende ogen, scheelzien, opvliegendheid, bevende handen, geestelijke afstomping, slechte nachtrust, nachtmerries en vroegtijdige ouderdom en ziekte. Elias heeft betoogd dat in de middeleeuwen regels voor etiquette en goede manieren nog zelden gepaard gaan met gezondheidsargumenten, maar een uitzondering hierop vormt dan toch wel de vraat- en drankzucht. In de Heimelijkheid der heimelijkheden prijst Jacob van Maerlant meermalen de matigheid aan tafel aan om gezondheidsredenen: wie te veel (of juist te weinig) eet of drinkt, zal ziek worden. En Maerlant zegt: die bi maten leven can, Hi mach sijn een ghesont man (905-906). De dichter besteedt dan ook vrij veel aandacht aan dieetregels om gezond te blijven. Het komt erop neer dat men moet eten en drinken wat de seizoenen te bieden hebben, rekening houdend met de complexie van mens, voedsel, drank en jaargetijde.
Wie zichzelf aan tafel niet in de hand kan houden en zijn eet- en drinkgedrag niet matigt, Die doot die volcht hem met ghewelt, zo meldt de Spiegel der jongers (471). Met name de alcoholconsumptie dient gematigd te blijven. Het Boec van seden bestempelt dronkenschap enerzijds als ‘vuil en onrein’ (het sociale argument) en anderzijds als ongezond (bvs 905-908). Erasmus raadt kinderen af om wijn of bier te drinken, omdat het slecht voor hun gezondheid en karakter zou zijn. Hij meent dat kinderen water moeten drinken, eventueel licht bier of lichte wijn, en dan het liefst met water aangelengd. De gezondheidsreden blijkt telkens een sterk conditioneringsargument, maar ook sociale motivaties ontbreken niet, zoals bijvoorbeeld in de Leere van