Volksboek van Margarieta van Lymborch (1516)
(1952)–Anoniem Limborch, Roman van Heinric en Margriete van– Auteursrecht onbekend
[pagina XIX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De tekstenA.) De HandschriftenDe twee volledige handschriften A en B zijn uitgegeven door resp. L. Ph. C. Van den Bergh (1846) en Rob. Meesters (1951)Ga naar eind13. Aan de daar gegeven uitvoerige inlichtingen kunnen wij het volgende nog toevoegen.
Waar handschrift A verbleef, voordat Huydecoper het verwierf, is onbekend. Wel vermeldt van den Bergh dat het ‘eigenlijk behoort tot den met ons werk saamgebonden roman van Walewein’. Misschien kan de geschiedenis van het Walewein-handschrift meer licht verschaffen over die van de Limborch. Bij de pogingen van verschillende schrijvers om de duistere datering, die het handschrift in de vijftien slotverzen zelf geeft, te ontcijferen, kan nog vermeld worden die van Verwijs. Die pogingen zijn soms zeer vernuftig, maar wel niet geheel overtuigend. Ik wil slechts wijzen op de tegenspraak tussen Verwijs, die beweert dat van Aken in 1317 een zestiger was, en van den Bergh, die veronderstelt dat niet vóór 1370 de Limborch voltooid was. Verondersteld althans dat Hein van Aken de maker van de Limborch is. Voor ons doel kunnen wij dit in het midden laten, en de datering stellen op ± 1350.
Handschrift B draagt het jaartal 1474; dit wijst er zonder twijfel op, dat de Limborch in de tijd van de uitvinding der boekdrukkunst nog tot de ‘levende literatuur’ behoorde. Een bewijs hiervoor zou zijn, als 1474 ook het jaar was, waarin de Limborch is vertaald in het dialect van hs B. Voor de vraag, of het als voorbeeld kan gediend hebben voor het volksboek van 1516 - overigens niet waarschijnlijk - is het belangrijker te weten wat er nà 1474 met het handschrift gebeurd is, dan daarvóór. Het laatste beschrijft Rob. Meesters; over het eerste geeft het handschrift zelf enige opheldering. Het is in 1839 door de K.B. te Brussel aangekocht van M.P. van Waeyenbosch. Bij folio 137 is een strookje papier ingeplakt, waarop een rekening voorkomt van 1696, en waarin een Pastoir en de Paters Jesuyten binnen Ruremonde genoemd worden. Bovendien nog de plaatsen Montfort, Bergh ende Melick. Tussen folio 60 en 61 is een klein stukje papier mee ingebonden, waarop enige geschreven tekens. De twee eerste zijn niet te ontcijferen, dan volgt: XVII en daarachter een circonflex (?). De bladen van het handschrift zijn vanaf de eerste en vanaf de laatste bladzijde naar de middelste in steeds mindere mate verweerd. De folio's 86, 90, 98, 101, 104 en 131 bevatten sporen van letters en vlekken in andere inkt dan die van de tekst.
Handschrift Aa tenslotte, een met veel toewijding geschreven copie van A, is vervaardigd in 1811, dus vóór de uitgave van Van den Bergh. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De Volksboeken.Hierover zijn de gegevens spaarzaam en ongelijksoortig, omdat zij soms voor zeer verschillende doeleinden werden opgesteld of nagespeurd. Bovendien is geen ervan op zich zelf volledig. PetitGa naar eind14 geeft een lijst van alle hem bekende uitgaven, maar hij doet het niet geheel systematisch en hij geeft helaas niet de bewaarplaatsen op; daardoor verkeren wij voor sommige drukken geheel in het onzekere. Debaene gaat niet verder dan 1600, hoewel de meeste drukken van de volksboeken daarna verschenen zijn, en wij van die periode de meeste exemplaren over hebben. Een toelichting en aanvulling is derhalve gewenst. Om deze tot hun recht te laten komen, geven wij eerst de lijst van Petit.
No 1 vermeldt slechts één exemplaar; blijkens N.K. zijn er echter twee. Inzake de vraag of het door Mone vermelde exemplaar identiek is met een der twee, beschikken wij over niet meer dan de door Mone verschafte gegevens. Hij geeft een volledig colophon, wat het waarschijnlijk maakt dat we met het exemplaar Arenberg te doen hebben. Immers het exemplaar Brussel heeft een verminkt colophon en geen titelblad, het exemplaar Arenberg blijkbaar wel, hoewel de juiste redactie daarvan (nog) onbekend is. Hoewel wij het dus moeten stellen zonder rechtstreekse gegevens over het titelblad, beschikken wij echter toch over een indirect, zeer waardevol gegeven over het uiterlijk ervan, namelijk de houtsnede op het titelblad van ‘Een Schoon Historie van Turias ende Floreta’ (1523), die een edelman en een edelvrouw afbeeldt, beiden met het limburgse wapen aan hun voeten. Zodat het vermoeden alleszins is gerechtvaardigd, dat de houtsnede gemaakt is voor het Volksboek Margarieta van Lymborch, en dan wel voor het titelblad.Ga naar voetnoot* De Koninklijke Bibliotheek te Brussel wist over de herkomst van haar exemplaar slechts mede te delen, dat het blijkens het standnummer in 1843 moet aangekocht zijn, en dat de band op het einde der 19e eeuw is vernieuwd, waarbij de oude, misschien interessante schutbladen ongelukkigerwijs niet bewaard zijn gebleven. Enige jaren vroeger, in 1837, publiceerde Mone zijn Uebersicht. Aangezien nu twee bewaarde exemplaren uit de eerste helft der 16e | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw al veel is, lijkt het bestaan van een derde exemplaar - dat dan weer zoek geraakt moet zijn - zeer twijfelachtig. Luc. Debaene noemt nog een druk van 1544, in het bezit van het British Museum. Het is in één band gebonden met een in 1556 ook bij Symon Cock te Antwerpen gedrukt exemplaar van Van Jason ende Hercules. Of de vergissing op het bijgeschreven titelblad van het Brussels exemplaar ‘bij Sim’ iets te maken heeft met ‘bi mi Symon’ uit het Londens exemplaar, is natuurlijk een open vraag. J. Te Winkel vermeldt nog een uitgave van 1614, te Amsterdam gedruckt, maar hij geeft geen nadere bijzonderheden.
De nummers 2 en 3 niet nader bekend Te Winkel vermeldt, eveneens zonder bijzonderheden, een Amsterdamse druk van 1736Ga naar eind15. No 4 is eigendom geweest van Boekenoogen, die het tezamen met de nummers 6 en 11 en vele andere volksboeken vermaakte aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden (Boekenoogen 111). De volledige titel luidt: Een Schone Historie van Margrieta van Limburgh: en Hendrik haer Broeder| die veel wonderlijke Avonture gehad hebben: want Margrieta werd Coningin van Armenien; en Hendrik| door zijn grote Vromigheid| Keiser van Grieken; Ende nog van andere Kersten Heeren die zijn Mede-hulpers waren. Van haar groote Victorie die zij (door Godes hulpe) verkregen tegen de Sarazijnen. te Amsterdam By Gysbert de Groot Keur, Boekverkoper Op de Nieuwen-dijk in de grote Bijbels 1739. Deze druk heeft nog de aanhef ‘Hier begint de schoone Historie ....’, die in de latere drukken is weggelaten.
No 5. niet nader bekend
No 6. aanwezig in de U.B. te Leiden (Boekenoogen 112). De titel is behoudens de spelling gelijk aan die van no. 4. ‘Gedrukt bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont’ z.j. De U.B. Leiden dateert het op ± 1785.
No 7. niet nader bekend.
No 8. aanwezig in de U.B. te Leiden (catalogus nummer 1149 C 30), en niet behorend tot de verzameling Boekenoogen. De titel is, behoudens de spelling, dezelfde als van no 4. ‘Gedrukt by Jan de Lange, Boekdrukker en Boekverkoper aan den Brink / 1773’. Colophon: ‘Eynde van de Schoone Historie van Margrieta van Limburg’, overigens gelijk aan no 4.
No 9. niet nader bekend. Uit Petit's opgave blijkt niet of er één of twee drukken bedoeld zijn. Mis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
schien is er identiteit met de door J. Te Winkel in zijn opgave genoemde druk van ‘omstreeks 1780’, wat echter ook het geval is met
No 10, dat twee exemplaren beschrijft; maar zij zijn niet nader bekend.
No 11. beschrijft twee exemplaren; er zijn er vier bekend. Van de druk met het jaartal 1798 bezit de Leidse U.B. een exemplaar (Boekenoogen 113). De titel is weer, behoudens minieme verschillen, gelijk aan die van no 4, gedruckt ‘Te Amsterdam, By S. en W. Koene. Boekdrukkers, Boeken Papierverkoopers, op de Lindegragt. 1798. Colophon als in no 4, behalve het merkwaardige slot ‘Gegeven tot Brussel Anno M.D. IIII. ondertekend / T. Christianus’. Dat 1504 een gefingeerd jaartal of een drukfout is, bewees Debaene met het argument, dat in 1504 nog geen prozaromans geapprobeerd werden; hij verwijst dan naar de andere bij Van den Bergh genoemde edities, die 1604 vermeldenGa naar eind16. Uit Van den Bergh's tekst blijkt echter niet duidelijk of hij de approbatie van 1604 aantrof in de edities van 1739 én van 1773 én van 1798, of alleen in de eerste. In het eerste geval zouden we van het niet nader bekende no 7 de schamele wetenschap bezitten, dat het een approbatie bevatte. De approbatie van 1604 kunnen wij inderdaad aanwijzen in no 6 en in no 11 zonder jaartal. Van dit laatste bezit de Leidse U.B. eveneens een exemplaar (Boekenoogen 114). Het titelblad ontbreekt; in de plaats daarvan heeft het de geschreven titel: Een Schoone Historie van Margareta des Hertogen' dochter van Limburgh; en van haar broeder Hendrik. (Ex Libris A.Chs) De Leidse U.B. bezit nog een exemplaar met titelblad, gedrukt ‘Te Amstelsam, By S. en W. Koene, Boekdrukkers in de Boomstraat’ waaronder in potlood: (1798). Het heeft niet behoord tot de verzameling Boekenoogen en is gecatalogiseerd 1214 G 19. De approbatie is van 1504, waardoor deze druk - mede door de afwijkingen van letter, bladspiegel en spelling - niet identiek is met Boekenoogen 114. Ook de U.B. te Gent is in het bezit van een druk te ‘Amsteldam, S. en W. Koene’, z.j., evenals de K.B. te Den Haag. Dit laatste exemplaar is echter zeer onvolledig. Tenslotte noemt Te Winkel nog een druk van ‘omstreeks 1815’, zonder nadere aanduiding.
De genoemde drukken vallen uiteen in twee groepen. Tot de eerste behoren die van 1516 en 1544, tot de tweede de latere drukken. Beide groepen hebben dezelfde tekst, maar in de uiterlijke verzorging zijn er grote verschillen. De drukken van 1516 en 1544 hebben het folio-formaat en tellen vele houtsneden. Zij hebben een fout gemeenschappelijk: de nummering der capittels gaat na capitel 111 door met 113, het laatste capittel is daardoor het 118e. Bij bijna al de andere drukken het 117e. Drukfouten komen er overigens zelden in voor. Dit is anders bij de tweede groep. Alle drukken hebben het quarto-formaat en missen de houtsneden, behalve een op het titelblad. De vier exemplaren Boekenoogen zijn representatief voor de andere bewaarde exemplaren van na 1700. Afwijkingen in de nummering der capittels zijn de volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekenoogen 111 heeft tweemaal capittel 88, eenmaal als drukfout voor 83; ook hier ontbreekt capittel 112, zodat het direct of indirect is nagedrukt van de druk van 1516. Boekenoogen 112 is met de volgorde der capittels 79 tot 90 geheel in de war door verkeerd inbinden. Boekenoogen 113 heeft twee keer capittel 112. De genoemde houtsneden op het titelblad zijn slecht. Zij stellen resp. voor :in Boekenoogen 111: rechts vier figuren met een geweer op de schouder (Muzelmannen?); daartussen een figuur, die een soort waaier in de linkerhand houdt; links twee figuren, waarvan de een met een pijl en boog in de handen de vier rechtse figuren vooruit gaat en de ander zich met een soort waaier in de opgeheven hand keert tot de overige figuren, die schijnen te naderen. De figuren met de boog en de eerste met het geweer hebben kleren aan, die van elkaar en van de andere door meer versiering verschillen. Op de achtergrond een berg. in Boekenoogen 112: een maaltijd van vier personen, onder wie een vrouw. Een der personen heeft een baard; de andere zijn blijkbaar zeer jong. Links twee muziekanten met dunne, gekromde blaasinstrumenten. in Boekenoogen 113 komt dezelfde houtsnee voor als in No 8 (1773)Ga naar eind17, namelijk een soort paleishal; in het midden zuilen. Links honden die een liggend beest (everzwijn?) aanvallen; daarachter een ridder op een steigerend paard, een man die zijn hand opsteekt en publiek dat toekijkt. Daarboven op een gaanderij een man met een lans (duivel?). Op een tweede gaanderij een man met een gepluimde kroon op, die met uitgestrekte hand een vragende of uitleggende houding aanneemt tegenover een andere figuur (vrouw? ridder?). Rechts op de voorgrond twee liggende Muzelmannen, die lans, boog en schild tegen de muur hebben gezet. Daarachter een staande wacht met lans. Hoger daarachter een ridder met gesloten vizier, die half te voorschijn komt tussen twee zuilen en schijnt te grijpen naar een lans, die een ander hem aanreikt. Op de achtergrond een vrouwenfiguur (?) en een peinzende ridder of Muzelman. Ook het Leidse exemplaar van 1798 (Cat. no 1214 G 19) bevat een houtsnede: op de voorgrond een zwaar gespierde, half naakte figuur; rechts een koning (of duivel?) met een scepter op de knie. Met een blijkbaar bij hem behorende figuur kijkt hij tussen zuilen door naar een gevecht(?) tussen twee vage figuren op een binnenplaats. Deze liggen op de grond temidden van een wolkige massa (stof)? Links en rechts op de achtergrond zware gebouwen, waarin ook toeschouwers. Ver op de achtergrond gebouwen met een toren.
Uit deze lijst van drukken en hun eigenaardigheden blijken enkele merkwaardige feiten. Van 1544-1739 verkeren wij over de fata van ons volksboek bijna geheel in het duister. Dat wil dus zeggen, dat de continuïteit gedurende bijna tweehonderd jaar onderbroken schijnt, in het bijzonder gedurende de gehele zeventiende eeuw. Het ontbreken van overgeleverde exemplaren roept de schijn op van een afwezige literatuur. Dat die afwezigheid echter niets tegen de continuïteit vermag te bewijzen en dat het inderdaad slechts een schijn-afwezigheid betreft, wordt duidelijk, als wij de lacune nader trachten te omschrijven. Daarbij openbaart zich een groot verschil tussen Zuid en Noord Nederland. In het Zuiden ontbreken alle drukken na 1544, maar het zou voorbarig zijn hieruit te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
besluiten, dat zij niet bestaan hebben. Uit verscheidene noord-nederlandse drukken van na 1700, o.a. die van 1739, is ons de approbatie van 1604 (Gegeven tot Brussel) bekend, en wij zouden ons op grond hiervan kunnen afvragen, of er dan een druk van 1604 bestaan heeft. Em. van HeurckGa naar eind18 stelt echter met nadruk vast, dat de datum van de approbatie niet die is van het drukken. Wij mogen de approbatie van 1604 daartegenover wel beschouwen als het eerste levensteken van het Volksboek in Zuid Nederland in de zeventiende eeuw. Een zwak levensteken vangen wij op uit een ‘Keur ende ordonnancie’, in 1612 uitgevaardigd te Brugge door Karel-Philips de Rodoan namens de geestelijke overheid. In deze keur over de schoolboeken werden 18 boeken verboden. Daaronder bevond zich ook Margarieta van Lymborch. Op een lijst van 1619 van goedgekeurde boeken te Antwerpen komt het niet voor. Daarentegen wel op een ‘Taxatie’ van 1642, waarbij de Magistraat van Antwerpen de prijs van schoolboeken vaststelde volgens het aantal bladzijden. Hij schreef voor, dat ze voortaan behoorlijk en op glad papier van goede kwaliteit moesten gedrukt worden. Margarieta van Lymborch zou twintig bladers tellen en voor seven stuyvers verkocht mogen wordenGa naar eind19. Over gegevens betreffende het volksboek in Zuid Nederland na 1642 beschikken wij tot 1837 niet en het is niet vermetel te veronderstellen, dat de historische gebeurtenissen tussen 1648 en 1830 daaraan mede-schuldig zijn. Liet het gebruik als schoolboek al niet veel kans, dat eventuele drukken bewaard bleven, de grote belangstelling van de lezende ‘ghemeynte’ zal - evenals dat in Noord Nederland in de 18e eeuw het geval was - het slijtage-proces versneld hebben. Van de leidende standen in Zuid Nederland, die steeds meer frans spraken, zullen wij zeker tot 1830 geen belangstelling mogen verwachten voor dit soort literatuur. Noord Nederland biedt ten aanzien van onze volksroman een heel ander beeld. Gegevens over het bestaan ervan in de zeventiende eeuw ontbreken nagenoeg. Daartegenover geeft de achttiende ons een reeks van uitgaven te zien, waarvan er acht slechts bij name en zeven nader bekend zijn. Het is merkwaardig dat tientallen jaren na het laatste levensteken van de roman in Zuid-Nederland het boek onveranderd - voor zover de tekst betreft - in het Noorden verschijnt. Was in het Zuiden de slechte uiterlijke verzorging van het boek een der voornaamste oorzaken, waardoor het uit de circulatie verdween, in het Noorden begint het zijn rondgang pas goed, als alle houtsneden zijn verdwenen, het aantal drukfouten steeds toeneemt en het verschil met de postincunabel steeds groter wordt. Het verhaal raakt over het gehele Noorden verspreid. Soms wordt het in hetzelfde jaar bij verschillende drukkers ter perse gelegd. Of het Zuiden ook van deze Noord-Nederlandse uitgaven heeft geprofiteerd, is niet uit te maken. Lang vóór de tijd dat het proza als kunstvorm nog verdedigers moest vinden, hield het gewone volk trouw aan een werk vast, waarvan de kwaliteiten eerst nu door bevoegden herontdekt zijn. De continuïteit werd bewaard door het feit, dat de tekst onveranderd bleef. Dit stelt ons voor de vraag hoe wij aan dezelfde tekst kwaliteiten kunnen toekennen en tegelijk ontzeggen, naargelang die tekst in de 16e of in de 19e eeuw gedrukt is. De wisselende smaak van het publiek geeft geen verklaring, omdat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
die strijdig is met de continuïteit. Zelfs als men aanneemt, dat het beschavingspeil van de lezers zodanig is gestegen dat zij hogere eisen stelden dan waaraan de volksboeken voldeden, tast dit nog de continue kwaliteiten van de tekst niet aan. Bovendien blijkt de belangstelling steeds groter en de verspreiding steeds breder te worden juist in dat deel der Nederlanden en juist in die tijd, waarin het beschavingspeil het meest steeg naar veler opvatting. Door dit alles wordt de verdeling van de literatuur in perioden enigszins illusoir, zeker voor zover deze betrekking heeft op de volksboeken. Toen de volksboeken op een laagtepunt waren aangeland en bijna niet meer herdrukt werden, werd de belangstelling van het gewone volk overgenomen door linguisten, filologen, bibliografen en literatoren, dus voor een deel juist door diegenen, die de hoogste eisen plegen te stellen aan literatuur. Dit was in Noord- en Zuid Nederland tegelijkertijd het geval. In de jaren waarin het Verenigd Koninkrijk uiteenviel en de Nederlanden voor de tweede maal in hun geschiedenis in Noord en Zuid gescheiden werden, vonden zij die zich het meest bezig hielden met de gemeenschappelijke geschiedenis en beschaving der beide delen, elkander bij de bronnen van een gemeenschappelijke literatuur. Was het gedicht van de Limborch een verheerlijking van het uitgestorven geslacht LimburgGa naar eind20 en ontstaan in een tijd, toen Brabant en Limburg tezamen onder één heer een toekomst tegemoet gingen van een veelbelovende vereniging in groter verband onder de Bourgondiërs, het volksboek ontstond in een tijd, toen de vereniging van alle Nederlanden een feit was en een climax bereikt had, die het zelfs noodzakelijk maakte de Nederlanden als deel van een Europees Rijk een eigen regentes te geven in de persoon van Margaretha van Oostenrijk. Toen dit Rijk in 1648 uiteenviel, behoorde het volksboek van Margarieta tot de in schijn afwezige literatuur.
Historische beschouwingen over de wereld van het boek lopen gevaar zonder de hechte steun van een volledige bibliographie tot ijdel gedaas te verworden schreef Mej. M.E. Kronenberg. Zij voegt er aan toe, dat pas twee perioden bibliografisch zijn vastgesteld; de eerste is die tot 1500, de tweede die van 1500-1540 en zij voorziet dat tientallen jaren nodig zullen zijn voor het vervolg daarop, wil dit aan behoorlijke eisen voldoenGa naar eind21. Op de schetsmatige pogingen van Boekenoogen heeft Luc. Debaene voortgebouwd ‘omdat het meer dan tijd is dat een algemeen overzichtelijk werk over deze literatuur verschijnt: wij zijn zelfs van oordeel dat het zeer moeilijk is de betekenis, waarde en eigenaardigheden van één afzonderlijke prozaroman uit te diepen, als men geen ruime kennis heeft van al de andere volksboeken’.Ga naar eind22 Ondanks de zeer grote beperkingen in de breedte en in de tijd, geeft hij van ruim honderd volksboeken inhoud en geschiedenis ook die na 1540, voorzichtig aangediend met vele vraagtekens en vaak terecht gevat in hypothetische vorm. Voor een bibliographie van de Volksboeken na 1540 is de nauwkeurige beschrijving van de werken afzonderlijk onontbeerlijk. Men zal aan de nauwkeurigheid van het onderzoek soortgelijke eisen moeten stellen als S.G. de VriesGa naar eind23 en Will. LampenGa naar eind24 deden aan de Paleografie, om namelijk van de volksboeken: leeftijd en afkomst te bepalen, ze te dateren en te localiseren, waarbij de kennis van bibliotheek- catalogi onmisbaar te achten is, omdat ook de volksboeken ‘habent sua fata’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan die nauwkeurigheid heeft vaak veel ontbroken, van den Bergh en Boekenoogen klaagden er al over. Bij de toch al zo grote schaarste aan gegevens mag men het kleinste detail niet verwaarlozen. De gegevens over het Volksboek van Margarieta van Lymborch, dat Debaene als specimen aanvoert voor de geschiedenis en de waardering der andere volksboeken, zullen het algemene beeld van deze literatuur duidelijker kunnen maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Het Volkslied‘Bovendien bestaat er nog een romance van Margrietje van Limburg, in 53 zesregelige strophen, in een groote verzameling volksliederen te Gend uitkomende, en ook te Amsterdam bij Koene gedrukt, van welke laatste uitgave ik een exemplaar bezit. Het bevat den inhoud van het eerste boek der romans, schijnt uit de zestiende eeuw en heeft als dichtstuk geringe waarde, zoodat ik het overtollig acht het hier weder te laten afdrukken’Ga naar eind25. Mone vermeldt slechts ‘Genter Liedersammlung’ zonder nadere aanduidingGa naar eind26. De vraag om inlichtingen bij de Universiteits-bibliotheek te Gent leverde geen resultaat op. Gallée vermeldt in Ts, IV, 14 een liederenbundel zonder titel, aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en een lied bevattend van Margarieta van Limborch. Een onderzoek daarnaar in die bibliotheek leverde aanvankelijk evenmin resultaat op. Bij een nader onderzoek echter in het magazijn, dat mij zeer welwillend werd toegestaan, bleek de bundel te zijn uiteengehaald. Het liedje van Margarieta, op vier blaadjes quarto gedrukt, had een eigen omslag en een eigen nummer gekregen. Het heeft de uitvoerige titel: Historie van Margrietje van Limburg, Welke met haar Vader op de Jagt reed om eenig| Wild te vangen| en hoe dat zij van haar Vader verdoolde bij ongeluk| en wat zeldzaam Avonturen haer door toedoen van de Helsche Vijand wedervaren is: welke haer tot wanhoop wilde brengen| en hoe standvastig zij bleef in deeze Perykelen| en zeer mannelijk heeft gedragen. Zeer troostelijk voor alle menschen| van wat staet dezelfde zoude mogen wezen| om te zingen en te lezen. De uiteengehaalde bundel is door de K.B. naar de afzonderlijke stukken genummerd 1072 G 15 t/m 28, maar G. 27 ontbreekt. G 24 echter wordt door Gallée niet genoemd. Achtereenvolgens zijn het de volgende stukken: (G 15) Een Schoone Historie van den Heer Frederik van Genua, (1778); (G. 16) Waaragtig Historie-lied, dat, er geschied is, tusschen een Christen Dogter en een Heidens Konings Soon (1776); (G 17) Een Schoone Historie van de Hertog van Brunswijk (1768); (G 18) Margrietje van Limborg (1770); (G 19) Een Schoone Historie van Valentijn en Oursson (1777); (G 20) Historie-lied Hoe de Markgraven van Scelucen trouwde eene Boeren Dogter, Grisella (1771); (G 21) Uitlegginge van de Kostelyke en konstige Glasen, Binnen de voortreffelijke en wytver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
maarde St Janskerk in Gouda (1777); (G 22) Een Schoone Historie van de Verduldige Helena (1772); (G 23) Samenspraak tusschen twee Getrouwde, zijnde Urbanus en Isabella (1778); (G 24) Het Nieuwe Geestelijke Bloemhofje (1775); (G 25) Een Nieuw Historie-Lied van een soldaat (z.j.); (G 26) Een Vermakelijk Droom-Boekje (1774); (G 28) Het Nieuwe Vermaakelijke Vryery-Boekje (1777). Naast het titelblad van G 15 is een groen papiertje ingeplakt met de aantekening ‘zeldzame verzameling van 14 afzonderlijk uitgegeven volkslegenden’. G. 28 bevat achteraan een blauwe kaft, die mede is ingeplakt en waarschijnlijk behoorde tot de oorspronkelijke omslag, voordat de bundel uiteengehaald werd. Dat deze bundel deel uitmaakte van de ‘Genter Liedersammlung', kunnen wij betwijfelen, ten eerste omdat G 21 in proza gesteld is en ten tweede omdat de Goudse glazen in dit milieu niet thuishoren. Daar Van den Bergh spreekt van ‘een groote verzameling’, terwijl Mone geen enkele nadere aanduiding geeft mogen wij aannemen, dat Van den Bergh de verzameling òf gekend heeft òf elders heeft beschreven gevonden. Hoe het liedje behalve in Gent en Amsterdam ook in Limburg bekend was, blijkt uit een mededeling van Jacq. Schreurs, dat hij voor zijn Odyssee van het kind MargreetGa naar eind27 gebruik maakte van een liedje, door zijn moeder nog gekend. Dit bevat een verhaal, dat overeenkomt met het eerste boek van het handschrift en met het Amsterdamse liedje. Dit laatste vermeldt in de laatste vier regels alleen nog de goede afloop van het hele verhaal. In een bijlage drukken wij de tekst af, omdat de taal interessant is, hoewel het als dichtstuk inderdaad geringe waarde heeft. |
|