dend maakt, dat hij zijn vrouw niet door middel van een kind kan ‘besmeuren’?
Een andere reden lijkt dat Suzanna Joachim tijdens de omarming ‘mijn jongen’, ‘mijn kind’, of ‘mijn zoon’ noemt. Daar kan de echtgenoot niet tegen: ‘Ik was haar kind, haar zoon, die zij met nachtelijke troetelwoorden overlaadde, die zij van het eerste moment af had getroost in plaats van hem te vrezen, te dulden en te begeren’ (opnieuw de eerste alinea van hoofdstuk 5). Een volle volzin, maar wat staat er in feite? Heeft Suzanna dan Joachim niet ‘geduld’? Het lijkt of ze niet anders doet. In die zin zou men het scheldwoord dat Joachim haar toevoegt, kunnen interpreteren: ‘hoer’. Als een hoer laat zij Joachims liefdesbetuigingen over zich heen gaan. Een andere betekenis is er in eerste instantie aan die krachtterm niet te geven. Wat het woord ‘dulden’ dan in de geciteerde zin moet betekenen, het blijft mij een raadsel.
Zoals meer in het gedrag van de echtgenoot voor mij raadselachtig blijft. Waarom windt Joachim zich zo op over ‘schoonheid die onvruchtbaar’ is? Is het hoogste doel van vrouwelijke schoonheid dan zwangerschap? En welke rol speelt de behoefte aan schending daarbij, moedwillige schending van schoonheid? Op welke rare macho-kronkels berusten zulke redeneringen?
Aan het eind van zijn levensverhaal (hoofdstuk 12) resumeert Joachim nog eenmaal zijn probleem. De zinnen zijn allemaal in grammaticaal Nederlands geschreven, maar hoe vaker ik ze lees, hoe meer ze abacadabra gaan vormen: ‘Indien ik Suzanna heb losgelaten, dan was het omdat haar schoonheid ontfermend was en niet verterend, omdat zij mij tot geen andere wanhoop dreef dan die der verzadiging. Ik ben niet zelf schoon geworden aan Suzanna. In haar armen kon ik nooit worden de bedwinger die de vrouw onderwerpt. Ik was nooit anders dan het kind dat troost zoekt en beschutting. Had zij mij een kind geschonken, het ware anders geweest: ik zou een grenzeloze trots hebben gevoeld omdat ik uit haar schoot een zoon, een dochter zou hebben geschapen.’
Neem de eerste zin: wat is er tegen verzadiging? Waarom staat er ‘de wanhoop (...) der verzadiging’? Is het niet zo dat Suzanna Joachim voortdurend tot een andere wanhoop prikkelt? En verder: is de schoonheid van een zwangere vrouw dan meer ‘verterend’? Om tot de kern te komen: Joachim ware trots geweest als hij bij Suzanna een kind had verwekt. Maar zou Suzanna's schoonheid daardoor dan veranderd zijn, of haar deugd? Op die voor de hand liggende vragen geeft de tekst geen antwoord. Grondfout van het boek lijkt mij dat de koppeling schoonheid-deugd-onvruchtbaarheid in feite door niets wordt gemotiveerd. Suzanna met een kind had een even overdraaglijke kwezel kunnen zijn, en even mooi: première couche embellit.
Mijn conclusie: Het boek van Joachim van Babylon is geen roman van klassieke eenvoud. Die misleidende indruk wordt mogelijk gewekt door de veelgeprezen ‘glasheldere stijl’. In werkelijkheid geeft het het troebele verhaal van een machteloze macho die met allerlei dwaze argumentaties zijn populaire vrouw door het slijk wil halen. De kardinale vraag wordt dan: heeft Gijsen een zo modderig figuur willen tekenen?
Ik vrees van niet. Eerder geloof ik dat de auteur zelf zich onvoldoende heeft gerealiseerd hoezeer de katholieke dialektiek hem nog in de greep had. Hoe kan het anders dat onvruchtbaarheid als breekpunt in een relatie wordt gepresenteerd? Alleen een heel orthodoxe katholiek legt een zo noodzakelijke relatie tussen liefde en voortplanting. Zo werd Gijsen toch nog het slachtoffer van de denkwijze waarvan hij zich wilde bevrijden.
Ton Anbeek