Boekjes van Zeden het volgende voor: ‘Als je eten serveert, draag de gerechten dan altijd in je linkerhand en de saus in je rechterhand, en loop recht. Serveer het eten eerst aan de aanzienlijksten die aan tafel zitten. Schenk de wijn bij de rand van de beker uit en wees niet benauwd om de fles goed leeg te gieten. Het bier moet je vanuit de hoogte met een boogje inschenken’ (es 140-149). De saus moet men waarschijnlijk in de rechterhand dragen, omdat de motoriek van die hand het best is, en aldus morsen voorkomen kan worden. De beschreven gang van zaken is later overgenomen in de Leere van hoveschede, die vooral een handleiding voor bedienend personeel is. Hier staat ook kort beschreven hoe de bediende er bij moest lopen: ‘Als je aan tafel dient, draag je een overkleed en heb je geen muts op’. En ook zijn houding, als hij stond te wachten, staat voorgeschreven: ‘[...] je moet je armen over elkaar slaan met je handen onder je oksels’.
Doorgaans stond de drank niet onder handbereik. Wie dorst had en bijgeschonken wilde worden, moest een page wenken. In de Latijnse Facetus staat al beschreven dat de bediende, als de heer wilde drinken, de beker moest vullen en deze met een buiging van de knie aan de heer moest offreren. De voornaamste heren behoorden dan natuurlijk weer als eerste bediend te worden, zo beschrijft de Leere van hoveschede.
In enkele teksten, zoals de Spiegel der jongers, wordt gewag gemaakt van een tafelgebed dat aan de maaltijd vooraf diende te gaan. Daarna was het, blijkens dezelfde tekst, pas toegestaan om te eten als de gastheer de eerste hap had genomen. Van elke deelnemer aan de maaltijd werd vervolgens verwacht dat hij de disgenoot, met wie hij bord en beker deelde, van dienst was. In de Boekjes van Zeden staat te lezen: ‘Zit altijd recht en wees degene van dienst die bij je zit’ (vz 313-314). Die dienstbaarheid kan erin gelegen zijn om de lekkerste porties vlees voor de tafelgenoot af te snijden en op het bord te reserveren. Dit gedrag wordt in elk geval als welgemanierd beschouwd als men met een dame eet (es 93-96). Een mindere disgenoot hoeft men niet te bedienen, maar een gelijke of een meerdere wel. Bovendien lijkt de etiquette te verlangen dat de meerdere het meeste voedsel krijgt toebedeeld (vz 315-318). Een andere vorm van gedienstigheid was erin gelegen om de superieur naast je de beker aan te reiken als hij wilde drinken. In de Facetus staat reeds: ‘[...] als een meerdere met jou eet en hij zou willen drinken, reik hem de beker aan, als je aan zijn zijde zit’.