De kweelende godin, of de zingende leyster
(1750)–Anoniem Kweelende godin, of de zingende leyster, De– AuteursrechtvrijVoys: Poliphemus aan de Strande.
Nadien Trijntjes Kaakjes bloozen,
En met Roozen
| |
[pagina 61]
| |
Op het cierlijkst zijn beplant,
Komt de Min haar vriend’lijk streelen,
Om te speelen
Daar haar Hert na Watertant.
Zy schept in die zoete vlagen
Ree behagen;
Want een zonderlinge lust
Maakt ‘er Weezen heel bekoorlijk,
En behoorlijk,
Als zy haar Cornelis kust.
Laat het lekk’re Bytje Bloemen,
Roozen roemen,
Als het haren Honing leest;
Laat het snorren, laat het razen,
En zig azen,
Daar ’t geen stoute handen vreest.
’t Mag by deze vreugd niet halen
Want hier stralen
Zon en Maan al even schoon:
Hier bloeyd zuyker van de Lipjes:
Malze Lipjes
Zijn de Min een Goude Troon.
Wat ’s aan ’t eerb’re Maagde-leven
Dog bedreven,
’t Doet de vriendschap vaak belet;
Al de vreugd van lieve Lusjes,
En van Kusjes
Vind men op het Huw’lijks-bed.
|
|