| |
| |
| |
Derde Deel.
Inhoudende veel Kortswylige en Leerlyke Potzen.
EEn Hooveling voegde zich by den Tydverdryver, omtrent een uur of twee na dat men de Sint Martens Gans gekloven had, zeggende: Klaas, wy hebben Sint Martens Gans verteert, en lustig by den drank geweest. Wat hebben wy, begon Klaas te vragen, de goede Man daar voor gegeven? Hy wouw, zei d'ander, daar gen Geldt voor hebben. Waarop Klaas antwoorde: Ei wat, dan had men ook den milden Vriend daar by moeten nooden, want aan de Taaffel was immers plaats genoeg; licht had hy ons op een ander tydt, weêr met een vette Gans beschonken.
| |
Tweede Toeval.
ZO haast was de Sint Martens Gans niet genut, of de Keurvorst gaf aan 't Hof-gezin verlof om te drinken en vrolyk te zyn; zeggende tegens Klaas: Dezen Avond willen wy al de Most opdrinken, en niet een Glas vol overlaten. Fluks voegde hy zich by den Kelder-bewaarder, zeggende: | |
| |
Neem de Sleutels uyt het Slot, en leg u op het Bed tot slaapen, want de Vorst heeft gezeid, dat zy deeze Nacht al de Most zullen uitdrinken; sluit de Deur toe, en stoor u aan geen kloppen nog geroep, want men moet morgen ook een Dronk hebben.
| |
Derde Toeval.
ZIende dat de Keurvorst het Nieuwe-Jaars Geschenk aan zyne Hovelingen uitdeelde, en hen tot getrouwigheid vermaande; zo voegde zich Klaas terstond by zyn Genade, vragende aan hem: hoe dikwyls komt het Nieuwe-Jaar wel in een Jaar? niet meer zei de Vorst dan eenmaal. Dat is voor uw Doorluchtigheid, antwoorde Klaas, heel goed; want kwam het dikwyls, zo zoud gy, dus doende, niet veel behouden.
| |
Vierde Toeval.
DE Vorst zei: Klaas, wy willen u ook met het Nieuwe-Jaar beschenken: zeg maar wat gy begeert. Waarom, vroeg Klaas, wilt gy my het Nieuwe-Jaar geven? Het antwoord was: Om dat gy, gelyk andere goede Hof-Dienaren, vroom en gehoorzaam zult zyn. Klaas begon hier over te lagchen en te zeggen: Is 't anders niet? zo behoeft gy my met geen Nieuw-Jaar te | |
| |
beschenken, want ik wil behalven dat, wel vroom zyn, en my na u voegen; wyl gy doch begeert dat men vroom zy, en zich na uw believen schikken zal.
| |
Vijfde Toeval.
ALs men in een Woud eenige verkeerde Scheidssteenen zocht op zyn behoorlyke plaats te leggen, zo zei Klaas: Wanneer één Man alleen Heer over het gantsche Woud was, dan behoefde men zulk een moeite niet te doen; derhalven dunkt my dat het best waar, dat een alleen het zelve koft. Waar (zei een Hier hier op) zou één Man het geldt van daan halen, om zulk een groot Bosch te betalen? Men geeft, vervolgde Klaas, voor ieder Stam een Ey, zo word het Woud betaalt. Waar zou men, vraagde de Heer, zo veel Eyeren krygen? Fluks zegt Klaas: In de Waereldt zyn Eyeren genoeg. Wanneer ieder Man een paar daar toe geeft, zo wil ik 'er alle dagen een paar by brengen, om het getal te eerder vol te krygen.
| |
Zesde Toeval.
VAn de Keurvorst gevraagt zynde, of hy hondert Florynen tot een Nieuw-Jaars-Gift begeerde, zeide hy: Wat zou ik | |
| |
met dezelve uitrechten? hondert guldens slecht Geld zou even veel doen, wanneer ik daarom tot een Boef zou worden. Doch heeft myn Heer Frederik anders iets dat hem bezwaart, en dat hy niet kan behouden, zo geef my maar een Korf met Steenen, dat ik de Sparwers van den Haver-Akker jaage, daar mede zal ik meer dan met honderd guldens konnen verrichten.
| |
Zevende Toeval.
OP een tyd voegde hy zich by een aanzienlyk man, die een groot krakkeel hadt, daar toe hy geen byleggen wist te vinden. Des hy hem vraagde: Wat hy te doen hadt, dat hy alle dagen aan 't Hof quam? Waar 't niet beter dat gy thuis by uw ampt en goederen bleef, dan dat gy hier komt, en ons verlooren arbeid maakt? Ik wou, gaf den Edelman tot antwoord, dat ik hier nooit een voet gezet hadt; doch nu kan ik niet rusten, voor dat ik myn zaak tot een endt gebracht heb. Dat zult gy, vervolgde Klaas, in dit jaar niet doen; derhalven wilje wel doen, zo ga nu heen, en kom over honderd jaren eens weêr, ik verzeker u gy zult goed bescheidt krygen.
| |
| |
| |
Achtste Toeval.
MEn heeft in 't Pausdom de gewoonte dat men het Gezin, op der Onnozelen-Kinderen-dag, met de Roede opwekt; dies men dit aan Klaas ook zogt te plegen; maar hy opspringende, begon te vragen: Zyn 'er wederom Kinderen vermoord? Het antwoord was Neen; maar men geesseld u om der Onnozelen Kinderen wil, die door Herodes Wreedheid wel eer vermoord zyn. Daarom zei Klaas met een vergramt gezicht, heeft men my voorleden Jaar gegeesseld; laat my derhalven kort met vreden, of het zal niet wel afloopen, want gy moet alle Jaren aan my geen Gek hebben.
| |
Negende Toeval.
TOt een Ruiter zeide hy: Vriend men zal voortaan geen meer Licht in de Stal geven. Myn lieve Klaasje, zei d'ander, dat schaadt niet; want de Heer zal voortaan zelfs in alle hoeken lichten. (Verstaande hier by dat den Dag zou lang worden.) Dit was zo haast niet gesproken, of Klaas antwoorde: Wat zegt gy, zal myn Heer u zelfs lichten? dat zou wat wonders zyn. Ik ben zo edel en geleert als gy kunt zyn; maar ik heb myn Heer, om my te lichten, nooit weten te beweegen.
| |
| |
| |
Tiende Toeval.
OP een Vasten-Avond, had de Vorst in zyn Hof, een deel Boeren vergaderd, die, om hem te vermaken, tegen elkander om Prys, die de Vorst ophing, te winnen, moesten rennen en steeken. Onder al het opgehangen Tuig was 'er een groote Tasch; dies Klaas dus tegens een der Boeren zeide: Wilt gy wel doen, zo hang deeze Tasch voor op uw Schild, zo zult gy geen noodt hebben; want de Steek zal daarop afwyken; voornamelyk, wanneerze met eenige goede guldens is gevuld, wyl geld zich niet licht laat omstoten.
| |
Elfde Toeval.
EEn Hoveling had hem met een geverfd Paasch-Ey beschonken, dat hy dapper prees, zeggende: Wat schoon is dat moet men pryzen; maar wat recht en goed is, noch wel de helft hooger looven.
| |
Twaalfde Toeval.
EEn Monnik verhaalde in zyn Predikatie, dat Christus van de Jooden was gemartelt, gekruist en gedood; Klaas dit gehoort hebbende, hem, toen hy in 't Klooster quam, by de Mouw greep, vragende: Lieve Heer, | |
| |
zyn de Schelmen, die zulk een Moord gedaan hebben, ook weder gericht? het antwoord was: Ja Klaas, zy zyn alreeds al te zamen gericht; doch ze zweven nog hier en daar door 't Land, wyl 't nu niet meer dan onreine Geesten zyn. Fluks voegde zich Klaas tot het Volk, dat op die tydt in de Kamer was, zeggende: Gestrenge Heeren, welaan, vervolg de Moorders zo lang tot datze gekregen en na styl van Regt, gerabraakt worden.
| |
Dertiende Toeval.
DEs Vorsten Hofmeester vraagde aan de Stalknechts, wyl zyn Doorluchtigheid uitryden zou, of de Paarden wel gevoedert wierden; Fluks gaf men hem tot antwoord: Ja Heer, zy worden wel gevoert, en eeten ook hart. Zo haast had Klaas dit niet gehoort, of hy zei: Dyne Knechts liegen; want ik heb, nu omtrent een jaar voorleden, in de kribbe gezien, toen lach 'er Hooy en Haver, en ander voer hebbenze niet. Wat mag uw Knecht dan zeggen; want daar legt noch yzer, noch staal voor haar. Geloofje my niet, zo kom zelf en beziet het.
| |
| |
| |
Veertiende Toeval.
MEn maakte, op een Goeden-Vrydag, in de Kerk, een dapper gerommel en gestommel; dies Klaas met zyn houten Zabel in de Vuist, uit het Gestoelte voor den dag sprong, en heel vergramd dus uitvoer: Wat wilt gy Paapen aanrichten, zullen wy onder elkander om een Veest, een Oorlog voeren? Zo vindt gy hier een Man die 't met u wagen zal. Doch ik raad het u, houd Vreede, of de Hessen zullen zich zo laaten hooren, dat elk wel gewaar zal worden wat het voor syne Gezellen zyn.
| |
Vijftiende Toeval.
KLaas ziende dat men na de Peinxter-Vogel schoot, en dat d'eene de Vleugel en den ander met een stuk van de Staart, in de Tent ging, riep luid-keels: Kom hier alle gy Helden, die Boogen en Pylen hebben, en zie wat het voor een Vogel is, die zulke harde Vederen heeft. Help Sint Joost! wat moet dat ding een hard en wreed vleesch op de ribben hebben, wyl men 'er zo veel Pylen na verschiet. Zeper, ik geloof, dat men in zyn smeer, geen vette zoppen zou maken; al ving en schootje | |
| |
een wagen vol van zulke Vogels, zo zulje 'er, meen ik wel, zo veel vets niet by vînden, dat men 'er een paar schoenen meê smeeren kan; en of het dier aan 't spit al gebraden was, zo zou ik de beste beet die daar aan is, niet voor myn mond begeeren.
| |
Zestiende Toeval.
ZIende dat men, om Vreugde-vuuren te maken, van d'allergrootste Bier-vaten in de brand stak, en de vlam tot boven de huizen deê lichten, zo begon hy, wanende dat de Vaten vol waren, dus zyn tong te roeren: Het is schaâ en zonde, dat men zo veel goed Bier verbrand; heeft het onrecht gedaan, zo zou men het de kop afhouwen, en laten het voort loopen: wat voordeelt het u dat gy het zo veel pyns aandoet?
| |
Zeventiende Toeval.
ZIttende op een hooge Zolder, zo liet hy een Schroef-vlesch vol Wyns, uit zyn handt, de trappen af vallen; deeze klonk in 't rollen niet anders, dan help, help, help. Des Klaas dus uitvoer: Ik wil u garen helpen; maar gy moest zo rad niet lopen, dat ik u niet volgen kan.
| |
| |
| |
Achttiende Toeval.
TEgens een Boer, die hem dreigde op te eeten, zei hy: Zyt gy hongerig, zo vret een Schaap, en laat my gaan; want ik kan het kauwen niet verdragen.
| |
Negentiende Toeval.
HEt schort, zei hy, als 't Vrydag of Zaterdag was, aan niemand, dan aan de Koks, dat wy geen vleesch ter disch krygen; want die Zielen willen geen vuur boeten, vreezende dat hen de rook byten, of dat de vlam hen verdrenken zou.
| |
Twintigste Toeval.
ZIende, terwyl hy met de Vorst om een pleiziertje reedt, de Huislieden met ploegen, eggen en spitten bezig zyn, zo voer hy dus uit: Zie, edele Frederik, de Boeren ryden, voor een goed maal, ook om een pleiziertje, als ze t'huis komen dan zullen ze eeten dat ze hebben, en drinken dat ze vinden.
| |
Een-en-twintigste Toeval.
EEn Vrouw sprak haar kranke Dochter dus aan: Myn hartje, wat schort u? wat wilje hebben? zeg; Vader zalje aller- | |
| |
hande mooije dingen koopen. Nu zeg; wat zal Vader voor je koopen? Zuiker, Kapittelstokken, of Amandelen? Doch het kranke Meisje kon niet zeggen, dan neen. Wilje, zei de Moeder, een Roozenhoedje hebben? O neen, zei het Dochtertje! een Roozenhoedje kan my niet vermaken. Klaas, al dit bedryf gehoort hebbende, voegde zich by de Vrouw, zeggende: Vraag haar of ze een Ruiter of een Schryver begeert. Zo haast hadt de Moeder dit niet gedaan, of het Dochtertje begon met een vrolyk gelaat te zeggen: Och ja Moeder! och ja! een Ruitertje, of een Schryvertje zou ik zeer garen hebben: laat Vader zo veel Ruitertjes en Schryvertjes koopen als hy krygen kan; want op de waereld is geen ding daar ik beter zin in heb.
| |
Twee-en-twintigste Toeval.
HOorende dat men veel van een Maagd, die met de Mars voor ging, en zich schaamde om haar Waar in 't openbaar ter markt te brengen, de mond roerde, zei hy: Bekommer u daar meê zo zeer niet, het zal met die Maagd wel beter worden; want het is, na dat ik verstaan heb, met andere Maagden voor deezen meer geschied; doch | |
| |
ze zyn aan zulke gezwellen niet gestorven; of men heeft 'er in 't water gesmeten.
|
|