De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijVoys: Van Liereboela.
Luysterd in het generaal,
Na het geen ik u verhaal,
Hoe verscheyde kale Heeren:
Gaan spanzeeren door de Stad,
Met ouwe gescheurde Kleeren;
Dog een Jas bedekt haar gat.
| |
[pagina 89]
| |
Jacob, Pieter, Hillebrand,
Willem, Gerard, Ferdinand,
Jan en Hijn, en nog veel Snaken
Lopen na de Sneyer toe,
Om een Jas te laten maken,
De een moet fijn zijn, de aar boe boe.
Is uw Zondags-pak gescheurd;
Daarom tog in ’t minst niet treurd,
Koop een Jas die zal ’t bedekken,
Dat gy een Baron gelijkt,
Als gy dan by Straat gaat trekken,
‘k Wed dat menig u bekijkt.
En zal denken dat’s een Held,
Die heeft Duyzende aan Geld;
Dog geen Duyt om Huy te koopen
En leyd honger en gebrek;
evenwel zo gaan zy loopen
Met een Jas, by Straat, als gek.
Een Boekbindertjes-gezel,
Die gaat maar met een Menel;
Eenen Jas mag het niet heeten,
Want daar zijn geen Knopen aan,
Nogtans dekt het Luys en Neeten:
Daar hy stijf mee is belaan.
Hy treed nogtans als een Heer;
Maar het is een slegte eer,
Als men zegt, mijn goede Vrienden,
Kijk van boven is het bond,
Maar van onder zult gy vinden,
Niet als vuyligheyd en strond.
Daar komt een Comptoir-knegt aan,
Kijk die grootze Gek eens gaan,
Met een Jas met Ezels-ooren,
Ziet hoe dat dat Gekje bluft;
Bey zijn Handen zijn verlooren:
En zijn in de Jas verzuft.
| |
[pagina 90]
| |
Ziet een Wijnverlaters kwant,
Die treed mee heel Figelant,
Want hy heeft een Jas gekregen,
Van den een Heer of den aar,
Daar treed hy mee langs de Wegen,
Of ’t een Schoorsteen-veger waar.
Julfes Fijnbaard draagt een Jas,
Want hy komt hem wel te pas,
Om zijn kale gat te dekken,
Anders liep hy naakt en bloot:
Wild maar al een Jas aan trekken,
Het bedekt u in de nood.
Boeren, Stee-luy, Schot en Waal
Al is uwen Rok wat kaal,
Wild na de Nieuw-markt gaan stappen,
Koopt een Jas voor een kleyn Geld;
Al sting hy heel stijf van lappen
Gy word voor een Heer geteld.
Draagt nu Jassen naar uw zin,
‘k Heb ‘er geen behagen in;
‘k Houw veel meer van het Troef-aasje
Als ik ’t Spel van Bruydjen speel,
Dat ik by geval een Glaasje
Dan mag gieten in mijn keel.
Die nu met geen Jas braveerd,
Word in ’t minste niet ge-eerd,
Want het is nu heel de Moden,
Daarom zeg ik tot besluyt,
Draagt een Jas, eer ’t word verboden.
’t Jasse-dragers Lied is uyt.
|
|