Volksboek van Margarieta van Lymborch (1516)
(1952)–Anoniem Limborch, Roman van Heinric en Margriete van– Auteursrecht onbekend
[pagina XXVIII]
| |
II. Confrontatie der tekstenOm tot een vergelijking te komen tussen zoveel teksten uit zo verschillende tijden, kiezen wij de karakteristiekste, dat wil zeggen handschrift A en het Volksboek van 1516. Hoewel handschrift B in datering het dichtst bij het volksboek komt, heeft het niet tot voorbeeld gediend. Afgezien van het feit, dat het taalverschil voor de auteur van, de prozaroman bezwaarlijk zou geweest zijn, heeft hij in zijn boek op geen enkele plaats de toevoegingen verwerkt die handschrift B heeft tegenover A. Wij stellen dus tegenover elkaar het gedicht van ± 1350, verdeeld in 12 boeken, en de prozaroman van 1516, verdeeld in 117 capittels. Zij hebben van begin tot eind het volgende verhaal gemeenschappelijk: Margarieta, dochter van Hertog Otto van Limborch, en zijn zoon Heynrick gaan met hun vader op jacht. Margarieta verdwaalt en komt na veel avonturen terecht aan het hof van de graaf van Athene. De zoon van deze wordt op Margarieta verliefd, tot ergernis van zijn moeder, omdat Margarieta volgens eigen zeggen maar een koopmansdochter is. Intussen gaat Heynrick zijn zuster zoeken en komt, eveneens na veel avonturen terecht in het Venuswoud, waar ook Echytes, Margarieta's geliefde, belandt. Zij trekken samen naar Constantinopel, waar Margarieta verblijft, en vechten tegen de Turken. Heynrick wordt verliefd op de dochter van de Griekse keizer, wiens opvolger hij wordt. Als de ware afkomst van Margarieta bekend is, trouwt zij met Echytes, die koning van Armenie wordt. De wijze waarop beide versies dit verhaal uitwerken, verschilt veel, zodanig, dat een karakteristiek van elk afzonderlijk de verschillen het best doet uitkomen. De omvang van beide versies in hun geheel of in gedeelten tegen elkaar af te meten, geeft maar een beperkt zicht op de karakteristieke eigenschappen. Immers een globale berekening van de omvang toont aan, dat het handschrift met zijn 22000 verzen van gemiddeld vijf woorden ongeveer even groot is als de prozaredactie met haar ± 7200 regels van gemiddeld vijftien woorden. Wanneer wij derhalve in de prozaredactie verkortingen aantreffen, moet het zwaartepunt verlegd zijn. Een duidelijke aanwijzing daarvan levert het feit, dat een vijfde deel van het gedicht is weggevallen, daar de prozaroman het zesde en het tiende boek bijna geheel wegliet. Daartegenover heeft de prozaroman veertig houtsneden, waarvan dertig in de eerste helft van het boek. Als wij spreken van weglaten, betekent het niet, dat de auteur van de prozaroman geen gebruik maakt van de motieven, die in het weggelatene voorkomen. Hij brengt ze alleen in een andere samenhang. Dit blijkt wel bij die van het zesde boek, het langste van het hele gedicht, dat handelt over de liefde van Evax voor koningin Sybilla van Arragon, en dat volgens het schema van Van den BerghGa naar eind28 in het geheel niet, en volgens dat van DebaeneGa naar eind29 slechts in een deel van capittel 77 in het volksboek gevonden wordt. Geen van beide schema's zijn juist. Het gedicht leidt de episode in het vijfde boek al in en wijdt er vervolgens het hele zesde boek aan, waar het verhaal als één geheel verteld wordt. Als zodanig, dit wil dus zeggen als één geheel, komt het in de proza- | |
[pagina XXIX]
| |
roman niet voor. Maar men vindt daar wel hetzelfde verhaal verspreid tussen de capittels 65 en 97 in hechte samenhang met de gehele historie. Wij kunnen Evax volgen op zijn reis van Griekenland naar Arragon over Milaan, Limburg en Parijs. In Arragon wordt hij verliefd. Vanaf dit punt wijken gedicht en prozaroman sterk van elkaar af in de waardering van die verliefdheid. Terwijl deze in het gedicht tot overspel wordt, acht de volksroman Evax's handelwijze ‘niet wyslick’ ‘tegen tghebot gods en trecht der heylighen kercken’, en laat pas na de dood van de koning de gelieven trouwen. Bovendien, zoals het gedicht hier sterk aan de Beatrijs doet denkenGa naar eind30, zo wekt het volksboek onmiskenbaar reminiscenties aan plaatsen uit het zesde boek van de Limborch. Onder deze is er een die een der merkwaardigste plaatsen van het volksboek bevatGa naar eind31: ‘Evac bleef daer int hof ende die coninghinne wert ooc also seer ontsteken in liefden op evac den ridder dat si nae die doot van haren man evac troude, ende hi werdt doe coninc van arragoen, dat al te lanc soude sijn om scriven hoe dat te wercke ghine’ En dan volgt het merkwaardige alibi van de schrijver voor de behandeling van dit precaire verhaal: Ook het gedicht bedient zich van dit alibi, zelfs op vier plaatsen van dit verhaalGa naar eind32. Het is, naar wij menen, een der weinige plaatsen in het volksboek waar de auteur in ik-vorm van achter zijn stof te voorschijn komt. Dat het tiende boek volgens de schema's van Van den Bergh en Debaene ontbreekt, is eveneens in strijd met de feiten. Het handschrift verhaalt hierin de avonturen van Jonas, die naar Arragon reist en terecht komt in de burcht van vrouw Aventure, waar hij een reeks allegorieën te zien krijgt: Gherechticheit, Trouwe, Wiisheiden, en Haverde, Luxure, Weelde, en leert wat goede en wat slechte koningen zijn, hoe de eersten zich bemind, de laatsten zich gehaat kunnen makenGa naar eind33. De prozaroman elimineert de persoon van Jonas, maar noemt eveneens een reeks allegorieën bij de kroning van Etsytes tot koning van ArmenieGa naar eind34: getrouwiceit, vast ghelove, wiishede, en heresie, toverije, ketterije; en de bisschop die hem kroont, leert hem wat hij moet doen om een goed koning te zijn. In het gedicht is Echytes in het zevende boek al koningGa naar eind35 en het achtste boek komt er op terugGa naar eind36, maar de gehele kroningsplechtigheid ontbreekt. Het twaalfde boek, een der kortste van het handschrift, is in de prozaroman uitgewerkt tot verreweg de langste episode van het hele verhaal, het omvat ruim een vierde deel van het geheel en heeft vooral betrekking op gevechten, plechtigheden en feesten, wat in het gedicht eveneens het geval is, al verschillen de details. Dat schema's, zoals die door Van den Bergh en Debaene zijn opgesteld, en waarbij wordt aangegeven welke capittels overeenkomen met de 12 boeken, slechts zeer ten dele pogaan, wordt wel duidelijk - afgezien van de zeer verschillende lengten der capittels en boeken - uit de genoemde voorbeelden. Zij demonstreren de karakteristieke verschillen in de samenhang tussen het gedicht enerzijds en de prozaroman anderzijds. Het klemmendste argument daarvoor leveren echter die capittels van het volksboek, waarin verzen voorkomen. Het zijn de capittels 94, 95, 104 en 108. Zijn bijna alle capittels dialo- | |
[pagina XXX]
| |
gen, de verzen zijn in het bijzonder dialogen tussen gelieven. Groeide uit de verzoening van Etsytes met zijn moeder al een algemene feeststemming, waarin de gelieven zaten: ‘coutende van amoreusheden’ of ‘spraken van der mutsen’Ga naar eind37, de successen tegen de SaracenenGa naar eind38 doen de stemming tot een climax stijgen in het koningspelGa naar eind39, dat geheel uit verzen is samengesteld. Hierin openbaren zich zeer karakteristieke verschillen tussen gedicht en prozaroman. In het gedicht bestond het koningspel uit 1000 verzen, gelijk van bouw aan de 21000 andere. Voor de hoorders viel de nadruk sterk op het spelkarakter van de grillige onderwerpen die de ernst van de oorlog geheel doen vergeten. In de prozaroman omvat het spel niet meer dan 250 verzen in rederijkerstrant, en het reduceert het grote aantal personen tot vijf, Margarieta en vier mannelijke. Door hun plaats te midden van het proza, valt het accent op de ongewone vorm, die dan ook door de auteur triomfantelijk ‘seer nieu’ genoemd wordtGa naar eind40. De besproken onderwerpen zijn door de auteur deels gekozen uit de vele die het gedicht boodGa naar eind41, deels zelf gefantaseerd, zo zij niet elders ontleend zijn. Capittel 95 zet het spel echter in proza voort, totdat een liefdesdialoog opnieuw aanleiding is tot versificatie, die veel ‘troostige woorden’ bevat. Proza en poëzie worden hier verbonden door weglating van de capittelindeling, hoewel boven de verzen wel de gebruikelijke inleidende woorden voor een capittel staan: ‘hoe heyndrick claechde, ende dat van liefden’. Na de verzen gaat het volksboek tot proza over, met de woorden: ‘Aldus gaf eresebia heyndric van limborch haer trouwe ende hi hare weder’. Na negen proza-capittels, die over strijd en overwinning handelen, volgen in capittel 104 opnieuw verzen, weer een liefdes-dialoog in verwijderd verband met het koningspel, en opnieuw worden zij met het woord ‘Aldus’ met het volgende proza verbonden. In de prozaroman is het koningspel dus op geheel andere wijze dan in het gedicht in de samenhang opgenomen. In de capittels 58 tot en met 60 mogen wij zelfs al een verre toespeling zien op het kroningsspel. Evac troost Etsijtes, die van liefde klaagt, met de aankondiging dat er binnen vier dagen tijdinghe van Margarieta komt, en dat zij elkaar binnen tien dagen zullen zien. Om zijn geest te verzetten gaat Etsijtes schaken. Intussen komt inderdaad de bode met de brief, maar hij durft niets te zeggen, omdat Evac een matzet gedaan heeft. Etsijtes ziet het nog niet en vraagt: waarmee? Met de Koningin. antwoordt Evac. ‘dat moet ic kennen, seyde Etsijtes’. Als hij dan de bode ziet, wordt hij woedend; Evac redt de situatie en als Etsijtes weet dat de brief van Margarieta komt, vervalt hij in het andere uiterste en ‘schoot den bode aen den hals’. Samenhang en gebondenheid zijn in de twee versies wezenlijk anders. De geduldige epiek van de twaalf lange boeken met hun regelmaat van honderden gepaarde rijmen maakte voor de hoorders de overgangen tussen de episoden vloeiend. Het proza met zijn vele capittels, gescheiden door een nummer en een aankondigend bovenschrift, telkens als er een nieuwe persoon optreedt, maakte het verhaal sneller en directer, naar de schijn zelfs korter, zonder dat overigens de hechtheid der constructie verloren ging, hoewel opgetrokken op een ander plan. |