De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Op een bekende Voys.
Liefste Klaartje alderzoetste Meyd,
Ik heb u ruym een Maand gevreyd
Liefste Klaartje alderzoetste Meyd,
Ik heb u zo lang gevreyd:
Alle daag, Even graag,
Naar u gezondheyd wezen kijken,
Maar gy liet noyt Weer-min blijken;
Maar ontvlugte my gestaag.
Krelis waar toe diend dat mal gesnap?
En jou rammelen als een Lazarus klap:
Krelis waar toe diend dat mal gesnap?
Zeker Vryer ’t lijkt wel grap;
Heeft de Min, In jou zin
Zulk een puthaaks Pijl geschoten?
Trelize uyt en loop wat kooten:
Tot gy Haar krijgt aan jou kin.
Ik heb altijd zoo’n zin in jou gehad:
Zederd dat je by Kees in de Gort-wan zat
Ik heb altijd zoo’n zin in jou gehad:
Zederd dat je by Krelis zat:
Ach mijn Hart! Wierd verwart
In uw krullende blonde lokjes;
Zwarte Kap en roode Rokjes:
Daar gy Steelun zelfs me tart.
Brandje dan zo fel van ’t Minne-vuur:
Krelis, ey loop uyt onze Schuur;
| |
[pagina 74]
| |
Brandje alzo fel van ’t Minne-vuur;
Krelis loopt uyt onze schuur?
Want jou Vlam, Zo die kwam,
Eensjes in ons Hooy te raaken;
Sloeg de heele Schuur aan ’t blaaken:
En dan wierd mijn Vaartje gram.
Ook jou oogjes vol van Minne-vier?
En jou zoet gelaat vol geestig zwier:
Ook jou oogjes vol van Minne-vier?
En jou zoet gelaat vol zwier:
Ja jou hals, Blanker als
Versche Room van Vaartjes Koeyen,
Aan de Minne-vonkjes groeyen,
En ik wier zo kwips en mals.
Hebbe jou mijn oogen als je zegt
Door Min ontsteken lieve Knegt:
Hebbe mijn jou oogen als je zegt:
Zo gebrand, dat’s zeker slegt!
Ik zal jou, Van die rou,
Met twee Woorde ligt genezen:
Vryers my dog niet belezen;
Zy houde ’t aapje dog in d’mouw.
Jou gezigt stond altijd stuurs en straf
Schikte ik na jouw, je schikte dwars:
Jouw gezigt stond altijd stuurs en straf
Schikte ik na jouw, je schikte dwars
Ja je wijt, Vol van list,
Al mijn Vryen zo t’ontlopen:
Dat ik noyt jou Schort kon knopen:
Of ik wier van jou betwist.
Of ik schoon tot Trouwe was gezind,
Gy kond mijn tog niet behagen Vrind:
Of ik schoon tot Trouwe was gezind,
Kond gy mijn tog niet behagen Vrind:
Want jou Haar, Door malkaar,
Heel verward in een gewosse:
| |
[pagina 75]
| |
’t Lijkt een Nest vol jonge Mosse:
Niet gekamt in zeven Jaar.
Zegt mijn tog mijn zoete Engelin:
Isser dan geen hoop van Weder-min!
Zegt mijn dog mijn zoete Engelin,
Isser dan geen Weder-min:
Zo denkt vry, Morzige Pry,
Datje van mijn droevig klagen:
Ons heele Dorp nog zult zien wagen,
Tot je mijn eens gunstig zy.
’t Heele Lijf dat is van top tot teen;
Als een Haagze Ojevaar besneen:
’t Heele Lijf dat is van top tot teen;
Als een Ojevaar besneen:
Het Ligchaam lank, Smal en rank,
Met twee Kuytelooze Bienen:
Daar kan geen Kind in ’t Dorp jou ziene
Of ’t word voor je Wezen bank.
Loop met Almenakke op beter tijd:
Ligt krijgt gy nog hier of daar een Meyd
Loop met Almenakke op beter-tijd:
Ligt krijgt gy nog wel een Meyd:
Weetje hoe, Dat ik doe,
Ik houw het met de spreuk van Otje:
Daar is zelde zo een scheef Potje:
Of daar past een dekzel toe.
Loop jouw spijtig Varken als je bent,
Die opregte Vryers hoond en schend:
Loop jouw spijtig Varken als je bent
‘k Hebje noyt zo kwaad gekend:
Maar je zal, Mede al,
U te laat hier van beklagen:
Want men ziet het alle dagen:
Hoogmoed die komt voor den val.
|
|