De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijOp een Nieuwe Voys.
Ach Schoone Maget die mijn Hert,
En Ingewand doet blaaken:
Ach mogt ik heelen mijne smert:
Door uwen Mond te raken,
Dan wierd ik gezond;
Door hulp van uw Mond,
En uw incornate Kaken.
| |
[pagina 86]
| |
Hoe mals puyld u Boezem uyt,
Van geylheyd overladen,
Wat slaat uw Keeltje een zoet geluyd
Dat weergalmt door de Bladen:
En u zuyker-zoet
Dat als Nectar voet:
Kan onze luk verzaden.
Uw blonte Hayr-lok zwierd langs ’t Hoofd,
Die de Ooste-wind doet spelen,
Uw glans die ’t Zonne-ligt verdooft
En of gy mee wou deelen:
Uw Rooze-kleur:
En uw zoete geur:
Die ’t Hert en Ziel komt streelen.
Hier op zo vat ik uwen hals:
En vlegt daar om mijn Ermen:
En drukt mijn op u Boezem mals:
Die mijn staag zullen wermen,
Maakt u Boezem bloot:
Geeft ten best uw Schoot;
En wild mijn dog ontfermen.
Ik zal u leggen naar mijn zin:
En al uw Leden voelen
En als ik raak uw kloofjen in,
Zult gy van vreugd krioelen,
Drukt u digt dan,
Aan de mijne an,
En wild gestadig woelen.
|
|