Etiquetteregels bij de middeleeuwse elite van de Lage Landen
Beschaafd tafelen
Theo MederGa naar voetnoot+
De middeleeuwen lijken maar niet van hun barbaarse imago af te komen. Het gebruik van de maaltijd bijvoorbeeld roept nog altijd de gedachte op aan wilde taferelen. Middeleeuws eten wordt geassocieerd met een vrijbrief voor excessief gedrag: boeren, smakken, spugen, naar gerechten graaien, knoeien, vlees met de handen van het wildbraad afscheuren, met voedsel en drank gooien, resten op de grond smijten...Wat zeggen onze Middelnederlandse etiquetteboekjes hier eigenlijk over?
Voor velen voorziet een negatief beeld van de zeden en gewoonten van onze middeleeuwse voorouders kennelijk in een fundamentele behoefte. Immers, hoe ruwer, dommer en viezer de middeleeuwse mens, des te groter de sprong die de moderne mens in de beschaving heeft gemaakt. Een ongunstig middeleeuwenbeeld appelleert op geruststellende wijze aan een latent superioriteitsgevoel. De veronderstelling echter dat men zich in minder ontwikkelde of zelfs primitieve culturen aan barbaars eetgedrag schuldig maakt, deugt niet. Er bestaan vandaag de dag nog juist genoeg van dergelijke culturen om een bewijs van het tegendeel te leveren. Feit is dat zich in elke humane samenleving al heel vroeg een respect voor voedsel ontwikkelt, en dat aan het gezamenlijk gebruik van de maaltijd reeds vrij snel sociale conventies en restricties verbonden worden.
Ook onze Middelnederlandse etiquetteteksten getuigen van die sociale regelgeving voor aan tafel. Nu wordt wel gedacht dat al die middeleeuwse voorschriften en verboden erop gericht waren om de dagelijkse praktijk van teugelloze tafelmanieren de kop in te drukken. Daar zal natuurlijk wel íets van waar zijn. Maar als we een blik werpen op het beoogde publiek van de etiquetteteksten, dan moeten we waarschijnlijk toch tot andere conclusies komen. In de eerste plaats zullen de bedoelde zedenteksten in een elitair adellijk en burgerlijk milieu hebben gefunctioneerd. Ten tweede wijzen allerlei details in de teksten erop, dat ze zich met name richten op kinderen, in het bijzonder jonge jongens die nog de nodige sociale vaardigheden moesten aanleren. De etiquetteteksten lijken dus vooral normen te formuleren waarover in de volwassen elitaire kring zekere consensus bestond, en waaraan de jongeren zich moesten leren conformeren.
Onze oudste etiquettetekst is het Boec van seden, dat opgenomen staat in de Enaamse codex (circa 1290; es). Ook in het latere Comburgse handschrift (circa 1400) staat een redactie van deze tekst (bvs), alsmede het hiermee verwante Van zeden (vz). Voornaamste bron voor deze drie teksten is de invloedrijke Latijnse tekst Facetus (=welgemanierdheid) uit het eind van de twaalfde eeuw. De teksten beschrijven als eerste in de volkstaal hoe het in de ‘betere kringen’ hoorde, ook aan tafel. Ook Jan van Boendale besteedde in het derde boek van zijn Lekenspiegel (1330) aandacht aan tafelmanieren. Verder komen deze manieren aan bod in teksten als de Leere van hoveschede (eind veertiende eeuw) en de Spiegel der jongers (1488) van Lambertus Goetman. Met het voortschrijden van het beschavingsproces neemt de hoeveelheid regels voor tafelmanieren langzaam toe, en worden er nieuwe accenten gelegd. Het werk dat de grens markeert tussen middeleeuwen en moderne tijd, is het Latijnse boekje dat Erasmus in 1530 schreef: De civilitate morum puerilium (‘over de beschaving van kinderlijke zeden’). Omgewerkt tot een vraag-en-antwoord-tekst kwam het op de Nederlandse markt als Goede manierlijcke zeden (1546).
In alle Dietse etiquetteteksten wordt excessief tafelgedrag resoluut als onbeschaafd van de hand gewezen. In het navolgende wordt geschetst wat de elite bij tafelmanieren (idealiter) voor ogen stond. Punt van vertrek vormt bij voorkeur de informatie uit Boec van seden en Van zeden. Maar waar andere etiquetteteksten extra inzicht verschaffen in de middeleeuwse manieren, wordt ook daarbij stilgestaan.