navolging worden voorgehouden. Het was de tragiek van de zedekundige roman, dat zij met deze formule wel de kritiek de mond wist te snoeren, maar het lezerspubliek uiteindelijk van zich vervreemdde. Als Sara Burgerhart in de gelijknamige briefroman nog altijd op enige sympathie mag rekenen, dan dankt zij dat aan haar geest en onaangepast gedrag.
Maar haar huwelijkspartner, de brave Hendrik Edeling, werkt, tegen de bedoeling van de schrijfsters in, op de lachspieren van de lezer van nu en doet hem verlangen naar de perfide schurken Valmont en Madame de Merteuil uit Les liaisons dangereuses van Laclos, verschenen in hetzelfde jaar als de Sara Burgerhart.
Terug naar Hildebrand. Beets schreef zijn schetsen, toen overal in Europa de romantische bevlogenheid plaats maakte voor de realistische bevangenheid. De modegevoelige Beets zweert zijn Byron-passie af en begint de wereld om zich heen te observeren met een bijna obsessionele aandacht voor details. Het buiten- en binnengebeuren (interieur, kleding) wordt zo uitvoerig beschreven, dat Beets in Na vijftig jaar (1887) omstandig tekst en uitleg moet geven aan een nieuwe generatie lezers die de talloze tijdgebonden verwijzingen niet meer verstaan. Beets proeve van realisme behoort ook voor mij tot de leesbaarste teksten van de negentiende eeuw, maar bij elke lezing wordt de figuur van Hildebrand mij steeds antipathieker.
Hildebrand, prominent aanwezig in ‘De familie Stastok’ en ‘De familie Kegge’, kreeg in deze schetsen door Beets een tweevoudige taak opgelegd: die van reporter en romanpersonage. Hij zal onder onder die dubbele last bezwijken. Hij draagt als observant een verborgen camera bij zich die beurtelings op zijn omgeving en hemzelf inzoomt. Daar is verteltechnisch weinig mis mee, ware het niet, dat Hildebrand als ontmaskeraar van de wat benepen burgerij zelf buiten schot blijft en geen object van de satire wordt. Hij is de cameraman die de lachers op zijn hand krijgt als hij anderen te kijk zet, maar er voor zorgt de show te stelen als hijzelf in beeld komt. Hij wordt onuitstaanbaar, omdat hij voor zichzelf de rol van de good guy opeist. Nergens wordt dat duidelijker dan in ‘De familie Stastok’. De Leienaar Hildebrand is in alle opzichten superieur aan zijn neef Pieter Stastok, een harkerige, meelijwekkende figuur, voortdurend de risée van het gezelschap. Hildebrands savoir-vivre en nobel gedrag vormt daarmee een stuitend contrast. Of hij nu biljart, roeit, voordraagt of flirt, het gaat hem allemaal even gemakkelijk af. Hij gedraagt zich als de perfecte schoonzoon, zoals moeders zich die wensen. Uiterst bedreven in het sociale rollenspel verliest deze vlekkeloze Hildebrand echter zijn krediet bij de lezer als hij zijn eigen glansrol zonder enige zelfironie overbrieft. Eén keer werd die uitstalling van eigen verdiensten van zijn rapporterende held zelfs Beets te gortig: halverwege ‘De familie Kegge’ wordt bij zijn zoveelste edele daad Hildebrand de mond gesnoerd en neemt voor even een auctorieel verteller zijn taak over.
Als Hildebrand mij antipathiek is, dan komt dat ook, omdat diens pedanterie en zelfingenomenheid niet louter fictief lijken te zijn, maar herinneren aan zijn geestelijke vader, Beets zelf. Tijdgenoten en zelfs goede vrienden van Beets stoorden zich aan diens ijdelheid en aan zelfgenoegzaamheid grenzende gevoel van eigenwaarde. De afstand tussen Beets en zijn fictieve held Hildebrand lijkt zo betrekkelijk gering. Niet voor niets vangt de laatste tijdens zijn rit in de diligence naar het stadje D. in zijn camera dezelfde beelden op als Beets op 7 januari 1835 op weg naar Amsterdam registreerde.
Waarom deze Hildebrand mijn sympathie niet heeft, is met het bovenstaande nog niet geheel verklaard. Als ik diep in mijn hart kijk vermoed ik, dat naast ergernis ook enige jaloersheid op Hildebrands sociale vaardigheden mij niet vreemd is. Zou het komen, omdat ik mij in de onhandige, stuntelende Pieter Stastok eerder herken dan in die getapte Leidse yuppie?
Wim van den Berg