De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Stem: Aardig Trijntje geestig dier.
Goeje Vrienden dat gaatje veur,
Vulle de Glazen al zonder treur,
Vulle de Glazen, als nog’le Bazen,
Vulle de Glazen met koelen Wijn,
Dat ’s voor jou, dat ’s voor jou, dat ’s voor jou,
Dat ’s voor jou, dat ’s voor jou, dat ’s voor jou,
En dit is nu eens voor mijn.
Nu nog eensjes vol getapt;
Weder door de keel gelapt:
Kijk dat Vlesje, kijk dat Vlesje,
Kijk dat Vlesje, dat loopt den bruy,
Laat loopen, laat loopen, laat loopen,
Laat loopen, laat loopen, laap loopen,
Het is voor dorstige luy.
Elk die vat nu zijn Beweer,
Allarm, alarm, marzeer, marzeer,
Nu aan ’t drinken, en rinkinken,
Nu gezwolgen Bachus-zap,
Rouwe, rou, dou, rou, rouwe, rou, dou,
Rouwe, rou, dou, rou, rouwe, rou, dou,
’k Zal ’t eens legen al met een snap.
Hoog het Glas hier moet gedrild,
Vat de Vles al voor een Schild,
Laat ons vullen, het zijn geen prullen,
Laat ons vullen, voor ’t laast de Fluyt,
Zie je wel, zie je wel, zie je wel,
Zie je wel, zie je wel, zie je wel,
Wipper d’wip, dat’s uyt, dat’s uyt.
|
|