Literatuur. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Nederland kikkerland: fabel en pamflet in de tweede helft van de zeventiende eeuw
| |
John OgilbyVele van deze thematische constanten zijn terug te vinden bij de Schots-Engelse dichter John Ogilby (1600-1676), de schrijver en uitgever van belangrijk, op de Klassieken geïnspireerd werk, waaronder The Fables of Aesop Paraphras'd in Verse, and adorn'd with Sculpture (Londen, 1651), een bundel in quarto met eenentachtig fabels in versvorm. De prachtige, in de titel vermelde illustraties zijn van de hand van de Duitse graveur Francis Cleyn (1582-1657), die zich heel duidelijk liet in- | |
[pagina 27]
| |
spireren door de bekende gravures van Marcus Gheeraerts (in Eduard de Denes De Warachtighe fabulen der dieren (1567). In haar recente studie Fables of Power (1991) wijst Annabel Patterson op dat wat volgens haar de vernieuwende inbreng van deze bundel in de esopische fabeltraditie is, namelijk het sterk politiek engagement. Nu is het in deze bundel vooral de binnenlandse politiek die de aandacht krijgt: als aanhanger van Cromwell maakt Ogilby de fabel tot een middel van anti-royalistische propaganda. De buitenlandse politiek komt in deze bundel slechts terloops ter sprake: Of the Fox and the Ape is een anti-Franse satire; een versregel uit Of the Wolf and the Crane lijkt op de Nederlanders te doelen: ‘Low-Country people know no God but gain.’ De Nederlanders spelen de tragische hoofdrol in de fabel Of the Cat and the Mice: de Nederlandse muizen gaan een verbond aan met de kat, die niet schroomt de muizen te bedriegen en te verslinden. Zoals C.P. Burger Jr. in 1918 reeds suggereerde, is met de kat hoogstwaarschijnlijk de Franse koning Lodewijk xiv bedoeld. De beschrijving van de muizen is ondubbelzinnig anti-Nederlands:
Some Miceans had a poor
Plantation rais'd from Sacrilege and Stealth,
Almost from nothing to a Common-wealth.
These Hogen MogensGa naar voetnoot+, when their cruel Foe
The Cat they heard drew near,
Were struck with mighty fear [...]
Voor ons betoog is echter vooral de tweede uitgave van Ogilby's fabelbundel van belang. Deze bundel, in 1661 door hemzelf uitgegeven, is een prestigieus werk: weliswaar blijven de teksten onveranderd, maar alle illustraties worden (soms ingrijpend) vernieuwd door de Nederlander Dirk Stoop (1610?-1686?) en de toen al vermaarde Tsjechische graveur Wenceslaus Hollar (1607-1677). Het formaat van deze nieuwe editie wordt van quarto vergroot naar folio. Aan het oorspronkelijke corpus van eenentachtig fabels wordt één nieuwe fabel toegevoegd: Of the Frogs fearing the Sun would marry, geïllustreerd door Hollar. Het literaire belang van deze toegevoegde fabel is zeer onlangs nog onderstreept door Terence Allott (1990, p. 251): ‘[...] cette fable inaugure une évolution de première importance dans l'histoire de la fable littéraire en Europe.’ Met deze fabel wordt namelijk het genre verbonden met dat van het politieke pamflet. De kikkerfabel van Ogilby, voorzien van Hollars illustratie, is ook apart als vlugschrift uitgegeven onder de titel The Frog, or, The Low-Countrey Nightingale, Sweet Singer of Amsterdam (z.p., z.d.) en vormt daarmee de eerste van een reeks ‘fabelpamfletten’ die vanaf de jaren zestig van de zeventiende eeuw overal in Europa verschijnen. Ogilby alsmede diens navolgers in vooral Frankrijk verdienen derhalve onze bijzondere aandacht. Laten we beginnen met Ogilby's fabel nader te bekijken. Bij vergelijking van tekst en illustratie blijkt dat dichter en illustrator hoogstwaarschijnlijk nauw hebben samengewerkt, iets dat overigens ook aantoonbaar is in de andere fabels uit de bundel, zowel in de 1655-editie als in de 1661-editie. De onderlinge afhankelijkheid tussen tekst en illustratie is zelfs zo groot dat beide, maar vooral de illustratie, bij afzonderlijke beschouwing, vrij onbegrijpelijk blijven. Dit valt heel aardig op te maken uit een briefwisseling uit 1877 tussen de bibliofiel Frederik Muller en enkele specialisten, die omtrent de interpretatie van Hollars illustratie inhet duister tastten, omdat zij niet de beschikking hadden over de tekst (zie Burger, p. 275-277). De illustratie laat het recent gebouwde Paleis op de Dam zien, de trots van Amsterdam, dat al spoedig een belangrijke toeristische trekpleister zou worden. Op het plein is een menigte als mensen geklede kikkers afgebeeld, en een aantal godenbeelden, waaronder een Neptunusbeeld. De precieze weergave van het gebouw, die blijk geeft van de architectonische belangstelling van Hollar, maakt het mogelijk aan te tonen dat | |
[pagina 28]
| |
Hollar hier niet de visu afbeeldde: het is namelijk niet het definitieve stadhuis, maar een van de voorlopige ontwerpen. De bijbehorende tekst geeft de verklaring van deze, op het eerste gezicht enigmatische, illustratie. De directe inspiratiebron is de fabel van Esopus, De Zon en de kikkers, waarvan hier de tekst: | |
De Zon en de kikkersTer gelegenheid van de hoogzomer werd de bruiloft van de Zon gevierd. Alle dieren waren blij en zelfs de kikkers waren tevreden. Totdat een van hen zei: ‘Domoren, waar zijt ge toch zo blij om? Het is immers juist de Zon die ervoor zorgt dat alles wat er is, verdroogt; als zijn vrouw nu wéér zo'n kind baart, wat moet er dan van ons terecht komen?’ Wat zijn er toch veel mensen die zich vrolijk maken over dingen waar eigenlijk helemaal niet om te lachen valt. Zoals overal elders in de bundel ondergaat de oorspronkelijke, korte, droge prozatekst van Esopus een flinke amplificatie, in een beeldende, assonerende, wijdlopige stijl die als barok gekenmerkt kan worden. De openingsverzen geven de schatplichtigheid aan Feldhams en Marvells satires duidelijk aan: de kikkers staan voor de Nederlanders, het moeras voor de Verenigde Provinciën. Met het onomatopoëtische woordspel (‘Hogen Mogen’: hoogmogenden; ‘Gogs and [Gog]magogs’: de in de Bijbel genoemde heidense volkeren, door het rijm verbonden met ‘frogs’, ‘bogs’ en ‘logs’) worden zowel het gekwaak van de kikkers als het gutturale gebrabbel van de Nederlanders weergegeven. Hier volgt de eerste strofe die de toon zet van de hele fabel: | |
Of the Frogs fearing the Sun would Marry
Low-Country Provinces, United Bogs,
Once distrest States, now Hogen Mogen Frogs;
Royal and Noble Interest gone, Command,
Grown formidable both at Sea and Land:
Who but a Century of years before
Dabbled in Fishing, despicably Poor,
In seamless Vessels, Troughs, cut out of Logs,
Catch'd Whiting-Mops, now Gogs and Gogmagogs
In stately Pines new Constellations raise,
Ploughing up Billows two and thirty ways;
Through boyling Brine, and Cakes of crusted Ice,
For Gold and Siver, Ivory, Oyl, and Spice;
What Straights, Gulphs, trending Bays, space they to peirce,
By Water to take in the Universe?
Are they with Force not able to invade?
No matter; They'l undo the World by Trade:
Four Frogs, two Tod-poles, and one greasy Toad.Ga naar voetnoot+
Deep freighted Bottoms bear from Road to Road.
In de volgende strofen wordt het esopische basisthema eerst uitgewerkt en daarna losgelaten. Verhaald wordt hoe de kikkers, in paniek geraakt door het slechte nieuws, afkomstig uit India (waarom precies India blijft onduidelijk), zich voor het nieuwe stadhuis verzamelen (‘Hopping or crawling they in Clusters came / Up to their Prime Morrass, their greatest Damm’). Een oude pad (‘an old Sag-bellied Toad’) houdt een lange redevoering waarin hij aanraadt hulp te vragen aan hun god Neptunus. Voor Ogilby is dit de gelegenheid het heidense karakter van de kikkers nog eens in herinnering te roepen: ‘Him [= Neptunus] to implore lay by next Sabbath day / We're no such Jews nor Christians but we may’. Het (door Hollar afgebeelde) Neptunusstandbeeld komt tot leven en spreekt de kikkers bemoedigend toe. Voor de zon hoeven de kikkers niet bevreesd te zijn, aldus de god. Wel is er alarmerend nieuws over een nieuwe zon, opkomend in het westen, waartegen zelfs Neptunus met zijn zeemachten hulpeloos is. (Voor de toenmalige lezer is het duidelijk dat hier Engeland bedoeld wordt, en meer in het bijzonder koning Charles II. Na deze waarschuwingen versteent het Neptunusbeeld weer: ‘This said, their God grows pale, Limbs stiff and cold, / Trembling with Fear, shrunk in their Marble Mold.’ Het gedicht kent geen echt slot. De moraal, waarin waarschijnlijk een toespeling gemaakt wordt op de hulp die Frankrijk recentelijk de Verenigde Provinciën had toegezegd tegen Engeland, staat enigszins los van de narratio:
Princes beware to aid a growing State,
Lest they be first to give you the Check-Mate.
Wealth and Succes turns Humbleness to Pride:
Beggars on Hors-back to the Devil ride.
Deze fabel, die veel feller van toon is dan bijvoorbeeld Of the Cat and the Mice, past uitstekend in de anti-Nederlandse stemming aan de vooravond van de Tweede Engelse Zeeoorlog. Ook na de oorlog blijft de kikkerfabel haar actualiteit behouden. Dit blijkt wel uit het feit dat zij met enige wijzigingen opgenomen wordt in de 1675-editie van Ogilby's Fables. Deze wijzigingen houden een aanscherping in van de politieke satire tegen de Verenigde Provinciën. Bovendien wordt de fabel nadrukkelijker op de politieke actualiteit betrokken: zo maakt Neptunus in zijn redevoering melding van de koninklijke broer van de Zon, de Hertog van York, de latere James II:
His Royal Brother leads, upon the Main,
A hundred floating Cities in a Train,
With Fire and Forty thousand Hectors big.
In vain so many Vessels out you Rig;
In vain your Forts and your Land-Force you brag
Stoop, or be Ruin'd, to the British Flag,
That must, and ever shall, give Laws to you;
The World, at Sea, they're able to Subdue.
| |
[pagina 29]
| |
Commire en La FontaineAangezien, zoals ik nog zal aantonen, politieke pamfletten internationaal bijzonder snel gerecipieerd worden, is het waarschijnlijk niet toevallig dat enkele jaren na het verschijnen van Ogilby's fabel, de Franse jezuïet Jean Commire (Commirius, 1625-1702) teruggrijpt op dezelfde thematiek. In 1672, als onderdeel van de anti-Hollandse campagne ter voorbereiding van de Franse veldtocht tegen de Nederlanden, verschijnt anoniem de Latijnse fabel Sol et Ranae, met als schertsende neventitel: ‘Appendix ad fabulas Phaedri ex Leidensis bibliotheca’. Amusant is dat deze titel de latinist Wolfius zo misleidde dat hij de tekst opnam in zijn in 1707 verschenen uitgave van de werken van de Latijnse fabeldichter Phaedrus. Deze fabel wordt pas later door Commire erkend en opgenomen in zijn Carmina (1678). Commire begint zijn fabel aldus (in vertaling): | |
De Zon en de KikkersDe kikkers, moerasbewoners, amfibieën geboren uit slijk, hadden, begunstigd door de Zon, hun rijk onmetelijk vergroot; en weldra hadden zij door intimidatie de koeien die op de naburige weiden plachtten te grazen, en zelfs de wilde dieren, van de oevers verdreven. Ja zelfs hadden zij, in hun driestheid zich wagend in het diepe water, met een heuse colonne vaak meervallen en tonijnen uitgedaagd en vaak overwonnen. Daarom werden zij verwaand en hoogmoedig, en wat erger was, zij vergaten de gunst die hun verleend was. Dit ondankbaar pak begon de roem van hun beschermer de Zon te benijden, en met jaloerse ogen te kijken naar het op de wereld aanbeden stralende licht [...]. De overeenkomsten tussen de tekst van Commire en de versie van Ogilby zijn opvallend: beide gedichten beginnen met een bespotting van het amfibische karakter van de kikkers en hun land, en hun superbia. Hun vangst van ‘Whiting-Mops’ wordt op burleske wijze uitvergroot tot een oorlog met meervallen en tonijnen. De grazende koeien die zij verjagen, is een detail dat misschien geïnspireerd is door de zinsnede ‘from rank Acres, where fat Oxen grase’, verderop in de tekst van Ogilby. Beide dichters benadrukken de hoogmoed van de kikkers, die zich op de wijde oceaan wagen. Het grootste kwaad, aldus Commire, is wel dat de kikkers ondankbaar zijn ten opzichte van de Zon, in wie het niet moeilijk is de Zonnekoning Lodewijk xiv te herkennen, die de Nederlanden in het verleden herhaaldelijk te hulp geschoten is in hun strijd tegen de Engelsen, zoals recentelijk tijdens de Tweede Engelse Zeeoorlog. Het door Commire uitgewerkte thema van de ondankbaarheid lijkt te zijn geïnspireerd door de bovengeciteerde moraal van Ogilby's fabel. De vermelding, tenslotte, van ‘ad indi littora’ (‘naar de oevers van de indus’) en de uitwerking daarvan in Commires poëtische beschrijving van de zonneloop vinden misschien haar oorspong in Ogilby's duistere precisering ‘from India’. De rest van Commires tekst wijkt sterk af van Ogilby's versie, evenals trouwens van de oorspronkelijke fabel van Esopus. De kikkers plegen verzet tegen de Zon door uit hun moerassen een zwarte walm te laten opstijgen. De Zon echter droogt het moeras uit, de kikkers worden onbarmhartig ten prooi achtergelaten voor de wouwen en raven. Het kikkerpamflet van Commire kent een grote en onmiddellijke populariteit. In zijn monumentale Bibliothèque de la Compagnie de Jésus citeert Sommervogel zonder verdere bronvermelding de jezuïet Henri Rybeyrete (1643-1676), die opmerkt: ‘Deze fabel is veelvuldig uitgegeven in het jaar 1672 waarin Lodewijk de Grote de Nederlanders overwon. Zij is vertaald in het Frans, het Spaans en het Italiaans en zij was voor zeer velen een bron van vermaak.’ De genoemde Italiaanse en Spaanse vertalingen zijn mij niet bekend. Wel heb ik drie Franse vertalingen gevonden: een anonieme, die Sommervogel toeschrijft aan een zekere ‘P. d'Orléans’, de vertaling van Furetière die vrij dicht bij Commires tekst blijft, en een vrijere vertaling van La Fontaine, getiteld Le Soleil et les Grenouilles, eveneens in 1672 verschenen. Deze laatste versie vertoont de kenmerkende lichtvoetigheid van La Fontaines stijl, zoals bijvoorbeeld te zien is in de grappige zelfcorrectie van de verteller: ‘Les Reines des étangs, Grenouilles veux-je dire, / Car que coûte-t-il d'appeler / Les choses par noms honorables?’ Met de ironische betiteling ‘Reine’ maakt La Fontaine een woordspeling op Commires ‘ranae’ en op het Franse woord ‘raine[tte]’ (boomkikker). Humoristisch is ook de onomatopoëtische weergave van het gekwaak der kikkers in de uitdrukking ‘république aquatique’, een woordgrapje dat terugkomt in een andere fabel van La Fontaine: La Grenouille et le Rat (‘Et le gouvernement de la chose publique / Aquati-que’). Interessant is bovendien dat La Fontaine onder dezelfde titel Le Soleil et les Grenouilles een nietpolitieke fabel opgenomen had in zijn eerste fabelbundel (verschenen in 1668). Hierin voerde hij als sprekend personage Esopus op, die juist blijk geeft van zijn sympathie voor de kikkers (‘[...] Pour un pauvre Animal, / Gre-nouilles à mon sens ne raisonnaient pas mal’). Iets van deze sympathie voor de kikkers blijft er blijkbaar bestaan, omdat La Fontaine, in zijn bewerking van Commires fabel, de kikkers hun gruwelijk lot bespaart. Opvallend is dat, hoewel er van Commires fabel verschillende vertalingen gegeven worden, deze vertalingen blijkbaar niet concurrerend zijn, en zelfs samen worden gepubliceerd. Zo worden de vertalingen van Furetière en La Fontaine te zamen met de oorspronkelijke Latijnse tekst gepubliceerd in de Opera posthuma van Commire (1704). De National Union Catalogue (sv ‘Commirius’) vermeldt bovendien de volgende editie met de veelzeggende titel: The fable of the sun and frogs, in elegant verse, applyed to the present state of affairs between the French and the Dutch. With three several translations in English, by three several hands. The first nearer the Latin; the other two allowing themselves | |
[pagina 30]
| |
a greater liberty of phansie. (London, 1672). Deze Engelse vertalingen, die ik helaas niet heb kunnen inzien, geven aan hoe goed en snel (1672!) de verschillende landen van elkaars pamfletproduktie op de hoogte zijn. | |
Nederlandse reactiesDat dit laatste ook opgaat voor de Nederlanden lijdt geen twijfel. Onder de titel Versierselen van de Son en de Kick-vorssen en van de Kick-vorssen en Padden verschijnt er in 1672 (aldus Petit 3789) een curieus pamflet (zie afbeelding 2). In de linker kolom van dit pamflet is een anonieme Nederlandse vertaling in rijm van Furetières vertaling afgedrukt. Parallel daaraan wordt, vers voor vers, in de rechter kolom een antwoord op Furetières tekst gegeven, waarin de bemoeizucht van de Fransen, voorgesteld als padden, gehekeld wordt. Een andere Nederlandse reactie, nu niet specifiek gericht tegen Commires fabel (of diens vertalingen), maar tegen de kikkermetaforiek in het algemeen, vindt men in De Oyevaers en Kikvorschen, Of een Nieuwgevonde Fabel van den Ouden Esopus, een anoniem pamflet in dichtvorm uit 1673, volgens de datering van Petit 4091. Het gedicht bestaat uit 16 strofen, verdeeld over twee kolommen, met in beide marges 18 epigrammen (zie afbeelding 3). De eerste strofen van dit fabelpamflet zijn te lezen als een thematische omkering van de welbekende fabel van Esopus De kikkers die een koning wilden. In de oorspronkelijke versie van deze fabel vragen de kikkers Jupiter om een koning. Jupiter werpt hun een houtblok toe. Met deze passieve koning zijn zij ontevreden, waarop Jupiter hun als straf een tiran stuurt in de gedaante van een waterslang (in latere versies: een ooievaar of een reiger), die zijn onderdanen meedogenloos verslindt. In de ‘Nieuwgevonde’ versie echter is de ooievaar juist de beschermheer van de kikkers: hij verjaagt de in sommige esopische versies genoemde waterslang en reiger en beschermt de kikkers tegen ‘d'overzeesche Ratt’ (Engeland), ‘dat tuyg Griffioen en Haan’ (waarschijnlijk Frankrijk) en de niet nader te identificeren Beer, Wolf en Zwijn. Het voorlaatste epigram maakt duidelijk waar de ooievaar voor staat: het huis van Oranje: ‘Het kan stooten / Met zijn poot en / Bek, gekleurt / Schoon Oranje, / Dat Hispanje / Noch betreurt.’ Het is mogelijk dat dit Oranjegezinde pamflet een directe reactie is op een ander Nederlands pamflet gericht tegen Willem van Oranje, die voorgesteld wordt als een ooievaar die zijn eigen onderdanen verslindt (Knuttel 10948-10949). Hoe tegengesteld deze laatste fabel en De Oyevaers en Kikvorschen in politiek opzicht ook zijn, zij komen met elkaar overeen in de positieve waardering van het beeld van de Nederlander als kikker. | |
[pagina 31]
| |
Eenden, ganzen en de Franse haanAlhoewel de kikker veruit favoriet blijft om het amfibisch karakter van de Nederlanders te bespotten, zijn er omstreeks 1672 nog enkele andere succesvolle karikaturale beelden in de politieke fabel aan te wijzen. Zo vermeldt de recente studie van Jean-Pierre Collinet (1992, p. 73), een anonieme fabel getiteld Les Canards et le Coq uit 1672, waar de haan (gallus) traditioneel staat voor de Fransman (Gallus) en de eenden natuurlijk voor de Hollanders. Thematisch hieraan verwant is de zeer succesvolle fabel Gallus van Commire uit 1673, meermaals gedrukt (tot in 1688) en vertaald in het Frans onder de titel Le Coq. In de anonieme fabel worden de Nederlanders voorgesteld als moerasbewonende ganzen, die verslagen worden door de fiere Franse Haan, ‘l'Oiseau du Soleil’ genoemd, in wie het niet moeilijk is Lodewijk xiv te herkennen. Evenals Le Soleil et les Grenouilles heeft de fabel Le Coq enkele amusante reacties teweeggebracht. Zo is er de ongedateerde, in het Frans gestelde Le Coq, die aanvangt met het uit het fabelcorpus welbekende beeld van de haan op de mestvaalt (cf. De Haan en de Diamant uit de Fabulae van Phaedrus):
Un Coq étant sur son fumier
Faisait l'orgueilleux & le fier,
Et se plaisant sur cette ordure
Comme sur un Trône d'honneur,
A quiconque passait il faisait quelqu'injure.
De arrogante Haan neemt het op tegen ‘Le Lion dont le giste est prez de l'Océan’ (de verklarende noot geeft aan dat het hier om de Zeven Provinciën gaat). Na veel kwaad te hebben aangericht, wordt de haan uiteindelijk verjaagd door het gebrul van de Nederlandse leeuw. Dit geschiedt, zo benadrukt de tekst, ‘par un renversement étrange’ - ‘étrange’, want uit de esopische fabel De ezel, de haan en de leeuw is bekend dat het altijd de leeuw is die op de vlucht slaat voor hanengekraai. We hebben hier te maken met een kenmerkend procédé dat toegepast wordt in de politieke fabel, namelijk de omkering van de traditionele fabelthematiek. Van een vergelijkbare thematische omkering is, zoals we hebben gezien, ook in enkele bovengenoemde fabels sprake. De laatste versregels, ten slotte, onderstrepen nog eens het Oranjegezinde karakter van de tekst: de Franse haan heeft geen andere keuze dan te vluchten voor de Nederlandse leeuw - anders zal hij tot kapoen gereduceerd worden, en met Oranjesaus opgediend: ‘Ou bien on lui fera quelque sausse à l'Orange / Maintenant qu'on l'a fait Chapon.’ | |
BesluitMet Le Coq zijn we enigszins verwijderd geraakt van de oorspronkelijke kikkerthematiek. Samenvattend kunnen we stellen dat de kikkerfabel aan de wieg staat van een nieuw genre, het fabelpamflet, dat internationaal opgang maakt. Via het boven gesignaleerde procédé van de thematische omkering ontlenen de pamfletten hun stof in toenemende mate aan de fabelliteratuur. Vele van deze fabelpamfletten worden opgenomen in satirische tijdschriften als de Mercure galant, die teksten publiceert van ondermeer Commire en La Fontaine. Ook in de fabelbundels zelf constateert men een groeiend politiek engagement. Zo brengt John Ogilby in 1668 zijn Aesopics uit, een bundel die meer dan zijn vorige bundel, politiek getint is. De politieke verwijzingen lijken eveneens veelvuldiger te worden in de latere bundels van La Fontaine. Hem wordt bovendien een fabel toegeschreven, die in 1692 anoniem verschenen is in Le Mercure galant onder de titel La Ligue des rats, waarvan de anti-Hollandse strekking doet denken aan Ogilby's Of the Cat and the Mice. Fel satirisch zijn ook de fabelpamfletten die Eustache Lenoble in zijn tijdschrift La Pierre de touche politique publiceert. Een Nederlandse exponent van deze ontwikkeling is de in 1688 verschenen bundel Sinryke Fabulen van de Leidenaar Pieter de la Court. Uit 1701-1702 stamt het satirische Esopus in Europa, geschreven en geïllustreerd door Romeyn de Hooghe. Deze voorbeelden geven aan dat de politicalisering van de fabel als de belangrijkste vernieuwing beschouwd mag worden die de zeventiende eeuw aanbrengt in de esopische traditie - een vernieuwing die in belangrijkheid vergelijkbaar is met de emblematisering die het fabelgenre ondergaat in de tweede helft van de zestiende eeuw, met schrijvers als Gilles Corrozet, Eduard De Dene en hun navolgers. | |
LiteratuuropgaveVoor de ontwikkeling van de politieke fabel in de zeventiende eeuw zijn vooral de volgende studies van belang: Annabel Patterson, Fables of Power. Aesopian Writing and Political History. Durham & London 1991; Terence Allott, ‘Guerre et paix. Thèmes politiques dans la fable en France et en Angleterre’. In: Christop-her Smith et Elfrieda Dubois (éds.), France et Grande-Bretagne, de la Chute de Charles Ier à celle de Jacques II (1649-1688). Oxford 1990, p. 249-261. Meer in het bijzonder over de plaats van John Ogilby in de Engelse fabeltraditie handelt E. Hodnett, Francis Barlow, First Master of English Book Illustration. London 1978 (hoofdstuk 4 en 7). Informatief is nog steeds C.P. Burger Jr., ‘De kikvorschen op den Dam, in prent, pamflet en fabelboek’. In: Het Boek 7 (1918), p. 275-285. Over de Neolatijnse fabel in Frankrijk ten tijde van La Fontaine, zie Jean-Pierre Collinet, La Fontaine et quelques autres. Genève 1992, p. 33-40. Voor het werk van Commire heb ik veelvuldig gebruik gemaakt van Carlos Sommervo-gel, S.J., Bibliothèque de la Compagnie de Jésus. Bruxelles-Paris 1890-1912. Voor zover mogelijk heb ik de besproken pamfletten aangegeven met de nummers zoals deze te vinden zijn in W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. 's-Gravenhage 1890-1920, en L.D. Petit, Bibliotheek van Nederlandsche Pamfletten. Verzamelingen van de Bibliotheek van Joannes Thysius en de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden. 's-Gravenhage 1882-1925. Interessante beschouwingen over politieke satire in de zeventiende eeuw vindt men in P.J.W. van Malsen, Louis XIV d'après les pamphlets répandus en Hollande. Amsterdam-Paris 1936 en Simon Schama, Overvloed en onbehagen. De Nederland-se cultuur in de Gouden Eeuw. Amsterdam 1988 (vert. E. Dabekaus-sen e.a.), p. 263-294. Voor zijn waardevolle suggesties over de politieke satire in Engeland dank ik Kees van Strien, die een uitgave van Fellthams Brief Character of the Low Countries voorbereidt. N. Schroten dank ik voor zijn vertaling van Commire. |
|