[Van Dale]
Polet bespreekt ook enkele dichters die invloed hebben gehad op de belangrijke verschuiving van sociale werkelijkheid naar bewustzijnswerkelijkheid in de moderne literatuur. Walt Whitman hief niet alleen het strenge onderscheid tussen poëzie en proza op, maar werd de dichter van de uitgebreide identiteit. ‘Onpoëtisch’ taalmateriaal van wetenschappelijke of banale aard dringt de ‘onzuivere’, ‘totale’ literatuur binnen: ‘Het leven is voor de dichter [...] een verbale queeste door stad en land en kosmos en historische tijdperken, geologische lagen, bewustzijnen van anderen, wat een gevoel geeft van permanente identiteit in wording’. Zijn tegenpool is Stéphane Mallarmé. Hij staat voor een maximaal ‘zuivere’ poëzie, die zo weinig mogelijk door relaties met de buitenwereld besmet wil worden en niet wil worden aangetast door de opdringerige, eenduidige betekenissen van de woorden in de communicatieve taal. Mallarmés concept leidt uiteindelijk naar de ‘witte pagina’, pure potentialiteit op zich die geen verbale realisatie meer nodig heeft. In hun ‘absolute’ romans zonder intrige, Paludes (1895) en La soirée avec Monsieur Teste (1896), zetten André Gide en Paul Valéry dat denk- en verbeeldingsexperiment voort. Het bereikt een hoogtepunt in Bebuquin (1912) van de pre-dadaïst Carl Einstein: ‘Ik leef alleen nog van het woord anders’. Sommige van de hier besproken auteurs zoals Lautréamont, Jarry en Roussel tasten vooral de grenzen van de verbeelding af en verheffen het begrip fictie in het kwadraat. Gertrude Stein streeft de grote taalzuivering na. Bij haar hoeven verbeelde en verwoorde werkelijkheid niet meer te ‘lijken’. Zij wil de taal schonen van dwanggrammatica, syntaxis, punctuatie,
referentiële en connotatieve relaties, keert zich af van geijkte structurerende principes en kiest voor klankspel, seriële stapeling, herhalingen en isolatie van onderdelen. Ze ontwerpt eigen tekstobjecten, die het opwindende van het pure zijn bevatten: ‘rose is a rose is a rose’. Sybren Polet heeft zijn voorgeschiedenis van het moderne proza chronologisch opgebouwd in een 30-tal (soms iets té) korte hoofdstukken, gewijd aan een of twee figuren, van Lucianus tot Pilnjak en Joyce. Hij toont zich een schitterende docent, die de lezer met goedgekozen citaten, treffende karakteriseringen en een verantwoorde begripsvorming door het labyrint van de andere traditie leidt, en de leeslust scherpt zonder te verzadigen. Wie uitgekeken is op wat als mainstream wordt verkocht en wil ontdekken hoe creatief en bewustzijnsverruimend literatuur kan zijn, vindt hier een uitstekende gids.
[Erik de Smedt]
Sybren Polet: Tussen de zwarte en de witte pagina, IJzer Utrecht, 2003, 185 p., €19,50 ISBN 90-74328-68-7. Distributie: EPO
810 / literatuurwetenschap / letterkunde; geschiedenis