Limburgsche sermoenen
(1895)–Anoniem Limburgse sermoenen– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 211]
| |
1IV. Dit sprict van verkornen liden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnootIV2‘Elegit eam Deus et preelegit eam.’ De||se wort sinGa naar margenoot+Ga naar voetnoot2 3gesproken tenen jgeliken selegen mensce, ende sin dri denc 4drane te merkene, derste: du best ercoren, dander: du bestGa naar voetnoot4 5ut vercoren, terde: dv salt sin in din heilegen getelde.Ga naar voetnoot5 6Nv, liue mensce, nu maegtu spreken: ‘War ane sal icGa naar voetnoot6 7dat mercken dat ic ercoren bin?’ - Dis willic di orconde 8geuen ane drin dingen. Derste es daste lats alle kintlikeGa naar voetnoot8Ga naar voetnoot8 9seden ende alt gemac van dinen liue ende der wereldeGa naar voetnoot9 10vroude. Want die werelt es gelic enre urouwen dar mi aue 11lest in Libro Regum, die heit Jezabel, die en hadde nitGa naar voetnoot11Ga naar voetnoot11 12naturliker schonheit, mer si cirde sich met uarwen ende 13toeg die lide an hare. Nu geuilt also dat der propheteGa naar voetnoot13 14Helyas hare hulde verloes; due woutsine dun ontliuen.Ga naar voetnoot14 15Du vlo hi van hare so sere dat hi uele mude wart, ende 16ontlip hare ane ene stat die hiet Bersabee, ende liet sinenGa naar voetnoot16 17knegt dar; ende hi lip in die wustine ende behilt sig darGa naar voetnoot17 18enen || dag.Ga naar margenoot+ 19Hir bi es die werelt betekent: geliker wis alse die conin-20ginne Jezabel die lide an hare toeg met gemacder sconheide,Ga naar voetnoot20 21also dut di werelt: sin heft nit naturliker sconheide, merGa naar voetnoot21 22si bestricht hare met valscher sconheide. Dats tegenclike 23schonde ende vroude ende houerde, gemac, gut, ere ende 24alle die oppersheit der werelde. Dit en durt nit dan eneGa naar voetnoot24 25corte wile: hiden est ende morgen nit; ende met desen 26dingen trectse al die werelt an hare, ende di dan hareGa naar voetnoot26 | |
[pagina 212]
| |
1nit en volgt, di verlist hare hulde. Weder din setse sig,Ga naar margenoot+ 2(ende) en vliet hise nit, si ne[e]mpt heme dat ewege leuen.Ga naar voetnoot2 3So sal der mensce dun gelic alse Helyas dede, ende salseGa naar voetnoot3 4vlin te Bersabee. Helyas dat sprict Gots helpere, endeGa naar voetnoot4 5willeg mensce der werelde ontrinnet, dis Gots helpere.Ga naar voetnoot5, 16, 22, 23 6Also sprict S. Paulus: ‘Wi sulen alle ons Heren helpere 7sin ende sulen heme met onsen liue helpen volbrengen datGa naar voetnoot7Ga naar voetnoot7 8dogentlike leuen dat hi ons vore gedragen heft.’ || - WatGa naar margenoot+ 9dede Helyas? - Hi vlo te Bersabee. Bersabee dat sprict 10een borne der sedden. Dats een igelic gestelic leuen. DaerGa naar voetnoot10 11sal der mensce vlien ende sal sich dar saden mit dogedenGa naar voetnoot11 12ende mit guden wercken. 13Mi lest van erehande beren die hebben die nature, alse 14mise ten irsten trit, so geuense bitteren dranc, ende daer naGa naar voetnoot14 15suten, ende ten derden male getempert. Mettin beren salGa naar voetnoot15 16sig der mensce drencken alse hi ten gesteliken leuene kumpt. 17Hi sal ten irsten gedencken an die bettere sunden ende wie 18dicke hi Gode verbelget heft, ende sal heme dat innentlike 19leet sin ende salre bitterheit af hebben in den herten. 20S. Paulus sprict: ‘Alse ic gedencke ane min aut leuen, soGa naar voetnoot20 21est mi so bitter dat icte rucge werpe ende kere mi te dinGa naar voetnoot21 22iegenwerdegen leuene.’ Aldus sal der mensce drencken de-23sen bitteren dranc. - Ten anderen male sal der mensce dencken ane ons Heren gudde ende ane sine || dogede endeGa naar margenoot+ 25ane sine sutegheit ende sal met Gode sutelike gedrencket 26werden. - Tin derden male sal hi sig vlitelike ende vasteGa naar voetnoot26 27hauden an sine regele ende an sine settinge ende ane diGa naar voetnoot27 28gude gewonheit ende sal sin ordene vaste hauden met | |
[pagina 213]
| |
1be(s)cheidenheide: dats die getempert dranc dat der mensceGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1, 6, 9, 12, 19, 20 2enweder te vele nog te luttel en due.Ga naar voetnoot2 3Wat dede Helyas mee? - Entrowen, hi lit sinen knecht 4te Bersabee ende vur in die wustine ende onthilt sig darGa naar voetnoot4 5enen dag. Bi dir wustinen [sen] es ons betekent himelrike:Ga naar voetnoot5 6dar in sal der mensce varen utien gesteliken leuene ende salGa naar voetnoot6 7sinen knechte, din lif, dar laten. Bi din enen dage esGa naar voetnoot7 8betekent der ewege dach, die nemmer ende en nimpt. 9Also sal der mensce ten irsten laten alle kentlike seden; 10ten anderen male sal hi te geesteliken leuene varen: dat 11sin twe orconde daste ercoren best. Terde es daste onsGa naar voetnoot11 12Heren gebot vlite||like helst, want dats een igelike mensceGa naar margenoot+Ga naar voetnoot12 13sculdeg. Mi leest van enen iungelinge die quam tonsenGa naar voetnoot13 14Here ende vragede heme wi hi himelrike solde gewinnen. 15Du sagene onse Here ane ende sag dat heme so ernst wasGa naar voetnoot15 16dat heme alle sine aderen branden van minnen, ende due 17mindene onse Here ende sprac te heme: ‘Du salt die gebot 18hauden die in din Wet geboden sin.’ 19Dar bi merckewi dat een igelike mensce die gebot sculdeg 20es te haudene, ende die geestelike mensce en sal nit allene 21die gebot hauden: hi sal oec sine regele ende sine gesettenGa naar voetnoot21 22hauden ende al di dinct die heme sin ordene ende sine meis-Ga naar voetnoot22 23terscap gebit. Hin sal oec nit allene dir dinge gehorsam sin 24die mi heme gebit: hi sal sich vlitegen alre dinge die sinreGa naar voetnoot24 25meisterscap lif sin. S. Bern. scrift een wort ouer S. Paulus.Ga naar voetnoot25Ga naar voetnoot25 26S. Paulus sprict: ‘Onse Here was gehorsam ont in den doet 27dis crucen ende woude liuer steruen || dan hi ongehorsamGa naar margenoot+ 28were.’ Dar ouer sprict S. Bern. ende segt: ‘Onse Here was | |
[pagina 214]
| |
1gehorsam ont in den doet, ende wi heme nit na en volgetGa naar margenoot+ 2met regter gehorsamheide, hin wert nimmer delagteg sinre 3gehorsam(hei)de.’ Aldus sal der mensce onsen Here naGa naar voetnoot3Ga naar voetnoot3, 8 4volgen ende sal vruch ende spade bereit sin ter gehor-5samheit. 6Der Prophete sprict: ‘Mane astabo: jc sta vruch endeGa naar voetnoot6 7wagte wat din gebot sie, op dat ic dinen wille behaude.’ 8Also sal der mensce spreken: ‘Jc wille vruch ende spade 9staen ende wille wagten wat minre meisterscap wille sie,Ga naar voetnoot9 10op dat ict behaude dor die minne ons Heren. Entruwen,Ga naar voetnoot10 11dit wert bi wilen qualike gehauden van sulgen liden, want 12si hebben hars willen so uele dat hen hare ouerste volgen 13mut; ende die en sin nit regte gehorsam. Onse Here sprict 14in der Ewangelien: ‘Alle die mi minnen, die willic vruch 15versuken, ogt icse vinde in guden wercken; ende die ic danGa naar voetnoot15 16vinde, metten wille ic || sin ende wilse troesten.’ WelcGa naar margenoot+Ga naar voetnoot16 17mensce dese dri dinc an heme uint, dats heme een orcondeGa naar voetnoot17 18dat hi ercoren sie. 19Dander es vtercorenheit, dats als vele alse ene bestede-Ga naar voetnoot19Ga naar voetnoot19 20ginge der ercorenheit. Dat gi verstaet of gi vt ercoren sit, 21dis geuic v een orconde an drin dingen. Derste es eeneGa naar voetnoot21 22ombesininge, dat gi ombe siet wie gi v herte ende al uweGa naar voetnoot22 23werc vint, ende besiet wat (Gots) gest en v rede. Der Pro-Ga naar voetnoot23 24phete sprict: ‘Audiam quid loquatur etc.: jc willeGa naar voetnoot24 25ombe sien ende wille horen wat Got rede in minre selen,Ga naar voetnoot25 26ende wille wachten wan mi Gots geest come.’ S. PaulusGa naar voetnoot26 27sprict: ‘Alle die Gots gest nit en hebben, die sin van hemeGa naar voetnoot27Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 215]
| |
1gesceden.’ Also sal der mensce wachten wan der gudeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1 2Got come. 3Nu sprict der Prophete: ‘Non enim ab oriente nequeGa naar voetnoot3 4ab occidente etc.: onse Here en compt nit van din ont-Ga naar voetnoot4 5spronge der sunnen.’ Bi din ontspronge der sunnen es 6betekent vorspudegheit, als din genen din al har dinc naGa naar voetnoot6 7haren || wille gaen ende na haren wensene, din en comptGa naar margenoot+Ga naar voetnoot7 8Got nit. Het were een vel dogentlic herte dat Gode erkendeGa naar voetnoot8 9alse heme al sin saken na sinen wille gingen. - Bi der 10sunnen ondergange es betekent bedrufde ende wedermude.Ga naar voetnoot10 11Danne en compt oec onse Here nit. ‘Deus ab austroGa naar voetnoot11Ga naar voetnoot11 12ueniet, etc.: hi compt van fonen ende compt van dinGa naar voetnoot12Ga naar voetnoot12 13heilegen berge die gedeilt es.’ Bi der fonen es betekent datGa naar voetnoot13 14herte dat der min(n)en vele heft. Die fone es warm endeGa naar voetnoot14 15brenget din regen; geliker wis es oec dat herte warm dat 16der minnen vele heft. Want die minne bre(n)gt gerne dinGa naar voetnoot16 17suten regen, dats die sute gedenckenisse ende die vrogt-Ga naar voetnoot17Ga naar voetnoot17 18berge trene. Dan compt onse Here. Hi compt oec van dinGa naar voetnoot18 19heilegen berge di gedeilt es; dar bi es betekent dat heilegeGa naar voetnoot19 20herte, dat sine cortwile suket op din himelscen berge endeGa naar voetnoot20 21dat sig heft gedilt van allen erderschen dengen: din comptGa naar voetnoot21Ga naar voetnoot21 22oec onse Here. 23Dander || es ene wagtinge. Mi lest in Tobias van eenreGa naar margenoot+Ga naar voetnoot23Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 216]
| |
1vrowen die hit Anne die sat op enen hogen berg endeGa naar margenoot+ 2wagde wanne har son queme. Bi Veren Annen es betekentGa naar voetnoot2 3een igelic seleg mensce die onsen Here geestelike dreget.Ga naar voetnoot3, 4, 6, 8, 15, 20Ga naar voetnoot3 4Der mensce sal sitten op enen hogen berg, dats dat reine 5herte dat sig erhoget heft van al der werelde. Dar sal der 6mensche sitten op met reinen pensingen ende sal wagtenGa naar voetnoot6 7wan sin kint kome, Jhesus Cristus. Dat sprict een wis man 8an ons Heren stat: ‘Seleg mensche, ic ben din kint, want 9du dregts mi in dinre selen geestelike.’Ga naar voetnoot9 10Terde es ene vorsmakinge; dar af sprict der Prophete:Ga naar voetnoot10 11‘Gustate et uidete etc.: verstaet ende smaket wie sutGa naar voetnoot11Ga naar voetnoot11 12onse Here es.’ S. Augustin sprict: ‘Jc ben gewar wordenGa naar voetnoot12 13eenre wonderliker sut[h]egheit, ende weric lange drenGa naar voetnoot13 14bleuen, het were mi een himelrike gewest.’ Also sal der 15mensche gedenken ane ons Heren sutegheit, dat hi innegeGa naar voetnoot15 16sutegheit ontfa van Gode. Mi || lest in Libro IudicumGa naar margenoot+Ga naar voetnoot16 17van Heren Samsone di quam tenen male dar hi enen leweGa naar voetnoot17 18vant; ende din lewe brac hi den mont op ende vant hemeGa naar voetnoot18 19honeg dren. Bi Heren Samson es betekent onse Here Ihesus 20Cristus. Bi din lewe es betekent der selege mensche die 21also starc es ende also vast datten engen dinc van Gode 22gesceiden en mag, ende di engene coringen en ontsit mar 23regte vast ende starc es an Gots dinste: dis gelic din lewe. -24Wat dut dan onse Here? - Hi compt ende besit dat herteGa naar voetnoot24 25ende di sele ende brict dan dat herte op en(de) nimptGa naar voetnoot25 26dat honeg, dats des herten sutecheit; dar mide wert danGa naar voetnoot26 27onse Here gespist. Also sprict een wis man: ‘Dat reine herte ende dat sute 28herte dats eene spise ons Heren: hi 29wilt van dis menschen sutecheit gespist werden.’ Wi 30dese dri dinc an heme vint, dats een orconde dat hi ut 31ercoren es. | |
[pagina 217]
| |
1Terde es een woninge in din himelscen pa||laise ende inGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1 2din gotliken getelde. Wat es ons Heren getelt? - Dat sprict 3een wis man: dats sine teswe ende sine wenstere. Alse hiGa naar voetnoot3 4die sile nimpt in sine arme ende hise ombehelst ende om-5beveet, so esse in dat gotlike getelt gebrut.Ga naar voetnoot5 6Mi lest van din coninge Asuero, du hi sin vrowe namGa naar voetnoot6 7Veren Hester, dat sin getelt al was van goude, ende waren 8die snure siden dar mit mede op spin, ende die nageleGa naar voetnoot8 9waren gulden ende die ringe helpenbeen, ende alle die terGa naar voetnoot9 10brulogt quamen, die aten ende droncken vte silueren vaten.Ga naar voetnoot10 11Bi din hogetide mogewi wale mercken dat dat hogetide ric 12ende erlic es dar Got sine brut, die heilege sele, te houe 13vurt, sint dat al die sconheit ende die herscapheit die opGa naar voetnoot13 14ertrike es, ene oncleinlecheit es iegen die minste sconheitGa naar voetnoot14 15van himelrike. 16So es dan Asuerus onse Here ende Hester die heilege 17sele. Di name Asuerus heft drie bedutnisse, di mi || aneGa naar margenoot+ 18onsen Here betekenen mag. D[er]irste es ostium; dar heitGa naar voetnoot18 19onse Here ene dure. Dar ane mercket dat onse Here seluer 20wilt een durewegtere sin dar sine brut te houe vert. AlsoGa naar voetnoot20 21sprict onse Here: ‘Oy liue sele ende mine scone brut, ic 22wille seluer durwerdere sin ende wil di die himelsce porteGa naar voetnoot22 23op dun ende wil di vrolike ende minnetlike ontfaen mettir 24engele sange, ende al himelsce her sal di ontfaen hiden 25met vrouden.’ Dar wert die sile ontfangen in dat gotlike 26getelt ende onse Here spreket te hare: ‘Oy minnentlikeGa naar voetnoot26 27sile, hiden salte di vrouwen met mi ende alle die vroudeGa naar voetnoot27 | |
[pagina 218]
| |
1dis himelrikes wil ic di hiden geuen ende mi seluer geueGa naar margenoot+ 2ic di ewelike, also dattu van mi nog ic van di nimermeer 3en scheiden. Dar nempt een ende alle drufheit, al beswer-Ga naar voetnoot3 4nisse, al arbeit lifs ende herten. Dar ontfeet die sile meer 5|| vrouden dan hare begeringe begripen mag, ende meerGa naar margenoot+ 6dan die sile beuaen mag. Dar swefet ende swimt die sileGa naar voetnoot6 7in din honegborne, dats die heilege Driuoldegheit.Ga naar voetnoot7 8Dander es atria, dats een vrithof. Dar ane mercwi dat 9onse Here die selege sile wilt vrien van alre mesterscap 10ende van allen banden, datse vortmer vri van willen ende 11van allen herten bliue, ende al datse wilt ende dis hareGa naar voetnoot11, 12 12lust, datse dat due sonder vorchte. Dar wert onse Here 13ter silen sprekende: ‘Sute ende scone brut, ic wille di 14hiden vŕi maken van allen vorgten, van alre meisterscap, 15van allen banden; jc wil di hiden ontbinden van gehor-16samheide ende van allen bedwange. Werste dor mi gehor-Ga naar voetnoot16 17sam, dar ombe sal di alt himelsce her open sin, dasteGa naar voetnoot17 18vrilike salt gaen war du wilt.’ So antwert dan die sile: 19‘Oy minnentlike Got, hebdi mi gewalt gegeuen ouer al 20himelrike, || son willic nit hebben sonder v allene!’ DarGa naar margenoot+ 21ombevehet onse Here die sile met sinre gotheit ende metGa naar voetnoot21 22sinre menscheit ende setse in sinen scoet; dar nit si hareGa naar voetnoot22 23sins, immermeer na haren wille als vele als hare begerte 24begripen mag. Ende me danse Gots begeren mag ogte harGa naar voetnoot24 25begerde begripen can, nog meer vloit hi in hare met sinre 26gotliker sutecheit. 27Dat derde es beatitudo, dats ene ganse selecheit. DarGa naar voetnoot27 28heft die sile dan begrepen dat ouerste gut ende die ganse 29selecheit. So sprict die sile: ‘Hec requies mea etc.: ditsGa naar voetnoot29 30min raste, min vroude, min erue. Nu benic comen tin | |
[pagina 219]
| |
1ouersten gude ende ben gevuget ter ganser selecheit.’ DanGa naar margenoot+ 2set onse Here die sile neder ende wert seluer scencke.Ga naar voetnoot2 3Owi selege sile, wi groet wert dan din vroude endeGa naar voetnoot3Ga naar voetnoot3 4din sutecheit als di Got allumbeveet ende di beslutet inGa naar voetnoot4 5sinen gotliken ermen ende du gesadet[s] werdes met || sinreGa naar margenoot+Ga naar voetnoot5 6ouerster guden ende hi di dorvloit met sinre ganser selecheit! 7Die vroude en maech enweder herte gedencken nog montGa naar voetnoot7 8gespreken. Owi, mogte dan die sile herweder gedencken 9ogte mogse enege onvroude hebben, so were hare di minsteGa naar voetnoot9 10gedegte ende dat minste wort darse Gode noit mede ver-Ga naar voetnoot10 11wragte, dat ware hare een groet iamer, datse noit cleneGa naar voetnoot11 12ogte groet iegen heme dede jn dis arme si sig heft gedwon-Ga naar voetnoot12 13gen. Owi, watse dan begrepen heft an din edelen Got! Oy 14sile, daste noit gedectes anders dan ane die ganse selecheit,Ga naar voetnoot14Ga naar voetnoot14 15daste noit mindes dan dat ouerste gut, daste noit sprekes 16dan sin lof, mogte di dan dat leet sin, het ware di ene 17grote bitterheit! Owi sute sile, nu suldi v sins niden naGa naar voetnoot17 18uwen wille ende na ure begeringen, wi gi wilt. 19Liue mensce, wildi nu sekerlike ende scire comen te derre 20vrouden, so suldi v vliscegen || drire denge. Derste es datGa naar margenoot+Ga naar voetnoot20 21gi ganse minne te Gode hebt van al uwen herten, van al 22ure cragt, ende al v begerde an Gode set, ende dat gi regte 23een sin na heme hebt ende dat [al die vroude ende] al datGa naar voetnoot23Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 220]
| |
1op ertrike es, v nit getrosten en moge, ende dat gi alsoGa naar margenoot+ 2groten iamer na Gode hebt dat v al die vroude ende al dieGa naar voetnoot2 3cortwile die op ertrike es, ene betterheit sie an uwen hertenGa naar voetnoot3 4ende v allene Got genuglike sie ende sute. Dan sprict dieGa naar voetnoot4 5sile: ‘Owi sute Got, owi minnentlike Got, owi vrolike Got, 6ic ben na di siec ende hebbe so groet iamer na di dat miGa naar voetnoot6 7al dat getrosten en can dat op ertrike es.’ So sprict dieGa naar voetnoot7 8sile in Der Minnen Buke: ‘Filie Iherusalem: dogterGa naar voetnoot8Ga naar voetnoot8 9van Iherusalem ende gi iuncfrouwen van din himelscen 10Iherusalem, kundeget minen liuen ic ben siec van min-Ga naar voetnoot10 11nen, ende also dat mi alle ertcetrie nit gehelpen enGa naar voetnoot11 12mag dan sin minnentlike helsen.’ ‘Owi,’ sprict si dan, 13gelic alse || der gude S. Paulus spriket, ‘owi minnentlikeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot13Ga naar voetnoot13 14Got, lose mi van desen ellendegen ertrike, dat ic di sie 15in dinre glorien. Ay liue, gi siet al min troest, al min 16vroude, al min tuuerlat ende alle mine sekerheit. Ay, 17nů troste mi, hets an der tit: mi en mag al die wereltGa naar voetnoot17 18nit getrosten.’ 19Mi lest van Sent Agten si hadde enen minnentlikenGa naar voetnoot19Ga naar voetnoot19 20siecdag, die sprac aldus: ‘Alle liflike ertsetrie die hebbicGa naar voetnoot20 21versmaet, sonder allene mins liuen Her[t]en wort: die mogenGa naar voetnoot21 22mi gesont maken. Ay minlike Got, ic ben vtermaten siec 23van dinre minnen; nů heile mi, milde Got! sonder di enGa naar voetnoot23 24magic nimmer gesunt werden.’ - Also sprict der prophete | |
[pagina 221]
| |
1Dauid: ‘Ay sute Got, mi es geborsten, dat ic verderuenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1 2mut gin trostet mi!’ Geliker wis sprict die sile: ‘Min herteGa naar voetnoot2 3es mi druue, so dat nemmer en wert gesunt, na Ihesu, 4minen liuen, di mact mine sile wont ende, alse hi wilt, 5gesont.’ - Also sal der mensce hebben || ene minnendeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot5 6sinunge.Ga naar voetnoot6 7Dander es dat gi gansen vrede ende stedegen hebt metGa naar voetnoot7 8Gode, met v seluen ende met allen dengen; ende sult 9spreken alse der prophete Dauid: ‘Jn pace dormiamGa naar voetnoot9Ga naar voetnoot9 10etc.: jc wil slapen in din vrede ende wille ewelike rasten 11ende vrede hebben met allen dengen.’ 12Terde es dat gi uwe sile sult ciren met dogentliken ulite.Ga naar voetnoot12 13Mi lest van der coninginnen Hester duese vor din conincGa naar voetnoot13Ga naar voetnoot13 14Asuerus sulde gaen, du cleidetsc hare mettin edelstenGa naar voetnoot14 15gewande van al der werelde ende geberde du so kundeg-Ga naar voetnoot15 16like ende so vrouwenlike dat sonder mate was; ende vurdeGa naar voetnoot16 17twe ioncfrowen met hare: op di ene le[e]nde si ende dandereGa naar voetnoot17 18huf hare die cledere op. Bi der coninginnen Hester es be-19tekent ene igelike selege sile. Hester dat sprict ene verbor-Ga naar voetnoot19 20gene vrouwe die wale gecirt es; dats die sile: die es nů 21verborgen ende die sal wale gecirt sin met edelen dogeden 22alse der coninc ontbiet datse te houe come met gecirden 23clederen vor din gro||ten Got ende vor alle sinen gesinne.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot23 24Ay selege sile, nů suldi weten dat v in himelrike nit en 25cirt dan dogede. So die sile me dogentliker wercke te houe 26brenct, so har gecirheit ende hare ere mere es.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 222]
| |
1Entruwen, die sile mut oec ene joncfrouwe hebben darseGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1 2hare op lene; dats die minne: dar op legget al v arbeit 3ende uwen comber: si hilpet v ligtelike dragen. - Si muet 4oec ene andere hebben die hare die cledere op haude; dats 5stedecheit, dat gi v gut leuen te guden ende brenget, soe 6alse die doet compt, dat gi mogt spreken: ‘Jc loue v, 7milde Got, dis dags dat ic erloest ben van desen ellendegen 8kerekere. Geloft sie Got dat ic desen dag j geleuede dat ic 9din sconen Got sal sien in al sinre herscapheit. Dits derGa naar voetnoot9 10dag dis ic altoes begert hebbe ende dis mi luste; op desen 11dag vroude ic mi altoes, want hits hiden een dag alle 12minre urouden, ende ic sal vergeten alle minre arbeit ende 13sal || met sinen gotliken anschine getroest werden al minsGa naar margenoot+ 14leides. Ay minlike Got, leuende Got, scone Got, ontfanc 15hiden min sile in din gotlike getelt ende make mi vri alreGa naar voetnoot15 16arbeit, ombevanc mi met dire gotliker sutecheit!’ DanGa naar voetnoot16 17ontfeet hise met allen himelschen here ende sprict: ‘Aue:Ga naar voetnoot17Ga naar voetnoot17 18Got haudi, alrelifste, ontfanc hiden die leuende grute 19van minen můnde. Jc wil di hiden op dun alle himelsche 20vroude ende mi seluer sonder scheiden.’ 21Mi lest van Beniamine din wart gegeuen die gude sege-22ninge: ‘Beniamin dis Gode lief ende Got wandelt metGa naar voetnoot22 23heme.’ Die segeninge geft Got dir silen in himelrike endeGa naar voetnoot23 24sprict: ‘Liue joncfrouwe, ic wil di hiden die gude ende 25die heilege segeninge geuen dat gi mi regte lif sit, ende 26die lifde en sal nember ende nemen: jc wille ewelike metGa naar voetnoot26 27v sin ende met v wandelen wie v begerde es.’ Dan ombveet 28hise ende sprict: ‘Jc geue mi || di ende dwenge mi inGa naar margenoot+Ga naar voetnoot28 29dinen wille. Ay min vtercoren brut, gi hebt mi na uwenGa naar voetnoot29 | |
[pagina 223]
| |
1wille wie gi wilt, din sconen Got dis gi altoes begeret, darGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1 2gi v altoes na segenet. Nů hebbedi mi begrepen sonder 3scheiden, nů haut mi na uwen wille wie gi wilt. Ende 4wis v begerde gert, dis vendi ane mi; wat gi wilt, datGa naar voetnoot4 5willie: gi siet min geminde ende ic ben v geminde!’ So 6sprict dan die sile: ‘Nů heb ic gesien met minen oegen 7dis ic geloefde in minen herten, jc hebbe beuaen in minen 8armen din ic verre grute met minen můnde, ende ic benGa naar voetnoot8Ga naar voetnoot8 9dorvloten ende gesogt in der gotliker sutecheit.’ 10Dat ons dis gebrict, dat volmake Got mettin Vadere ende 11din Sone ende din Heilegen Geeste, jn ere der heilegerGa naar voetnoot11 12Driuoldecheit. Amen. |
|