De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Stem: De Hond in de Pot.
Wie wil ‘er met mijn, Wie wil ‘er met mijn?
Eens drinken, eens klinken en vrolijk zijn?
Wie wil ‘er met mijn, Wie wil ‘er met mijn?
Eens drinken, eens klinken, wie mind de Wijn?
Die vuld’er, die vuld’er, die vuld’er, die vuld’er,
Zijn Glaasje ras;
Hy leegt het, Hy veegt het,
Hy opend zijn Keeltje voor dit gewas.
Zijt wellekom Nat, Zijt welkom Nat,
Dat uyt de Botelje, in ’t Glaasje spat,
Zijt welkom Nat, Zijt wellekom Nat,
Al hadde wy het aldergrootste Vat,
By Kannen, en Pinten, by Kannen, en Pinte,
Zo maakten wy zier,
ô Wijntje! ô Wijntje!
ô Wijntje! gy zijt ‘er een zoet plijzier.
Confrater avoes, Confrater avoes,
Ik brengje eens over, dees volle Kroes,
Confrater avoes, Confrater avoes,
Zo likt der, en bikt der, het is wat goeds,
Hoe helder, hoe helder, hoe helder, hoe helder,
Ziet deze Drank;
Wy zuygen, En buygen,
En roepe, ô Bachus, wy blyven dank.
Nu gy ‘er ons geeft, Ny gy ‘er ons geeft,
De Wijn die elk aan ’t Herte kleeft,
Nu gy ‘er ons geeft, Nu gy ‘er ons geeft,
d’Wijn waar door, d’Wijn waar door, men vrolijk leeft,
Lap binnen, lap binnen, lap binnen, lap binnen,
En daar mee hou,
Zo leven, Zo leven,
Zo leven: we altoos zonder rouw.
|
|